“‘Een Rwandese waarheid’
De dronkenlap ziet me van de overkant van de straat staan, en ziet me waarschijnlijk dubbel. Door de alcohol lijkt hij zich krachtig te voelen, maar dan toch niet op zijn benen. Terwijl hij naar me toe wankelt en enkele keren bijna valt, roept hij in het Frans, en luid genoeg zodat iedereen het kan horen: “Jij daar, muzungu! Ik zal maar zeggen dat ik een Tutsi ben, want als ik zeg dat ik een Hutu ben, dan wordt ik opgesloten voor moord!”
Dronkemanspraat
In plaats van naar die dronkaard te kijken, kijkt iedereen naar mij, alsof er een reactie van me verwacht wordt, alsof ik de man van repliek moet voorzien. Ik kijk om me heen, en ik haal m’n schouders op, aslof ik me wil verontschuldigen, maar blijf wel staan, benieuwd naar wat komen zal. De mensen komen terug in beweging en een jongeman loopt langs me: “Dronkemanspraat,” zegt hij, “maar zeggen ze niet dat dronkaards vaak de waarheid zeggen?” Hij zegt het met zo’n sarcastische lach dat ik nog meer dan daarnet met m’n mond vol tanden sta. Vanuit mijn beperkte ervaring weet ik dat Rwandezen niet zo gemakkelijk een kritische opmerking laten vallen. Dit is een buitenkansje, denk ik meteen, en hou de jongeman aan de praat om hem in de menigte. Hij stelt zichzelf voor als Alfred, en ik neem hem zijdelings op. Ik zoek specifieke trekjes in zijn uiterlijk die zouden verraden tot welke groep hij behoort. Hij is relatief slank en groot (kenmerk van Tutsi) maar heeft een platte neus (kenmerk van Hutu), besluit ik, en breng hem onder in het Hutu-kamp, want dat zou wel stroken met zijn uitspraak van daarnet. Zo gemakkelijk is het, denk ik…
“Als alcohol dan toch de waarheid naar boven brengt, heb je dan geen zin in een frisse Skol?” vraag ik hem op de man af, bang een potentieel interessant gesprek mis te lopen. Hij blijft staan en bekijkt me van top tot teen. “Men zegt wel eens dat Rwandezen leugenaars zijn, en daarom praat ik niet zoveel met ze, maar je hebt me net het geheim verklapt om de waarheid in ze naar boven te halen, dus wil ik dat wel eens uittesten,” zeg ik in een poging om geen verkeerde indruk te wekken, maar ik weet niet of het gelukt is. “Rwandezen zijn geen leugenaars, het zijn verhalenvertellers en ze vertellen de waarheid zoals zij die zien of zoals ze die willen overbrengen,” zegt hij terwijl hij me streng of misschien geirriteerd, aankijkt. “En ja, we kunnen wel een Skol gaan drinken, al verkies ik Primus.” “Primus is ook alcohol,” zeg ik en hij neemt me mee naar een cafe-restaurant in de buurt.
Het Genocide Memorial te Kigali
Enkele dagen later wandel ik met Alfred door het Genocide Memorial Museum. Hij had het uitstapje zelf voorgesteld omdat hij had opgemerkt hoe onwetend en gebrainwasht ik er blijkbaar ben buitengekomen na een eerder bezoek. “Is het je dan echt niet opgevallen dat ze nogal een eenzijdig verhaal vertellen en vooral de schuld schuiven op de internationale gemeenschap?” vroeg hij verbaasd. Ik had mezelf willen verdedigen: “Ik was 11 jaar toen het gebeurde, ik zat aan de andere kant van de wereld. Ik herinner me enkel nog de beelden van de 10 Belgische blauwhelmen die werden vermoord bij aanvang van de genocide.” En ik bedenk dat ze er op school, ook niet de 7 jaren nadien, nooit iets over verteld hebben. Ik meen me te herinneren dat er ooit wel eens gezegd is geweest dat Congo een kolonie was, maar wat de Belgen daar echt hadden uitgespookt is me ook maar vele jaren later ter ore gekomen. “Mja, iedereen heeft zo zijn eigen waarheid,” mompel ik terwijl ik besef dat ik er eigenlijk niets van af weet.
Ontbrekende informatie
Alfred neemt me mee door de zalen, en vult de achtergehouden informatie al fluisterend aan. Ik heb ook het boekje van de landenreeks over Rwanda in mijn handen om te voorkomen dat ook hij me brainwasht.
“Ten eerste moet je het niet te letterlijk nemen als ze zeggen dat het onderscheid tussen Hutu’s en Tutsi’s door jullie Belgen is ingevoerd.” “Door de Belgische kolonisator,” verbeter ik hem. Hij lacht. “Het was aanvankelijk een sociaal-economisch - en dus geen ethnisch - onderscheid. Ook al was je vader Hutu, je kon Tutsi worden als je veel koeien had, of omgekeerd kon je als Tutsi tot Hutu degraderen als je afhankelijk was van een ander. De Belgische kolonisator heeft dat onderscheid wel verscherpt door de identiteitskaart te introduceren waarop werd aangeduid of je Hutu, Tutsi of Twa was,” vervolgt hij. “Maar het onderscheid tussen een Hutu en een Tutsi en de bijklank daarvan, zat al diepgeworteld in de mensen.”
