Het centrum ligt elders

Het centrum ligt elders

Kan-Si

01 juni 1998

Paradoxen gaan samen met kunst en zouden zelfs tot de essentiële kenmerken ervan kunnen worden gerekend. Kunst is dus fundamenteel paradoxaal. Sinds zeer lange tijd (eigenlijk sinds mensenheugenis) heeft ze de reputatie universeel te zijn. Vanuit dit oogpunt is het concept van globalisering dat men vandaag zo vaak hanteert noch vreemd, noch nieuw aan de artistieke zaak, wanneer men refereert aan het creatieproces, d.w.z. het moment dat ze bezig is te ontstaan. Het ligt eveneens voor de hand dat de belangrijkste motivatie en bedoeling van elke artistieke bezigheid (onder eender welke vorm) in principe dezelfde is voor alle kunstenaars.

Rekening houdend met deze gegevens, hebben in de loop der tijd de factoren met betrekking tot milieu, tijd, bezorgdheid, macht (vooral economische en financiële) noodzakelijk een invloed gehad op de manier waarop kunst als menselijke handeling, bezigheid, uitdrukkingsmiddel en communicatiemiddel werd beleefd, gezien, beoordeeld en gecommercialiseerd. In het huidige begrip verstaat men onder globalisering of mondialisering eerst en vooral een uitwisseling op economisch, financieel of technologisch vlak. In dit verband zou de wereld er gaan uitzien als een planetair dorp, gezien de uitwisselingen veelvuldig en intens zijn (internet). Heel belangrijk is ook dat ze plaatsvinden volgens een enkele gebruiksaanwijzing, namelijk de visie waarin Europa centraal staat bij het beheer van dingen en mensen, van het leven in het algemeen.

Dit bijna unanieme bewustzijn met betrekking tot de wereldwijde configuratie van de uitwisselingen vertaalt zich door een overvloedig gebruik van het woord globalisering, bijna als een modeverschijnsel. Ondanks deze trend bestaan er eigenaardig genoeg nog een aantal situaties die tegelijk een rol vervullen, die strijdig is met de mondialisering. De steeds groter wordende kloof tussen rijke, welstellende gebieden en plaatsen die op materieel vlak achterop hinken, is hiervan het bewijs.

Kunst is een deel van de wereld

In het licht van de opdeling van de wereld in centrum en periferie zou globalisering een leeg begrip zijn, in die zin dat het zou overeenkomen met het in handen nemen van de dingen door het centrum (en zijn criteria) ten gunste van het centrum en dat in alle windstreken. Hedendaagse kunst die in principe universeel is, ontsnapt moeilijk aan deze toestand, terwijl dit geenszins een invloed heeft op haar hedendaags karakter. Het is zeer zeker de universaliteit van de kunst die te lijden zou hebben onder de invloed van de zone (centrum of periferie). Uit deze tweespalt vloeit een geheel van vrij verwarde en ingewikkelde situaties voort. Het is bijvoorbeeld vaak erg moeilijk voor een hedendaagse Afrikaanse kunstenaar om zichzelf te definiëren ten opzichte van de universaliteit die hij wil bereiken en in verhouding tot zijn Afrikaans zijn, dat evident aanwezig is en dat zijn afkomst uit een materieel benadeelde zone ondersteunt, met alle clichés die hiermee samenhangen. Sommigen gaan zelfs zover dat ze niet aanvaarden dat men hen definieert in verhouding tot hun afkomst. Dat is tegelijk jammer en begrijpelijk. Jammer, omdat het op dit moment juist belangrijk is om ieders universaliteit én specifieke culturele afkomst te bevestigen. De Europese waardenschaal speelt een doorslaggevende rol om bepaalde kunstuitingen te bevestigen of te verwerpen. Men wil koste wat het kost niet zijn zoals iedereen, maar om dat te bewijzen gaat men wel doen zoals iedereen al doet.

De westerse zienswijze is -door het gewicht van de bestaande verhoudingen- overal ter wereld aanwezig. Toch zal dit standpunt meer rekening moeten houden met andere wereldvisies, met de uitdrukking van andere mentaliteiten, met andere referenties in de zoektocht naar een beter leven. Deze ‘alternatieve visies’ zullen zich beter moeten uiten in het Westen -waar centrum en periferie door elkaar bestaan) én in de materieel minder rijke landen, de uitgebuite landen, de gedomineerde landen, de landen met een extraverte economie, de landen waar het Westen drukkend aanwezig is met zijn erfenissen, grillen en contrareferenties -waar centrum en periferie dus ook allebei aanwezig zijn.

Mondialisering of globalisering, opgevat en gesteld in economische termen, krijgt een betekenis die alles te maken heeft met een machtsverhouding, het op de voorgrond stellen van het overwicht van een werelddeel dat vooral kan bogen op zijn financiën.

