Het leven van Vincent, deel 2

Blog

Het leven van Vincent, deel 2

Het leven van Vincent, deel 2
Het leven van Vincent, deel 2

Het is zondag, Vincent belt me op. “Ik ben in Kigali en vroeg me af of je geen zin hebt om af te spreken,” zegt hij vrolijk. “Goed,” zeg ik en vertel hem dat ik van plan was ergens naar toe te gaan en vraag of hij geen zin heeft me te vergezellen. “Uiteraard,” zegt hij, “zien we elkaar over een uur aan de Nakumat?” “Ok,” zeg ik, “van daaruit kunnen we samen vertrekken.”

Een zondagmiddag in Kigali

“Ik heb eigenlijk geen idee waar we juist naar toe moeten,” beken ik hem. “Het is een plek dichtbij het ziekenhuis, een golfterrein en een meer. Ik ben er zelf nog nooit geweest, maar het zou een verlaten pretpark zijn.” Vincent probeert zo goed als mogelijk uit te leggen aan de mototaxist waar we ongeveer moeten zijn. Uiteindelijk worden we afgezet aan een weggetje waar de moto niet meer door kan wegens te grote putten en te veel modder. We zijn het ziekenhuis voorbij gereden, ik heb een meer gezien, en we lopen nu langs het golfterrein, maar ik heb nog altijd geen idee waar we juist moeten zijn. “Vraag het maar aan de mensen daar, die weten wel waar het is,” hadden ze me op voorhand gezegd. Maar niemand weet waar ik het over heb, ook niet de man op het golfterrein en hij is verbaasd dat ik geen golf wil spelen maar ik kan altijd eens aan de receptie gaan vragen of ze geen andere games hebben. We laten hem links liggen en wandelen verder door de modder. Dan zie ik plots een weggetje naar links, afgezet met een groen lint. Hoewel niets er op doet lijken dat het hier is, stel ik voor daar eens een kijkje te gaan nemen. We weg wordt algauw een dichtbegroeid bosje. “Net de scouts,” lacht Vincent.

Na enkele tientallen meters door het struikgewas te lopen zien we kleurrijke voorwerpen opdoemen. “Hier moet het zijn,” roep ik opgewonden wanneer ik enkele rode botsautootjes kan herkennen. Het is een mystieke plek, wel kleiner dan ik verwacht had. Ik vraag me af hoelang ze hier al ongebruikt staan. Het staal blinkt nog, de kleuren zijn vervaagd en de planten hebben zich duidelijk al een weg gebaand over, op en onder de toestellen. Vincent gaat tegenover een reusachtige zeemeermin zitten terwijl ik foto’s neem. Toen ik hem de eerste keer had ontmoet en er veel interessante onderwerpen bovenkwamen, had ik gevraagd of hij het niet allemaal eens wou vertellen. Ik denk dat dit een goede plek is, en ga zitten tegenover hem, onder de gigantische zeemeermin.

Een Congolese moeder, een Tutsi vader

“Hoe oud was je, toen de genocide uitbrak?” vraag ik, alsof het een ziekte  als cholera betreft. “Ik was 6 jaar toen we naar Congo zijn gevlucht. Mijn moeder is Congolese. Zij, mijn zus en broer zijn op een dag vertrokken.”

“En je vader?” vraag ik. “Mijn vader is Tutsi, en had gestudeerd in Congo. Daar heeft hij mijn moeder leren kennen. Maar die dag dat we gevlucht zijn, was hij niet thuis. We hebben hem nooit meer gezien. Hij is dood, dat weten we, maar nog tot op de dag van vandaag zijn we aan het zoeken waar hij vermoord werd en hoe het is gebeurd.” Ik slik en bedenk hoe gemakkelijk de mensen hier over de doden kunnen praten.

Ik vraag hem of hij nog iets weet van voor die periode. “Op school vroeg de meester eens aan alle Tutsi’s om hun vinger op te steken. Ik was klein, ik wist niet beter, ik stak mijn vinger op. De meester zei niets maar lachte wel. Je moet weten dat ze bezig waren alle Tutsi’s te registreren. Nadien hield mijn moeder ons thuis omdat het klimaat niet meer veilig was.” Maar veel herinnert hij zich niet, hij was nog klein.

Vluchteling in Congo

“En hoelang heb je dan in Congo gewoond?” vraag ik. “Twee jaar, maar ook daar was de situatie niet veilig voor Rwandezen,” zegt hij. “Er waren vele vluchtelingen in Congo, zowel Tutsi’s die wegvluchtten van de slachtpartijen als Hutu’s die na de genocide gevlucht zijn uit angst voor represailles. Het is er nog altijd niet veilig, zelfs niet voor de Congolese Tutsi’s. Mijn moeder en broer wonen er nog altijd, maar ik durf niet terugkeren. Een vriend van me vertelde, en dat is echt  niet lang geleden gebeurd, dat zijn vader naar Congo was en dat hun busje werd tegengehouden. Alle Congolezen moesten links gaan staan, en alle Rwandezen rechts. Daarna hebben ze de Rwandezen doodgeschoten. Die vader van die vriend is doodgeschoten, door Congolese rebellen of misschien door het leger of misschien door Hutu-milities die er nog actief zijn…”

“Wanneer heb je dan de laatste keer je moeder gezien,” vraag ik bezorgd. “Dat zal nu zo’n 6 jaar gelden zijn. Verleden jaar was ik wel nog in Congo met de scouts, het was vlak over de grens. Het was een kamp met delegaties van over de hele wereld. We hadden 1 tent, we lieten de meisjes slapen en wij, de jongens bleven voor de tent zitten, de wacht houden. We voelden ons niet veilig. En toen ze ons de dag nadien kwamen vertellen dat er Hutu-milities in de buurt waren, zijn we onmiddellijk vertrokken.”  Vincent voegt er lachend aan toe: “Maar ik hou wel van Congo, mijn moeder is Congolese.”

