Economie, kapitaal en handel

Economie, kapitaal en handel

01 december 2003

De wereldeconomie van vandaag staat in het teken van liberalisering, privatisering en deregulering. De economische modellen en theorieën waarop de Washington Consensus steunt, gaan uit van de stelling: hoe vrijer de markten, hoe meer economische groei, dus hoe meer welvaart en bijgevolg minder armoede. De andersglobalisten stellen de vanzelfsprekendheid van deze logica in vraag door te wijzen op de groeiende ongelijkheid in de wereld, zowel tussen landen als binnen de nationale grenzen. Zij eisen meer regulering om de markten in te tomen. Volgens hen is het overwicht van economische belangen destructief en moet de economie ten dienste staan van de ontwikkeling en welvaart van iedereen.

Het geld moet stromen…

Op zich verzet niemand zich tegen de markt en de financiële stromen. Geld vervult een aantal belangrijke functies. Een goed draaiend financieel stelsel laat toe risico’s te spreiden, het stimuleert de selectie van goede en slechte investeringen en helpt een juiste waardering te geven aan bestaande bedrijven of investeringen. Maar de andersglobalisten hebben wel bezwaren bij het overwicht, de oncontroleerbaarheid en de negatieve gevolgen van speculatieve kapitaalstromen. De dagelijkse omzet op de internationale wisselmarkten ligt rond de 2000 miljard dollar. Dit is ongeveer evenveel als de totale buitenlandse schuld van alle derdewereldlanden samen. Vandaag de dag hebben overheden bitter weinig invloed op die stromen, ondanks het feit dat financiële crisissen enorme gevaren inhouden, hele economieën kunnen ontwrichten en rampzalige sociale gevolgen kunnen hebben.

Ten koste van…

De liberalisering van de financiële markten heeft zeer grote geldstromen op gang gebracht. Zij heeft de bedoeling investeerders aan te zetten om te investeren waar, wanneer en onder de voorwaarden die zij willen. Investeringen zijn uiteraard essentieel voor economische groei, maar de liberalisering heeft geleid tot concurrentie tussen staten om zo aantrekkelijk mogelijke voorwaarden te creëren. Daarenboven ontsnappen de grote financiële winsten vaak aan het fiscale beleid. Hierdoor ligt de belasting op inkomsten uit arbeid hoog in vergelijking met die op de winsten uit financiële transacties. Dit draagt zeker bij tot een groeiende kloof tussen arm en rijk.
De meesten zijn het er over eens dat een kwalitatief hoogstaand financieel systeem essentieel is voor een duurzame economische groei. Op internationaal niveau is er nood aan een goede financiële architectuur en voldoende controle. Op het vlak van de handel is dit – weliswaar niet volmaakt – voorzien via de Wereldhandelsorganisatie, maar voor de financiële markten bestaat dit systeem niet.

Handel… ten dienste van?

Naast de financiële stromen is ook de handel in goederen en diensten de laatste decennia enorm toegenomen. In 2000 werd voor 6.186 miljard dollar aan goederen verhandeld en voor 1.435 miljard aan diensten. De handel tussen de geïndustrialiseerde landen blijft zwaar doorwegen in het geheel, maar toch begint een groep ontwikkelingslanden een steeds belangrijker rol te spelen, in het bijzonder de Aziatische landen. Afrika blijft sterk achterop hinken en het Afrikaanse aandeel in de wereldhandel daalt gestaag. Van de 49 Minst Ontwikkelde Landen (MOL) liggen er veertig in Afrika. De MOL, die voornamelijk grondstoffen uitvoeren, zijn er het ergst aan toe en hebben weinig vooruitzichten op beterschap als ze er niet in slagen afgewerkte producten te produceren en hun handel te diversifiëren.

Omdat de ontwikkelingslanden een heel heterogene groep vormen, gaan er stemmen op om die groep verder op te splitsen volgens het ontwikkelingsniveau. Dat zou ook een speciale en gedifferentieerde behandeling mogelijk maken. Dit wil zeggen dat er bij het afsluiten van handelsakkoorden en voor de naleving van de handelsregels minder strenge eisen gesteld worden aan de minst ontwikkelde landen. Sommige economen beweren echter dat juist die zogenaamde ‘voorkeursbehandeling’ voor ontwikkelingslanden de groei van die landen beperkt heeft.