De realiteit van de dingen zorgt ervoor dat de kunstwerken daarheen gaan waar het geld zit, want zoals men zegt: waar geld is, wil geld wezen. Men weet dat de macht van het geld ook een bepaalde vorm van beheer van het artistieke gebeuren met zich meebrengt tijdens de fase van de commercialisering. Dat komt concreet naar voren door een daadwerkelijke overheersing van culturele en artistieke instellingen en centra uit het Westen, met betrekking tot de vraag wat, wie, hoe tonen en waarom. Essentiële vragen die men zich onvermijdelijk stelt als men deel uitmaakt van de artistieke en culturele wereld, wat ook de plaats is waar men zijn activiteit uitoefent. Naar mijn mening wordt het concept van glokale kunst vanaf dat ogenblik problematisch. Dit concept stemt overeen met de begrippen generalisering en begrenzing en vat deze samen, terwijl deze begrippen eigenlijk aan elkaar tegengesteld lijken. Maar we weten reeds dat kunst per definitie paradoxaal is. Sommigen zeggen dat, hoe meer banden een kunstwerk heeft met authenticiteit en waarheid in de manier waarop het de samenleving en de cultuur waaruit het is ontstaan, overstijgt, hoe meer kans het maakt om universeel te zijn. Hiermee rekening houdend en ondanks de kracht en de relevantie van hun werk, hebben de hedendaagse niet-Europese kunstenaars meestal te lijden onder een situatie waarin hun werk wordt gevulgariseerd, op een manier die niet in verhouding is met de reële waarde van het werk. Het is waar dat er niet echt veel ‘democratie’ is in de kunst, maar men kan gemakkelijk vaststellen dat op basis van een gelijkaardig parcours en een vergelijkbare uitdrukkingskracht, de kunstenaar uit Berlijn veel meer zal worden gewaardeerd dan een artiest uit Niamey, en dit in alle opzichten. Deze situatie is fundamenteel verbonden met de vraag waar het beslissingscentrum ligt en welke infrastructuur en tijdsgeest voorhanden zijn. Hetzelfde geldt voor niet-westerse artistieke en culturele instellingen of structuren. De evenementen die zij kunnen organiseren, zijn vaak belast door hun zeer beperkte financiële en effectieve middelen.

Het gevaar van het getto

Biënnales en artistieke evenementen, die georganiseerd worden in de zuiderse landen, zijn te vaak afhankelijk van fondsen uit het Noorden. Het is zelfs mogelijk dat een gedeelte van deze fondsen terug naar het Noorden gaan (dienstverlening, uitgave van catalogi, enz.).

De aard en de samenstelling van de jury’s en selectiecomités worden hierdoor uiteraard beïnvloed. Men stelt bijvoorbeeld vast dat de waardering en de ontleding van de hedendaagse plastische Afrikaanse kunstenaars gebeurde en nu nog steeds gebeurt door Westerlingen, al dan niet waarachtige ‘specialisten van de Afrikaanse kunst’ (galerijhouders, verantwoordelijken van kunsttijdschriften, antropologen, archeologen, journalisten of critici). Dit alles smaakt naar cultureel neokolonialisme. De hedendaagse Afrikaanse kunst als dusdanig, uitdrukking van een continent dat diepgaand verandert, verdraagt tot op heden de concurrentie van de Afrikaanse beelden en maskers, die bitter worden verdedigd door de zogenaamde specialisten van de Afrikaanse (men zou zelfs kunnen zeggen ‘neger’) kunst. Eigenlijk doen deze mensen vaak niets anders dan op de achtergrond de theoretische rechtvaardiging voorbereiden van een ongeoorloofde handel in oude, culturele Afrikaanse voorwerpen, met een twijfelachtige herkomst. Een ander feit dat tot nadenken stemt, is dat in het zeer enge westerse begrip, hedendaagse kunst noodzakelijk westers is en dat een Afrikaanse kunstenaar enkel beeldhouwer kan zijn.

Vanuit dit standpunt is er nog een lange weg af te leggen en de huidige etappe kan slechts worden beschouwd als het begin van de te leveren inspanningen. De gevoeligheden en de toon van de tentoonstellingen die deze jury’s ons voorstellen tijdens onze grote artistieke evenementen, kunnen dienen ter illustratie van wat we hier aanhalen. Men kan op zijn minst stellen dat ze voor discussie vatbaar zijn. Op gebied van imago vertaalt dit zich door de promotie van een ‘nieuw beeldend exotisme’ dat beter overeenstemt met het idee dat het Westen steeds heeft gehad van andere volkeren in het algemeen en van de Derde Wereld in het bijzonder (de geschiedenis zit hier alleszins voor iets tussen). Men stelt vast dat de beelden die worden gepromoot, vaak diegene zijn die het best passen bij het stramien van conformiteit voor oog, perceptie en begrip uit het Westen. Uiteraard weerspiegelt dit hun onderliggende en onmiddellijke bezorgdheid.

