Saar Depuydt
“‘Drie executiepogingen overleefd en toch niet uit zijn lood geslagen’
Drie executiepogingen overleefd, op 16 jarige leeftijd meegenomen door de rebellen naar het front als muilezel en sedert die leeftijd zijn vrede en veiligheid een langeleden herinnering voor Jean.
‘Tot aan de leeftijd van 14 jaar, leefde ik met mijn familie vredig in ons dorp Rutshuru (Noord Kivu)’, vertelde Jean me met zijn zachte stem toen ik hem voor de eerste maal ontmoette. Je zou nooit kunnen geloven dat die jonge man van 27 jaar oud, 3 maal de dood in de ogen heeft gekeken. Het is een rustige man, die me kalm weg, beheerst vertelt wat hij heeft doorstaan.
Het begin van het einde van de vrede.
‘1996. Dit is het jaar waarin ons leven definitief overhoop gehaald werd. Toen de AFDL (troepen van Papa Kabila) ons dorp zijn binnengevallen, brak de hel los. Mannen, jongemannen en jongetjes en zelfs ook meisjes werden verplicht om mee te vechten met hen tot in Kinshasa, je weet wel, de fameuze kadogo’s. Weigeren was geen optie. Ik was toen 14 jaar oud, en ze hebben ook gepoogd om me in hun leger in te lijven. Maar door een wonder heb ik eraan kunnen ontsnappen, ik deed alsof ik heel erg ziek was.’
‘Tijdens de bezetting van het AFDL die 2 jaar duurde, hebben we regelmatig moeten vluchten in bananenvelden. Rond 17.00 vertrokken we naar de bananenvelden of het woud. De nacht was het gevaarlijkste moment want de militairen namen de jongens, mannen mee om hen in te lijven in het hun leger.’ ‘Maar waarom ‘s nachts?’, vroeg ik. ‘Wel, een burger (jongen, man) die ‘s avonds of ‘s nachts rondliep in het dorp, werd opgepakt en men zei dat het bandieten waren. Het was een excuus om die persoon bij de kraag te vatten. Vele, vele nachten hebben we doorgebracht onder de sterrenhemel. ‘s Morgens gingen we dan terug naar ons dorp en de kinderen liepen dan school. Het feit dat we nog naar school konden gaan, was een bescherming voor ons. Het was moeilijk voor een militair om een hele klas of school in te lijven. De moeilijkste periode brak aan wanneer de grote vakantie begon. Dan verdwenen we voor 2 maanden in de bananenvelden en het woud zonder terug te keren naar ons dorp want die bescherming viel weg. Het leven was moeilijk en hard. Voor de meisjes was dit nog erger, het gevaar om verkracht te worden was zeer groot, dus bleven vele meisjes thuis en gingen niet naar school. Het gebeurde ook regelmatig dat onze school gesloten werd en dus hebben we les gevolgd met onderbrekingen.’
‘Maar het ergste moest nog komen’, verzuchtte hij.
Oude wijn in nieuwe zakken (of van toepassing hier: oude kogels in nieuwe kalashnikovs)
De periode van 1998 tot 2003 was nog moeilijker voor mij’ gaat Jean verder. ‘Toen veranderde het AFDL van naam en werd RCD. Zoals het AFDL kreeg ook het RCD zijn bevelen vanuit Rwanda’ legt Jean me uit. ‘Het was enkel een naamsverandering maar de basisstructuur was het zelfde.’
‘Het is in 1998 dat ik 2 moordpogingen heb overleefd.’ Hij pauzeert een ogenblik, de blik op oneindig.
’ s’ Morgens om 7 uur’, herneemt hij, ‘brak er een gevecht uit tussen het RCD en hun vijanden in ons dorp. Eindelijk rond 12.00 ‘s middags luwde de strijd. Rond 13.00 waagden we ons buiten, om te zien of we konden vluchten naar het woud. En daar stonden ze, de RCD militairen, op 20 meter van ons, één richtte zijn wapen op mij, vuurde 3 maal. Maar bij wonder, vlogen de kogels naast me en kon ik me heelhuids uit de voeten maken.Tijd om te bekomen van de schrik had ik niet, het was lopen of beschoten worden. Een keuze had ik niet. Ik weet nog altijd niet hoe hij me kon missen, maar ja, het was mijn geluk.’