Het plaatje is natuurlijk veel complexer. Handel is maar één van de vele beleidsdomeinen die economische groei kunnen stimuleren. Economen trachten de wereld of landen te vatten in modellen, om zo de impact van verschillende beleidsmaatregelen te meten. Daarbij moeten ze echter een hele reeks veronderstellingen maken, die niet altijd rekening houden met de realiteit in de ontwikkelingslanden. Vaak zijn veronderstellingen onnauwkeurig of onjuist, vooral wat betreft de instellingen, het functioneren van de overheid, het eigendomsrecht, de aanwezige capaciteiten, enzovoort. Voor andersglobalisten is het dan ook vaak een gemakkelijke klus om alle studies en cijfers die pleiten voor een verdere liberalisering van tafel te vegen. Het volstaat te verwijzen naar de schrijnende realiteit van de toenemende armoede in een land of de ineenstorting van een economische sector (katoen, cacao) om een radicaal verschillende aanpak te eisen.

Is het mogelijk een brug te slaan tussen beide kampen? Andrew Rose stelt onomwonden: “economen verschillen van mening over allerlei zaken, maar over één ding zijn ze het wel eens: de internationale handel moet vrij zijn”. Het blijft een uitdaging om handelsregels te vinden en stimuli te creëren die echte duurzame ontwikkeling op gang kunnen brengen voor alle burgers. Het verband tussen armoede en handel blijft heel onduidelijk en het is evident dat handel alleen geen armoede kan bestrijden. Daarvoor is een combinatie nodig van een macro-economisch beleid, een sociaal beleid, sterke instellingen, vangnetten die inkomenszekerheid bieden, behoorlijk bestuur en nog veel meer.

WTO als grote boosdoener

Voor de handel bestaat sinds 1995 de Wereld Handelsorganisatie (WTO), een door leden gestuurde organisatie die bij consensus beslist over de regels die de wereldhandel reguleren. Sinds de top in Seattle van 1999 wordt de WTO door vele andersglobalisten beschouwd als de oorzaak van alle kwaad. Voorstanders beweren dat derdewereldlanden er zonder de WTO nog veel slechter aan toe zouden zijn, omdat ze dan op bilateraal niveau zouden moeten onderhandelen met de grootmachten, terwijl ze nu toch invloed op de regels kunnen uitoefenen. Ze kunnen als groep harder op tafel slaan dan wanneer ze individueel moeten onderhandelen. Indien een groot geïndustrialiseerd land de regels overtreedt, kan een klein ontwikkelingsland via het geschillenregelingsmechanisme (het Dispute Settlement Mechanism) de grootmacht aanklagen en laten veroordelen. Maar het is helemaal niet zeker of de ontwikkelingslanden de capaciteit hebben om de steeds complexere en uitgebreidere agenda van de WTO te volgen en de implicaties voor hun eigen economie in te schatten. Het blijft een open vraag of zij effectief het beleid kunnen beïnvloeden wanneer ze niet eens een vertegenwoordiging in Genève hebben, waar de Verenigde Staten of de Europese Unie een leger aan specialisten kunnen inzetten. In elk geval is het recente falen van de wereldhandelstop in Cancún in september 2003 een bewijs dat de grootmachten niet langer alleen de wetten en de agenda kunnen bepalen. De sterke alliantie tussen verschillende ontwikkelingslanden en de Groep van 22 in het bijzonder, heeft standgehouden. Het is een duidelijk teken van verandering. Al is het nu nog te vroeg om conclusies te trekken over de betekenis hiervan voor de wereldhandel en de ontwikkelingsagenda.

De andersglobalisten klagen vooral de niet-transparante en ondemocratische besluitvorming in de WTO aan. Het overwicht van de multinationale ondernemingen is heel groot: zij bepalen de agenda, zonder rekening te houden met de noden of de capaciteiten van de ontwikkelingslanden. Deze laatste eisen dat de geïndustrialiseerde landen hun beloften inzake markttoegang voor landbouw- en textielproducten uit ontwikkelingslanden zouden nakomen, vooraleer ze verdere verbintenissen willen aangaan en nieuwe thema’s op de agenda aanvaarden. Ze eisen steun voor hun capaciteitsopbouw om volwaardig te kunnen deelnemen aan de onderhandelingen over de vermindering van de landbouwsubsidies, een grotere markttoegang en betaalbare medicijnen.