Een ander soort ‘gettovorming’ vindt plaats via wat men ‘het recuperatiesyndroom’ zou kunnen noemen (kunst van het recupereren van objecten of materialen uit de omgeving die bij het kunstwerk hoort). Het gevaar hier is, dat dit een gemakkelijke uitvoering zonder enige poëzie zou kunnen legitimeren, een uitvoering die slechts een maniëristische praktijk is, als het ware een keukenrecept. Een kunst die naïef is daar waar ze de realiteit sublimeert en in grove stukken opdient.

‘De vuilnisbakcultuur’ is niet veraf en lijkt in de geest van sommigen waarschijnlijk overeen te stemmen met de artistieke productie afkomstig uit het Zuiden. De vindingrijkheid van de Derde Wereld op het vlak van overlevingsstrategieën is ruimschoots bewezen. De hedendaagse kunstenaar uit het Zuiden heeft niet als opdracht deze realiteit na te bootsen, een realiteit die eerder beantwoordt aan begrippen als crisis en overleven. Esthetica heeft volgens ons niet als enige ambitie het opslorpen wat er eigenlijk uitziet als een tegenwaarde.

Vanuit een ander standpunt kan men rechtmatig culturele en artistieke actoren uit het Zuiden vinden (onder andere mensen die als taak hebben een visie op de hedendaagse plastische kunst in het algemeen en meer bepaald die in het Zuiden neer te zetten), die werkelijk een evenement met een artistiek en cultureel karakter kunnen samenstellen, organiseren en beheren.

De al te grote invloed van de ambtenarij op het beheer van een internationaal artistiek evenement vermindert de relevantie en de invloed ervan. Hierdoor neemt bovendien de onderworpenheid toe binnen de verhoudingen van een staatsstructuur die beweert dat ze de artistieke zaak verdedigt tegenover andere staten en organismen, waarvan ze nochtans afhankelijk is op andere vlakken. Hoewel het bijna universeel zou kunnen lijken, gebruiken de agenten van de staat aan wie de organisatie en het beheer van deze evenementen zijn toevertrouwd, dit als opstapje om hun carrière beter af te bakenen. Vaak heeft men de indruk dat men het tijdens deze evenementen eerder degenen die organiseren in de schijnwerper plaatst, dan wat ze organiseren en dan de kunstenaars zonder dewelke men helemaal niets zou kunnen organiseren.

Er zijn uiteraard een aantal uitzonderingen die de regel bevestigen, gelukkig maar. Terwijl kunst en kunstzinnige expressie deel uitmaken van een perspectief van vrijheid en een van de verst gevorderde vormen van communicatie zijn (kunst dient als meest perfecte brug tussen volkeren), is het zeer jammer dat de verschillende artistieke deelgebieden moeilijk ontsnappen aan de bijkomstigheden waarmee andere menselijke activiteiten gepaard gaan.

Het is relevant om steeds meer te vertrouwen op de privé-actoren uit het Zuiden (kunstenaars, theoretici, niet-staatsgebonden instellingen) in het beheer van artistieke scheppingen en de bijhorende evenementen. Het is bijvoorbeeld vreemd en erg jammer vanwege de Biënnale van Dakar dat men geen beroep heeft gedaan op de relevante visie en de artistieke geloofwaardigheid van bijvoorbeeld de Senegalees Ery Camara. Men vraagt deze man nochtans vaak voor internationale symposia, colloquia of andere artistieke evenementen van belang.

De notie van globalisering op het vlak van de cultuur stelt overigens de vraag naar de uniformisering of zelfs de nivellering van de uitdrukkingsvormen. Moet alles gekookt worden volgens het recept ‘jeans en coca cola’? Het zal, met andere woorden, cruciaal zijn om te zien hoe de verschillende culturele uitdrukkingsvormen zullen reageren op de manifeste hegemonie van het westerse model, met name wanneer men weet dat de technologische vooruitgang vertaald in termen van communicatiedragers vaak dienst doet als (westers) paradepaardje om voet aan de grond te krijgen, en overal waar het mogelijk is gebruikt wordt als werkinstrument of communicatiemiddel.

Tot slot zouden wij van de gelegenheid gebruik willen maken de woorden van Sembène Ousmane (Senegalees cineast) aan te halen, die lang geleden reeds zei dat het niet zeker was dat het centrum daar ligt waar men denkt. Hij zei dat hij er zich van bewust was iets meer te hebben had ten opzichte van het Westen, want dat hij, naast zijn eigen talen en gebruiken en gewoonten, bovendien die van het Westen beheerste, terwijl dat in omgekeerde richting meestal niet zo is.

Kan-Si is een plastisch kunstenaar uit Senegal. Hij is sterk betrokken bij uitwisselingsprojecten met kunstenaars in Vlaanderen.