Veiligheid in Rwanda

Hoe raar het ook klinkt, maar na de genocide was en is het nog steeds veiliger in Rwanda dan waar ook. “We hebben nog een tussenstop gemaakt in Bujumbura voor 6 maanden, en daarna zijn mijn zus en ik teruggekeerd naar Rwanda, hier is het uiteindelijk erg veilig, zoals je zelf al hebt gemerkt” vertelt Vincent. “Ik heb school gelopen hier in Rwanda. Eerst in Nyanza, een school voor gehandicapten [Vincent had polio toen hij 2 maanden was] en daarna in Butare, ook een speciale school,” vertelt hij en gaat na een korte pauze verder: “In Nyanza hebben ze mij verschillende keren geopereerd aan de benen en mijn heup. Nadien moest ik nog lange tijd kine volgen maar met als resultaat dat ik na een tijd weer kon lopen, eerst met krukken en zo’n geraamte rond je benen, daarna zelfstandig.”

Angst om te spreken

“Heb je schrik om te praten over het verleden en de toekomst?” vraag ik hem. “Nee, er is toch niets verkeerds met wat ik zeg? En het zou me verbazen als er op deze verlaten plek iemand ons staat af te luisteren.” “Gebeurt dat dan vaak,” vraag ik, hem informatie ontfutselend, want zelf heb ik ook al verhalen gehoord. “We praten vaak over dergelijke onderwerpen, maar enkel onder vrienden die te vertrouwen zijn. Er zitten spionnen op de campus, in elke klas, in elk gebouw. Ze registreren wat er omgaat onder de studenten, wat er gezegd en gedacht wordt.”

Om zijn woorden kracht bij te zetten vertelt hij een verhaal van het middelbaar. Hij deelde een kamer met vier andere jongens. Een van hen bleek achteraf een spion te zijn, maar dat wisten ze lange tijd niet, ze dachten dat hij een van hen was, een gewoon iemand. Maar op een dag, wanneer de jongen was gaan douchen, keken ze uit onschuldige nieuwsgierigheid in zijn koffer die hij normaal altijd op slot deed, maar niet die dag. Tot hun grote verbazing vonden ze foto’s van de jongen op paracommandokamp in Ethiopië, en ze vonden ook schriftjes vol informatie. Het duurde maar enkele seconden. Blijkbaar herinnerde de jongen zich dat hij zijn koffer was vergeten te sluiten en liep snel terug naar de kamer, en betrapte zijn drie kamergenoten op heterdaad. Hij was razend geworden, en de volgende dag was hij verdwenen, ze hebben nooit meer iets van hem gehoord.

Verzoening of wraak?

“De president doet moeite om de Rwandezen te verenigen,” zegt hij, “En dat is nodig. Het verleden is het verleden.” In het uur nadien nuanceert hij zijn woorden, zoals altijd.

“Er zijn Hutu’s die zich schamen, maar er zijn ook Hutu’s die zeggen dat het werk nog afgemaakt moet worden. En weet je, op de campus staat in krijt geschreven op de deuren in de toiletten: ‘Tutsi, het is ons nog niet gelukt, maar op een dag zullen jullie allemaal dood zijn’. De Tutsi’s antwoorden: ‘Pas maar op Hutu’s, we zullen jullie ook doden’, want er zijn Tutsi’s die hebben kunnen vergeven en Tutsi’s die (nog) niet hebben kunnen vergeven en misschien wel wraak willen nemen.” Vincent vertelt ook nog dat een vriendin van hem eens verbouwereerd was toen ze een klasfoto van hem zag waarop ook Hutu’s stonden en zei hem: ‘Jij hebt alleen je vader verloren, maar ik, ik heb gezien hoe ze mijn vader, mijn moeder en mijn zussen vermoord hebben, om mij vervolgens voor dood achter te laten’…”  Vincent zwijgt even en overweegt zijn volgende woorden.

Schrik voor de toekomst

“We hebben vooral schrik voor wat komen zal. Wat als de president enkel voor de mooie schijn het merendeel van de ministersposten aan Hutu’s geeft? Wat als de toekomstige president een Tutsi is die wraak wil nemen? Wat als de nieuwe president een Hutu is, die het werk nog wil afmaken?

Ik vraag of hij dan liever in wat het buitenland een dictatuur noemt, leeft, ook al heeft hij dan minder vrijheid. “Het is een dictatuur, ja. Maar er gebeuren goede dingen, we maken vooruitgang, we vergeten en vergeven het verleden en gaan vooruit. Ik heb er vertrouwen in, ik geef de president het voordeel van de twijfel.” Hij wacht nog even… “Dus om op je vraag te antwoorden, ja, ik leef nu liever onder een dictatuur.”