Hoewel de verlaging van de tarieven een belangrijk strijdthema blijft, worden de ontwikkelingslanden ook steeds vaker geconfronteerd met niet-tarifaire belemmeringen waartegen ze niet opgewassen zijn. Het gaat hierbij om normen inzake veiligheid en gezondheid of regels inzake de bescherming van namen die verwijzen naar de herkomst van een product. Deze regels zorgen er onder andere voor dat Zuid-Afrika een zoete wijn, die het land al jaren produceert, niet in Europa mag invoeren onder de naam ‘porto’, omdat deze wijn volgens de Europese regelgeving enkel in Porto/Portugal gemaakt kan worden. De landen van het Zuiden hebben niet de capaciteit om te voldoen of zelfs om te bewijzen dat ze voldoen aan de hoge kwaliteitsnormen die gesteld worden om toegang te verkrijgen tot de Europese of de Amerikaanse markten en hun consumenten. Kortom: de wereld is een jungle waar de sterkste regeert en waarin handelsregels en mondiale afspraken de zwakken bescherming zouden moeten bieden. De vraag blijft wie die regels echt bepaalt, welke belangen ermee gediend worden en wie toeziet op de correcte naleving van die regels.

Wie zijn de belanghebbenden in Vlaanderen?
De keuze van de sleutelactoren in Vlaanderen voor het dossier van handel, economie en kapitaal lag niet voor de hand. Je kunt immers stellen dat de hele beweging van andersglobalisten eigenlijk ten strijde trekt tegen de dominantie van de economische belangen. Voor de beweging is het duidelijk dat de kapitalistische globalisering geen oplossing biedt voor de armoede en dat economische groei, onder het huidige marktsysteem, de kloof tussen arm en rijk steeds verder doet toenemen. De keuze viel uiteindelijk op de derdewereldbeweging als hoofdrolspeler, want die heeft een lange traditie van strijd tegen globale onevenwichten en onrechtvaardigheid. Maar ook de drie andere bevraagde actoren, de boerenorganisaties, de vakbonden en de milieuorganisaties, hebben deze thema’s hoog op de agenda staan.
Het uitgangspunt van de derdewereld beweging (en van 11.11.11 als representatieve organisatie) is dat ontwikkeling een mensenrecht is en dat armoede en onderdrukking in het Zuiden en bij ons geworteld zijn in onrechtvaardige economische en politieke structuren. De mondialisering van financiën, markten en ondernemingen leidt tot een steeds sterkere concentratie van macht bij multinationale ondernemingen en grote financiële groepen, terwijl hun beleid en praktijken steeds meer ontsnappen aan de controle van de nationale en internationale overheid. In de genadeloze economische concurrentiestrijd worden individuen, groepen mensen en landen met een zwakke positie uitgebuit of uitgesloten. Volgens de Noord-Zuidbeweging moet de overheid opnieuw meer greep krijgen op economie en ontwikkeling. Die overheid, nationaal en internationaal, moet dan wel democratisch worden gestuurd en een herverdelend beleid voeren.

Essentiële correcties
De Noord-Zuidbeweging reageert al jaren tegen de neoliberale invulling van de globalisering. Zij heeft in de andersglobaliseringsbeweging een nieuwe dynamiek en andere partners gevonden om die strijd aan te gaan. Voor 11.11.11 zijn de twee belangrijkste strijdpunten vervat in hun campagne ‘Werk aan de wereld’:
• de te grote machtsconcentratie in economische sectoren bij de multinationals;
• de onverantwoorde afbouw van de nationale en internationale regels die noodzakelijk zijn voor een duurzaam beheer van de economie en voor herverdeling.

