De taal van Europa
Broekzele het begin van het tweede millennium een onbeduidend gehucht. Duizend jaar later is Brussel een europool van belang. Speculanten en immobiliëngroepen wrijven in hun handen maar de bewoners van de Europawijk willen het graag wat trager en vechten om inspraak. Of is dat een illusie in de stad van de toekomst?
Robert Schuman ziet ze dagelijks aan zich voorbijrijden: de eurocraten, advocaten, diplomaten, ministers, parlementsleden en lobbyisten; het secretariaatspersoneel, de vertalers, tolken, computerspecialisten, telefoonoperatoren, veiligheidsagenten en poetsvrouwen. In enkele decennia tijd heeft Europa de wijken rond het Schumanplein van aanschijn veranderd. Het verhaal begint in de vroege jaren zestig, toen de Belgische overheid een voorlopig onderkomen zocht voor de Europese Commissie. De Leopoldwijk, waar na de Tweede Wereldoorlog de eerste kantoorontwikkeling op gang was gekomen, werd de uitverkoren plek en in 1965 kon de Commissie haar intrek nemen in het beruchte, sinds 1991 alweer ontruimde, Berlaymontgebouw. Sindsdien is er alleen groei geweest. In 1989 nam de Europese Ministerraad zijn intrek in het Justus Lipsiusgebouw, bij het begin van de Wetstraat. Het meer recente ‘Caprice des Dieux’ gebouw van het Europese Parlement, aan het Leopoldstation, werd de definitieve bezegeling van Brussel als administratieve hoofdzetel van Europa.
Central Executive District
De Europese olievlek is aantrekkelijk voor internationale instellingen, Belgische en buitenlandse banken, investeerders, speculanten, stedenbouwers en multinationale ondernemingen. De traditionele residentiële enclaves in Ukkel, Sint-Pieters- en Sint-Lambrechts-Woluwe, Elsene en Etterbeek worden gemoderniseerde luxebuurten. De luchthaven, de hogesnelheidstreinen en de snelwegen zorgen voor een vlotte verbinding met de rest van de wereld.
‘Het verhaal van de Europese aanwezigheid in Brussel’, zo stelt de Amerikaans-Griekse architect A.G. Papadopoulos, ‘is een goed voorbeeld van het moderne concept van een westerse binnenstad, gekenmerkt door groei en de creatie van ‘kansrijke’ zones. De vroegere woonwijken zijn ‘central executive districts’ geworden, administratieve wijken, en die rijke, opgewaardeerde zones dijen uit.’ Deze welgestelde, administratieve stadskern oefent hoe langer hoe meer druk uit op de wijken die in de jaren vijftig en zestig ingenomen werden door de Turkse en Marokkaanse migranten in het noordoosten, op de buurten die de Belgische Brusselaars toen ingeruild hadden voor groenere residenties in de rand. Vandaag delen bejaarde Turken de parken met lunchende Commissie-ambtenaren. Morgen zullen ze wellicht plaats moeten ruimen voor verdere Europese uitbreiding. Rond het Jourdanplein en het Luxemburgplein verdwijnen de kruideniers- en groentewinkeltjes en worden vervangen door de betere snacks en eethuizen. ‘Brussel evolueerde van een nationale naar een internationale hoofdstad’, aldus Papadopoulos. ‘De context waarin deze evolutie plaats vindt, is die van groeiende globalisering, van een economie die, om competitief te zijn, haar plaats zoekt in de wereld. Het is de context van het toenemende belang van internationale relaties en van Europa in het spel van globale machtsverhoudingen.’