‘Die zelfde dag om 7 uur ‘s avonds brak de hel los.in ons dorp. De dorpelingen die gebleven waren werden beschuldigd van collaboratie met hun vijand. De RCDmilitairen gingen van huis tot huis en namen een 40tal mensen mee, van jong tot oud en allen werden ze vermoord.Je kan het niet geloven indien je het niet hebt meegemaakt,zelfs mannelijke baby’tjes werden afgeslacht, want zoals de militairen zegden: zij zijn onze toekomstige vijanden’. De militairen waren woest omdat 2 van hun soldaten gedood waren tijdens het gevecht. Het was hun wraak.De dag erna werden we allemaal onder bedreiging van hun vuurwapens meegenomen om de lijken zo snel mogelijk te begraven.Ze wilden niet dat er een spoor nableef. Ze sloegen op ons terwijl we een grote put groeven om iedereen samen te begraven. Kun je dat voorstellen, je hebt familie, vrienden verloren op een gruwelijke wijze, en zelfs de begrafenis is gewelddadig.’
‘Ach’, hij schudt zijn hoofd op zijn typische manier, en zwijgt.
Bijna dood ervaring nummer 2
‘Op een dag, hebben ze me met enkele andere jongens verplicht om hun munitie te dragen naar het front. Wij moesten bij de munitie blijven, bewaakt door een paar gewapende militairen. Er werd geschoten, de kogels vlogen in het rond, wij waren namelijk maar op een vijftigtal meter van het front. We waren doodsbang.’
‘En dan,”Dieu soit loué” eindelijk stilte, het gevecht was over. We moesten terug marcheren naar ons dorp waar hun kamp was, met de overblijvende munitie. Toen we er aankwamen, werd ik geroepen door een oudere militair. ‘Kijk, kijk ’ riep hij naar me, ‘mijn vinger is eraf geschoten, hoe kan ik nu mijn was doen met een kapotte vinger?’. ‘Jij zal het doen voor mij.’ ‘Natuurlijk gehoorzaam je direct, en dus begon ik zijn was te doen, gelukkig was hij vriendelijk met me’, vertelde Jean. ‘Maar plots kwam er een officier naar me toegelopen, hij was duidelijk woest en had zichzelf niet onder controle’, gaat Jean verder, ‘die nam me beet, en riep me toe dat zijn beste vriend doodgeschoten was aan het front en dat ik nu maar ook moest sterven als straf en dat hij iemand moet doodschieten om zicht te wreken. Hij sleurde me mee naar een uithoek van het kamp om me te fusilleren en ik was er zeker van dat dit het einde was van mijn leven.’
‘Als bij wonder werd de officier tegengehouden door zijn superieur die hem beval me te laten gaan en me niet te fusilleren. Ik zal nooit die man vergeten, hij heeft mijn leven gered.’
Help en je zal geholpen worden
‘De derde poging was eind 2008 wanneer de troepen van Nkunda in Rutshuru en Kiwanja aan kwamen. Tijdens die periode werkte ik als verpleegkundige in het ziekenhuis en had veel mensen verzorgd met schotwonden, zowel militairen als burgers. Onder die militairen waren er ook van het leger van Nkunda. Op die bewuste dag, werd ik met 23 andere jongemannen opgepakt en meegenomen door een groep van zijn militairen naar een plaats. Maar plots hoorde ik iemand roepen: verpleger, verpleger, ben jij dat? Ik keek naar de man en herkende de majoor die mij had ontmoet in het ziekenhuis toen ik zijn manschappen verzorgde. Herinner je mijn naam, vroeg de majoor? Ja hoor, en ik antwoordde. Okay, zei hij, jij mag gaan. Zo maar! Ik draaide me om, en ging weg. Van de anderen jongemannen heb ik niets meer gehoord en niemand heeft ze ooit nog terug gezien.’
‘Soms kan ik het nog niet vatten hoe ik driemaal aan de dood ben ontsnapt.’ ‘Onvoorstelbaar’, beaam ik. ‘Maar weet je’, zegt Jean, ‘er bestaat veel erger, de moeder van m’n beste vriend en zijn 4 zusjes zijn doodgeknuppeld door die zelfde mensen. Relativeren is iets dat je snel leert gedurende de oorlog, ook al ben je nog een kind. De oorlog is een snelcursus in het opgroeien.’