Het is niet helemaal duidelijk of de derdewereldbeweging de kern en fundamenten van ‘het systeem’ volledig in vraag stelt of enkel ijvert voor veel sterkere correcties die de zwakkeren verdedigen. Tot nu toe is de progressieve Noord-Zuidbeweging er niet in geslaagd een geloofwaardig en haalbaar alternatief maatschappijmodel naar voor te schuiven. Het blijft bij corrigerende maatregelen, die wel essentieel zijn en waarmee volgens de beweging ook wel vooruitgang wordt geboekt, hoe klein en hoe traag ook.

In het kader van de internationale economische verhoudingen die een rechtstreekse invloed (kunnen) hebben op de ontwikkelingskansen van landen en bevolkingsgroepen, richt 11.11.11 zich vooral op:
• Handel en de WTO, in het bijzonder het algemeen akkoord over de handel in diensten, (General Agreement on Trade in Services - GATS) en de nieuwe thema’s (concurrentieregels, openbare aanbestedingen, douaneformaliteiten en investeringen), vanwege het potentieel als inkomstenbron en vanwege de risico’s die vasthangen aan opgedrongen akkoorden.
• Kapitaalstromen en de Tobintaks, al is die belasting maar een klein deelaspect dat kadert binnen het geheel van kapitaalcontroles - omwille van het gevaar van economisch ontwrichtende en sociaal rampzalige financiële crisissen. Preventie en beheer van die crises vereisen een veel sterkere en bindende regulering van de financiële sector.
• De schuldenproblematiek, vanwege de aderlating die de terugbetaling van de schuldenlast betekent voor de betrokken landen en als hefboom om derdewereldlanden via economische hervormingsprogramma’s in de markteconomie in te schakelen.
Een meer radicale stem kun je horen bij attac, het ‘Associatief netwerk voor een Taks op financiële Transacties en voor het Aansterken van de Civiele maatschappij’. Attac beschrijft zichzelf als ‘een volksbeweging voor een wereldwijde belasting op de speculatieve geldstromen’. Attac Vlaanderen is niet op zich antikapitalistisch, maar weigert het keurslijf te aanvaarden van het huidige ‘eenvormige’ economische denken. Het verwerpt een besluitvorming die gemonopoliseerd wordt door een elite. Het aanvaardt niet dat democratie ondergeschikt wordt gesteld aan de financiële autocratie. Het ageert vanuit de vaststelling dat er van alles fout gaat in de huidige samenleving en dat er sociale correcties nodig zijn. Volgens Attac versterkt de financiële mondialisering de economische onzekerheid en de sociale ongelijkheid.
Attac voert actie voor een achtpuntenprogramma. Het kant zich tegen internationale speculatie, tegen de veralgemening van de pensioenfondsen, tegen de privatisering van de sociale zekerheid, tegen de privatisering van alle openbare diensten en tegen particuliere patenten en genetisch gemanipuleerde organismen (GMO). Verder pleit attac voor de Tobintaks, een belasting op inkomen uit speculatief kapitaal, de ontmanteling van belastingparadijzen en een kwijtschelding van de schuldenlast van de ontwikkelingslanden.

De Tobintaks is een goed voorbeeld van een sleutelbegrip waar de andersglobalisten in Vlaanderen zich massaal achter scharen. Samen hebben zij daarrond een gecoördineerde actie gevoerd, ook op politiek vlak. De Tobintaks is één mogelijke maatregel om de internationale financiële architectuur meer te ‘reguleren’. Indien deze belasting op deviezentransacties, op de juiste manier wordt doorgevoerd, zou ze niet alleen financiële crisissen kunnen voorkomen, maar daarenboven zouden de opbrengsten ervan gebruikt kunnen worden voor ontwikkelingsdoeleinden. Deze belasting zou vooral de speculanten treffen, aangezien de winst die zij uit munttransacties halen tot nu toe helemaal niet belast wordt. Door een prijs te kleven op het omzetten van munten, worden transacties op korte termijn duurder en worden investeringen op langere termijn aangemoedigd. Het is een vorm van controle om destabiliserende kapitaalstromen te vermijden.

Hoewel er vragen te stellen zijn bij de economische betekenis van de Tobintaks, blijft de taks politiek gezien een belangrijk signaal. De ingezamelde taksen kunnen inderdaad voor ontwikkelingsdoeleinden gebruikt worden. De andersglobalistische beweging is erin geslaagd de verschillende politieke partijen te overtuigen tot het indienen en aanvaarden van een wetsvoorstel ter zake. De wet stelt dat België zich achter het voorstel van een Tobintaks op Europees niveau schaart indien ook de andere Europese landen een gelijkaardige wet goedkeuren.