De betonnen woestijn
‘Het cruciale punt voor de toekomst van dit type stad’, zo besluit Papadopoulos, ‘is het gevecht voor de openbare ruimte.’ Dat voelen vooral de bewoners van de Europawijk. Verenigd in buurtcomités leveren ze een continu gevecht met speculanten en bouwpromotoren. De Europese aanwezigheid, met de economische en culturele rijkdom die ze meebrengt, zien ze best zitten. Hun frustraties betreffen vooral de laksheid van het beleid tegenover de kaalslag die immobiliënbedrijven aanrichten en het systematisch op de lange baan schuiven van de bewonerseisen. Zo werd in 1986 een globale studie over de integratie van de Europese Instellingen in Brussel goedgekeurd. Verdere kantooruitbreiding, de overkapping van het Leopoldstation en de aanleg van de Kortenbergtunnel moesten, volgens die studie, gecompenseerd worden door de aanleg van zones waar de woonfunctie gestimuleerd zou worden. Tien jaar later zijn de kantoren en de tunnel afgewerkt. Aan het meer bewoonbaar maken van de wijk gebeurde niet veel. Kiek Berg woont al meer dan tien jaar in de buurt en is één van de stuwende krachten van de Vereniging Omwonenden Jourdan. ‘Aanvankelijk was er voorzien dat ‘De Dal’, tussen het Leopoldstation en het Schumanplein, tegen september 1993 ingericht zou worden met winkels en dat er voldoende animatie zou zijn. Vandaag is De Dal echter één betonnen vlakte, gecontroleerd door jongerenbendes die nauwlettend het komen en gaan van de bewoners in het oog houden en met elkaar communiceren per gsm. Zodra iemand z’n huis verlaat, breken ze binnen. Er is hier zelfs een moord gebeurd, niemand voelt zich nog veilig. Het heeft geen zin de politiebewaking uit te breiden. De oorzaak ligt in de manier waarop bouwbedrijven de zone achterlieten.’
Momenteel zijn vooral de families op het Stevin-eiland, de woonwijk in de schaduw van het Berlaymontgebouw, met uitzetting bedreigd. Zij moesten tegen juni 1999 hun woning, die ze huren van de stad Brussel, verlaten maar verkregen een jaar uitstel, dankzij de actie van de comités. Onder druk van de comités en de milieuraden, maakte Etterbeek ook ernstig werk van stadsvernieuwingsprojecten die het wonen maximaal moeten beschermen. ‘Toch raak ik wel eens ontmoedigd’, geeft Kiek Berg toe. ‘Het effect van onze acties is zo klein in verhouding tot wat er allemaal gebeurt.’ Om het vol te houden én om de rijkdom van de diversiteit die Europa meebrengt, te benutten, organiseerden de Vereniging Omwonenden Jourdan eind november, voor de tweede keer dit jaar ‘Suite Jourdan Suite’, een culturele happening die de problemen van de bewoners op een speelse manier onder de aandacht brengt. ‘Die diversiteit is de rijkdom en voorkomt gettovorming’, vindt Kiek Berg. ‘In de wijkschool waar mijn zoon school loopt, komen maar liefst 27 verschillende nationaliteiten samen. Een hele wereld gaat spontaan en probleemloos open voor die kinderen.’
Het gebrek aan identiteit
Hoe heeft Brussel, een stad van nog geen miljoen inwoners, het ooit tot internationaal centrum kunnen schoppen? Die vraag leg ik voor aan Bruno De Meulder. Hij is professor aan de KUL, departement stedenbouw en begeleider van de Onderzoeksgroep Stedelijkheid en Architectuur. ‘In Brussel zit inderdaad een paradox ingebakken. Een provinciestad is uitgegroeid tot hoofdstad van België en zelfs van Europa. Dat patroon levert noodzakelijk een waterhoofd op, in wanverhouding met de rest van het lichaam.’ Volgens De Meulder heeft Brussel die internationale dimensies toebedeeld gekregen bij gebrek aan eigen identiteit. De hoofdstad van Europa kon niet in Frankrijk, niet in Duitsland, niet in Engeland gelegen zijn, dus is het Brussel geworden. Brussel als overslaggebied tussen de Angelsaksische en de Francofone invloedssfeer.’ Anderzijds had Brussel wél iets wat andere Europese steden niet hadden, namelijk een eigen culturele ambiguïteit, die het makkelijker maakte voor andere culturen hier een plaats te vinden.
Brussel heeft nooit iets gedaan om de intenationalisering in te dijken. Economische motieven zijn daaraan niet vreemd, natuurlijk. ‘Europa zorgt voor tien tot vijftien procent van het Brusselse welstandsniveau’, zegt De Meulder. Daarnaast maakt de Europese aanwezigheid de culturele vermenging in Brussel boeiender dan elders, interessanter dan in Rotterdam, Roubaix of Kassel, vindt de profesor. ‘Vaak merk je een onvermogen en een onbehagen in het omgaan met schaalvergroting, met mentale, fysische en culturele sprongen. Die maken de stad echter juist zo spannend. Het Brussel van vroeger bestaat niet meer. Maar de nieuwe kleuren en geuren die binnenstromen, beloven veel voor de toekomst.’