Ik lees verder in de landenreeks dat aanvankelijk de Tutsi’s door de Belgische kolonisator en de Kerk, werden bevooroordeeld. De goedgeorganiseerde koninkrijken van Rwanda en een soort feodaal systeem van pachthebber (tutsi’s), pachters (hutu’s) en slaven (twa’s) was de eerste Europese ‘bezoekers’ welgevallen. Maar in de jaren voor de onafhankelijkheid keerde het tij en koos men de kant van de geemancipeerde Hutu-beweging en werden de Tuti’s benadeeld. “We had lived in peace for many centuries, but now the divide between us begun” vertelt het opschrift in het museum ons.
“Ten tweede moet je weten dat de rechtstreekse aanleiding van de eerste moorden op Tutsi’s niet de dood van de koning was [een Tutsi] maar het gerucht over de moord op een lokale Hutu-leider [die achteraf niet dood bleek te zijn]” fluistert hij. Dit bracht de eerste vluchtelingenstroom van Tutsi’s op gang, lees ik. Ze vluchtten naar de buurlanden uit angst voor vervolging en op zoek naar een betere toekomst, want het tij was gekeerd en als Tutsi had je niet veel toekomst meer in Rwanda. “Met de komst van de eerst verkozen Hutu president, werd er niet alleen onderscheid gemaakt tussen de Hutu’s en de Tutsi’s, maar ook tussen de Hutu’s uit het noorden en de Hutu’s uit het zuiden en het midden van het land.” De landenreeks bevestigt dit en vertelt ook nog dat Habyarimana, een Hutu uit het noorden, aan de macht kwam door een staatsgreep op president Kayibanda, die afkomstig was uit het midden/zuiden van het land. Het was dus niet enkel een ethnisch conflict maar ook -en misschien vooral- een pure machtstrijd, bedenk ik.
Alfred wijst naar een bord waarop staat dat in 1990 het rebellenleger van Tutsi-vluchtelingen [het leger van de partij van de huidige president] vanuit Oeganda het land binnenviel en het land in een burgeroorlog terechtkwam. “Maar ze vertellen je enkel over de daaropvolgende slachtpartijen op Tutsi’s. Over de vermoorde Hutu’s tijdens die oorlog, zwijgt men,” vult hij aan. De haatpropaganda tegen de Tutsi’s nam in ieder geval grotere vormen aan, en wat me vooral choqueert is dat de internationale gemeenschap op de hoogte was van de apocalyptische plannen van het regime, dat gesteund werd door Frankrijk die ook nog eens wapens aanleverde. Zelfs toen de baas van de VN-troepen in Rwanda enkele dagen voor het begin van de genocide om meer middelen vroeg, wetende wat er ging gebeuren, werd er niet gereageerd…
De genocide: moordenaars en slachtoffers
De genocide begon op 6 april 1994, toen het vliegtuig met de president aan boord werd neergehaald. “Wie dat vliegtuig heeft neergehaald, dat vertellen ze je hier natuurlijk niet,” fluistert Alfred met een scheve grijns om zijn mond. Volgens een officieel Frans onderzoek werd het neergehaald door het rebellenleger, omdat de vredesakkoorden maar niet in praktijk werden omgezet, maar met de steun van de Amerikanen, die waarschijnlijk hun eigen machtsoorlog hadden uit te vechten met de Fransen. “Of misschien waren het toch de extremistische Hutu’s die de president te soft vonden…” en hij haalt zijn schouders op.
“Maar wat er tijdens de genocide gebeurde, daar zijn geen woorden voor… De beenderen, doodshoofden, foto’s en getuigenissen die je hier ziet vertellen de gruwelijke waarheid,” zucht hij. “Mijn moeder was trouwens een Tutsi, en is verkracht en vermoord voor de ogen van mijn vader, een Hutu. Mijn vader hebben ze daarna ook vermoord, omdat hij getrouwd was met een Tutsi, en dus een verrader was. Laten we niet vergeten dat er ook veel (gematigde) Hutu’s vermoord zijn tijdens de genocide.”
“En jij,” vraag ik nog? “Mijn ouders hadden mij en mijn zusjes ondergebracht bij familie. We zijn gevlucht naar Oeganda net voor de genocide uitbrak. Ik ben opgegroeid in Oeganda.” We slenteren door de zalen die het verhaal van de 100 dagen durende genocide vertelt waarbij - volgens het museum – een miljoen Tutsi de dood vonden en honderdduidezenden wezen, weduwen, weduwnaars en slachtoffers achterliet. Alfred is duidelijk verzonken in eigen gedachten…
“Kijk, dit bord hebben ze er nog maar recentelijk bijgezet,” en hij wijst naar een bord dat duidelijk anders is dan de andere en slechts een korte tekst bevat die uitlegt dat de soldaten van het RPA [de partij van de huidige president] duizenden levens heeft gered door een einde te maken aan de genocide. Alfred lacht veelbetekenend en fluistert: “Over bepaalde zaken zullen we maar het fijne weten als er een nieuw en ander regime aan de macht komt.”
Dit artikel is een weergave van verschillende gesprekken en ervaringen. Voor de geinteresseerden, aan te raden boeken zijn: Een zondag aan het zwembad van Kigali (Gil Courtemanche), In het uur van de rebellen (Lieve Joris), Dans van de luipaard (Lieve Joris), Wij leven nog (Annick Kayitesi) en de Landenreeks over Rwanda (Jeroen Corduwener).