Hoe worden de stellingen in actie omgezet?

Trefwoorden zijn de combinatie van protest en dialoog, de nodige analysecapaciteit en de band met de andere actoren uit de andersglobalistische beweging.
De strategie en de campagnes van 11.11.11 worden steeds meer bepaald op basis van grondige analyses, die volgens de beweging niet minder gefundeerd zijn dan die van de overheid, ook al wordt dat vaak ten onrechte beweerd. Bij 11.11.11 is de analysecapaciteit de laatste jaren versterkt, maar de samenwerking met de zuiver academische wereld blijft moeilijk. De uitwisseling van gedachten gebeurt vaak met gelijkgezinde bewegingen uit andere landen. Globalisation at work! De moderne informatietechnologie zorgt voor een snelle verspreiding van relevante (en soms ook vertrouwelijke) informatie. De agenda wordt steeds vaker bepaald door de actoren in het Zuiden.
Als koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging tracht 11.11.11 de krachten te bundelen om drie grote opdrachten te realiseren: het sensibiliseren, informeren en mobiliseren van de publieke opinie, steun geven aan en samenwerken met partners uit het Zuiden en internationale netwerken en ten slotte druk uitoefenen op de politieke en economische machtscentra. Deze politieke actie vormt de belangrijkste hefboom om fundamentele veranderingen te realiseren. Vandaag is er zeker ruimte voor dialoog met de instellingen, maar die heeft slechts zin als voldaan is aan enkele basisvoorwaarden. Zo moet de beweging zelf de agenda mogen (mee-)bepalen; er moet sprake zijn van een echte dialoog en geen oefening in public relations en het moet duidelijk zijn wat er gaat gebeuren met de afspraken van de dialoog en deze resultaten moeten op te volgen zijn.
Volgens 11.11.11 blijven de stappen vooruit klein en traag, maar is er toch reden voor optimisme. Het kelderen van het Multilateraal Akkoord over Investeringen (Multilateral Agreement on Investment – MAI) en de WTO-top in Seattle hebben voor een impuls gezorgd en heeft geleid tot het ontstaan van een bonte coalitie. De media hebben daarbij ook een belangrijke rol gespeeld en een deel van de bevolking wakker geschud, door in te pikken op de thema’s en ook op de heisa. De grote uitdaging voor de toekomst zal erin bestaan om de basis te verbreden en te verjongen. Het Wereld Sociaal Forum of dichter bij huis het Belgisch Sociaal Forum zijn sleutelmomenten om ideeën uit te wisselen, om nieuwe coalities en samenwerkingsverbanden te smeden. Deze momenten hebben ook de vakbonden, de grote NGOs en de milieuorganisaties dichter bij elkaar gebracht dan ooit tevoren. Maar er blijft nog altijd veel werk aan de winkel.

Er is ook duidelijk een kentering merkbaar bij de beleidsmakers. Volgens de Belgische eerste minister waren de andersglobalisten eerst ‘verwende kinderen of criminelen’, maar zijn ze nu een ‘groep die de juiste vragen stelt, maar de verkeerde antwoorden geeft’. Toch blijft de frustratie dat de consultatie vaak alleen maar symbolisch is. De overheid nodigt de derdewereldbeweging uit, maar betrekt haar niet bij het opstellen van de agenda en geeft haar een klein half uurtje om haar verhaal te doen.

Voor attac Vlaanderen, dat zich een horizontale en pluralistische beweging zonder hiërarchische structuur noch geografisch centrum noemt, is samenwerking met bestaande netwerken essentieel om de agenda te realiseren. De werking van attac is gestoeld op twee pijlers: actie en educatie voor een breed publiek:
1. Straatprotest is voor attac absoluut fundamenteel, al moeten de acties steeds ludieker en symbolischer worden, aangezien de pers nog amper komt opdagen voor een ‘gewone’ protestmars. Voor Attac blijft het een essentieel drukkingmiddel en de enige manier om ook aan de onderhandelingstafel iets te bereiken. Attac kreeg hierin gelijk toen toenmalig minister van Arbeid Laurette Onkelinx, in het kader van een dialoog met NGOs over het GATS-dossier, het volgende zei: “We zullen zien wat er op straat gebeurt en dan bepalen we onze positie”.
2. De vorming van leden is een tweede strijdmiddel. Attac organiseert conferenties, publieke debatten en meetings met deskundigen. Elke Attac-groep heeft ook een wetenschappelijke raad die minstens eenmaal per maand samenkomt. Die raad heeft de taak het beleid van attac mee vorm te geven of analytisch te ondersteunen.

