“‘Fort Patiko’
Het gewicht van de geschiedenis weegt soms loodzwaar. Zeker als het over slavenhandel gaat.
Historische gebouwen zijn zeldzaam in Afrika. Ik was dan ook bijzonder geïntrigeerd door een plaats die als uniek staat beschreven, gelegen in het Noorden van Oeganda, op een dertigtal kilometer van de stad Gulu. Het gebied is vele jaren onbereikbaar gebleven door de aanwezigheid van de rebellen van het Leger van de Weerstand van de Heer van gruwelfiguur Joseph Kony. Vijf jaar geleden is de vrede er teruggekeerd, en vandaag is het beheer van de site weer opgenomen door het lokaal bestuur.
Zodra onze wagen de overigens lege weide oprijdt die als parking dienst doet, komt de voorzitter van de lokale raad aangefietst om ons in persoon te verwelkomen. Hij maakt ook meteen duidelijk dat een financiële bijdrage wordt verwacht, volgens het tarief dat door de lokale raad werd vastgelegd. In ruil worden we uitgebreid rondgegidst.
De site is in oorsprong een betoverende verweerde rotsformatie met grillige vormen en ook grote horizontale en licht hellende granietvlakken. Die hebben de “Arabieren” aangetrokken, vertelt de chairman, omdat ze er met relatief weinig middelen een goed beschermd kamp konden inrichten. Natuurlijke uitzichtpunten lieten toe mogelijke vijanden al van ver te bespieden. Spelonken werden gebruikt om slaven op te sluiten. Met ter plaatse gevonden stenen konden drie vierkante ruimtes worden opgetrokken, twee voor de opslag van maïs en sesamzaad en één voor het arsenaal.
Het kamp werd ingericht in 1868 en diende als verzamelpunt, zeg maar “bulking center” voor de koopwaar, die van daaruit werd uitgevoerd naar Khartoum in Soedan, en verder door naar de Indische Oceaan. De principes van een vermarktingsketen werden daarbij onverkort toegepast. Na ontvangst werd de verse koopwaar gesorteerd. Wie wegens ziekte of verwonding de vervaldatum niet zou halen, werd meteen opzij gezet om een kopje kleiner te maken. Het hellend granietvlak vertoont overal hauwen die achtergelaten werden door de hakbijlen van de slavendrijvers. Onze gids doet voor hoe de slaven werden neergelegd, de handen op de rug gebonden, gezicht naar onder en dan vakkundig werden onthoofd. Vervolgens volstond een lichte trap met de voet om het lichaam naar beneden te laten rollen tot aan de voet van de stenen helling, waar de hyena’s ’s nachts voor de opruiming zorgden.
Ik word helemaal stil bij die simpele maar gruwelijke uitleg. Mijn vinger glijdt over een hauw alsof ik nog iets zou kunnen voelen van het mensenleven dat hier brutaal werd geroofd. Maar de gids eist meteen onze aandacht weer op.
In 1872 heeft Sir Samuel Baker de slavenhandelaars verjaagd, en heeft hij er zelf enige tijd verbleven, samen met zijn echtgenote. Het kamp werd nadien overgenomen door Emin Pasha en Charles Gordon, de gouverneurs van de Equatoriale Provincie, die er hun hoofdkwartier van maakten. Pas in 1888 werd het definitief verlaten.
Samuel Baker was vooral een ontdekkingsreiziger, zoals dat destijds heette. In zijn zoektocht naar de bronnen van de Nijl had hij zo eerder al de Murchison Falls “ontdekt” en benoemd, en ook het Albertmeer. Dat wil dus eigenlijk zeggen dat hij de eerste Europeaan was die een blik kon werpen op de twee natuurverschijnselen, want vele Afrikaanse ogen hadden dat lang voor hem al gedaan, ook al bleef dat ongedocumenteerd.
Het verhaal gaat dat hij in Bulgarije op een slavenmarkt een meisje kocht, die na het overlijden van zijn echtgenote ook zijn tweede vrouw zou worden. Hij gaf haar de naam Lady Florence Baker om haar wat beter aanvaardbaar te maken in de toenmalige Victoriaanse samenleving. Koningin Victoria heeft Baker trouwens nooit willen ontvangen omdat hij zijn Florence vleselijk heeft gekend voor ze in het huwelijk traden.
Ze week nooit van zijn zijde, en heeft zelf ook verschillende jaren in Fort Patiko, dat intussen ook Fort Baker werd genoemd, gewoond. Niet in een huis, maar wel in een spelonk die hij had ingericht als privéverblijf. Ze lag vlakbij de uitkijkpost van de wacht. Waarschijnlijk was veiligheid daarbij één van zijn overwegingen geweest.
Omwille van haar lange blonde haren, bleke huidskleur en oogverblindende schoonheid, hebben de Acholi Lady Baker “Anyadwe” gedoopt, wat “dochter van de maan” betekent in het Luo. Vandaag draagt een school nog steeds haar naam, uit bewondering en erkentelijkheid voor hoe ze haar echtgenoot door haar eigen levensverhaal had geïnspireerd om de slavenhandel te bestrijden, en zo vele mensenlevens in Noord-Oeganda te redden.
Onlangs heeft een Duitser te kennen gegeven vlakbij de ruïnes, op een van de omringende heuvels, een hotel te willen bouwen met zwembad. Onze gids vindt dat blijkbaar een geweldig idee. Ik zie de dollartekens in zijn ogen. Ik gruw bij de gedachte dat deze magische plaats met haar schokkende verleden zou verglijden tot een decorstuk in een puur commerciële bedoening.
De natuur geeft me gelijk. Lang nadat onze gids alweer is weggefietst en mijn collega en ik ons hebben overgegeven aan contemplatie en meditatie over hoe ongemeen onmenselijk mensen voor een ander kunnen zijn, kleurt de horizon zich in indrukwekkende bloedtinten als eerbetoon aan de vele onschuldigen wiens levens hier werden vergooid als rotte appels.