De uitdaging voor attac blijft om vrij complexe en moeilijke onderwerpen zoals de Tobintaks op verstaanbare wijze uit te leggen en ingang te doen vinden. Bovenop het meer traditionele educatieve materiaal zoals folders en een website, werkt attac nu ook met straattheater. Er is een educatief en interactief stuk opgezet door Mong (en de Vieze Gasten) dat er al vele vertoningen in culturele centra in Vlaanderen heeft opzitten.

Andere actoren

Zoals gezegd is het economische dossier niet uitsluitend het werkterrein van de derdewereldbeweging. Ook de andere sleutelactoren van de andersglobalistische beweging zijn actief betrokken bij het uitvoeren van de gezamenlijke agenda van de hele beweging. Natuurlijk kiezen zij daarbij allemaal hun eigen invalshoek. Een heel concreet voorbeeld van samenwerking is het Financieel Actie Netwerk (FAN) dat officieel van start is gegaan op 19 februari 2003. FAN is een samenwerkingsverband op het vlak van een rechtvaardige fiscaliteit, bestaande uit de volgende organisaties: 11.11.11, ABVV, ACV, attac Vlaanderen, Bond Beter Leefmilieu, Broederlijk Delen, CODEWES, Netwerk Vlaanderen en VODO. Samen ijveren zij voor maatregelen om de geldstromen weer onder politieke controle te brengen; een beperking van de uitzonderlijke vrijheid van multinationals, meer bepaald door het afbouwen van allerlei fiscale gunstregimes; de hervorming van het fiscale beleid zodat milieuschadelijk consumptie-, productie- en investeringsgedrag ontmoedigd wordt en milieuvriendelijk gedrag aangemoedigd wordt; de hervorming van het fiscale beleid naar het model van een rechtvaardige en duurzame fiscaliteit. Dit fiscaal beleid moet minstens aan vier principes voldoen: een gelijke fiscale behandeling, progressieve belastingen, een lagere fiscale druk voor kleine inkomens en een verschuiving van de fiscale druk op arbeid naar kapitaal en milieugebruik.

Aangezien de problematiek zo complex is en de internationale agenda zo snel evolueert, hebben de actoren de taken onderling verdeeld. Elke organisatie staat in voor een bepaald thema. Dat kan gaan van het voorbereiden van een presentatie voor de persmap (volgens een gezamenlijk afgesproken concept) tot het opvolgen van het dossier. Netwerk Vlaanderen, een vzw die al twintig jaar actief is op het vlak van een andere manier om met geld om te gaan, verzekert het secretariaat.

De grote uitdagingen voor de andersglobalisten

Hoe zien de sleutelactoren van de derdewereld beweging de toekomst? Hoe denken zij hun slagkracht en impact te kunnen verhogen? Voor 11.11.11. blijft de kernvraag hoe het maatschappelijk draagvlak voor politieke actie verbreed kan worden. 11.11.11 rekent daarvoor op een geïnformeerde publieke opinie, op rechtstreeks aangesproken politici en op een actief betrokken beweging van comités en lid-NGOs. Thema’s zoals de 0,7% van het BNP voor ontwikkelingshulp, de kwijtschelding van de schuldenlast en de Tobintaks blijven de belangrijkste actiepunten, gesteund op dossierkennis en het vertrouwen dat is opgebouwd bij de relevante besluitvormers. 11.11.11 blijft resoluut kiezen voor de aanpak van grote gemeenschappelijke campagnes, die vaak door de koepel zelf gecoördineerd worden, met achtergronddossiers, een inbreng van de partners uit het Zuiden, publieke evenementen, een eisenprogramma dat zijn weg vindt naar de politieke agenda, enzovoort.

Attac Vlaanderen beschouwt het leggen van een sterkere band met de boerenorganisaties, de vierdewereldbeweging en de migrantenbeweging als zijn hoofduitdaging. Het is niet eenvoudig, maar dat moet op het lokale niveau gebeuren. Attac zit ook nog altijd met de uitdaging om zich te verbreden. Jongeren willen niet zo snel toetreden tot een vereniging. Ze stappen wel mee op in een betoging, maar gaan geen engagement aan. De combinatie van straatprotest en dialoog blijft heel moeilijk. De angst blijft bestaan dat de beweging door in dialoog te treden met de overheid of intergouvernementele instellingen het gevaar loopt om ‘gecoöpteerd’ te worden. Zij vreest dat die dialoog juist als rechtvaardiging gebruikt wordt voor bepaalde acties die de beweging niet kan aanvaarden.

Enkele slotbedenkingen

Eerste vaststelling: voor het dossier economie, kapitaal en handel, dat de andersglobalisten zo nauw aan het hart ligt, zijn er geen grote institutionele actoren die de kar trekken. De zaken liggen anders voor voedselzekerheid, waar de boerenorganisaties het voortouw nemen. Inzake arbeid en sociale normen, nog een paradepaardje van de andersglobalisten, zijn de vakbonden de belangrijkste institutionele actoren en voor duurzame ontwikkeling fungeren uiteraard de milieuorganisaties als motor.
Op het vlak van economie, kapitaal en handel blijven de grote bewegingen veeleer op de achtergrond. Er zijn wel de Fair Trade Organisaties, die op structurele wijze de scheefgetrokken handelsregels willen aanpakken. Maar hun aanpak blijft vrij kleinschalig. De Noord-Zuidbeweging zorgt hier voor de strijdpunten en voert de actie aan, maar zij blijft toch een klein broertje in het hele krachtenveld. Voor kapitaal en financiële stromen zijn er banken zoals TRIODOS die het ethisch bankieren promoten, maar ook hun initiatieven blijven vrij kleinschalig. Het gewicht van de Noord-Zuidbeweging is in deze context minder evident, vergeleken bij de rol van de andere actoren.

Tweede vaststelling: handel en financiële stromen zijn dossiers die zich zeer goed lenen voor gezamenlijke actie. De verschillende actoren in de bonte groep van de andersglobalisten zijn hiervoor duidelijk te mobiliseren. Het FAN is een goed voorbeeld, terwijl het bijvoorbeeld een stuk moeilijker is om boerenorganisaties en vakbonden voor thema’s op één lijn te krijgen. Ook bij de voorbereidingen voor de wereldhandelstop in Cancún in september 2003 was er sprake van een sterke samenwerking tussen vakbonden en andere bewegingen uit de civiele samenleving. Zij stelden samen een concreet eisenpakket op, met als centrale boodschap aan de Belgische regering dat de liberalisering van de handel onderaan de prioriteitenlijst hoort, na sociale, milieu- en ontwikkelingsbekommernissen.
In deze context blijft de grootste uitdaging erin bestaan om met overtuigende alternatieve voorstellen te komen en echt gehoor te krijgen bij de nationale en internationale overheid. De dialoog tussen de NGOs en de bedrijfswereld, die toch ook een sleutelrol spelen in het handels- en financiële dossier, blijft moeizaam en oppervlakkig. De twee actoren vallen gemakkelijk terug op doctrinaire posities die weinig ruimte laten voor een echt gesprek of een echte gedachte-uitwisseling.

Maar naar aanleiding van het Ekstermolenproces en enkele recente gebeurtenissen zoals de voorbereiding voor de conferentie van Cancún en de oprichting van FAN, lijkt het wel of de sleutelactoren van de andersglobaliseringsbeweging elkaar steeds vaker vinden en geloven in gezamenlijke (re-)acties tegen het beleid. Het blijft nog een open vraag of die allianties blijven standhouden wanneer er effectief beleidskeuzes moeten gemaakt worden tussen de verschillende prioriteiten waar de vier sleutelactoren voor staan. In elk geval lijkt de onderlinge dialoog verassend pril, maar wel hoopgevend.