Karen Armstrong: een geschiedenis van niets
Er staat geen tafel in de kamer waarin Karen Armstrong haar bezoek ontvangt. Binnen die schijnbare leegte groeit na een tijdje de aanwezigheid van de tapijten, de schilderijtjes, de Arabische kalligrafieën en de muziekinstallatie. Maar de ruimte wordt vooral gevuld door de passionele pleidooien voor stilte en zwijgen.
Karen Armstrong schreef de voorbije jaren boeken over haar kloosterjaren, over Jeruzalem, over Mohammed en over de verhouding tussen God en de vrouw. Haar meest bekende werk is ‘Een geschiedenis van God’. Leeg is voor haar vol en niets is alles. Karen Armstrong is een vrouw met onverbloemde meningen, op zoek naar God.
Welke God deed u naar het klooster stappen?
Ik was zeventien en ik kende vooral een beangstigende God, een Opziener die over mijn schouder meekeek en toezicht hield op alles wat ik deed. Hij was nooit tevreden, wat ik ook deed en hoezeer ik me ook inspande om Hem te behagen. Tegelijk kende ik, vanuit de poëzie vooral, een andere God. De God van de mystiek. De mystici werden vervuld van vreugde en verrukking. Zij verloren zichzelf in dat mystieke genot. Dat trok me enorm aan en ik hoopte ook tot die gelukzaligheid door te dringen. Mezelf verliezen, dat was mijn belangrijkste streven. Maar het was vooral de Opziener die tussen de muren van het klooster woonde. Het hele leven was er gebouwd rond je voortdurende falen en je onverbeterlijke fouten. Dat systeem vervulde me met zoveel angst, dat er gewoon geen ruimte overbleef voor een religieuze ervaring. Een religieuze ervaring houdt in dat je van je ego af geraakt, dat je jezelf overstijgt, terwijl in het klooster alles naar mezelf verwees: hoe schuldig ik was, hoe weinig ik deed, hoe verkeerd mijn gebed was. Het hele leven was bovendien gebaseerd op een diepgeworteld wantrouwen tegenover de mens en de wereld. Als katholiek moest je met de rug naar de wereld leven, want die was van vlees en dus van de duivel.
Maar u keerde zich om en wandelde naar de wereld toe?
Ik verliet het klooster, ja, maar dat wil nog niet zeggen dat ik de wereld in mijn armen sloot. Ik vertrok omdat ik het leven in het klooster gewoon niet meer aankon. Het was een moeilijke en erg pijnlijke beslissing. Ik was niet de enthousiaste jonge vrouw die met een vreugdesprong het klooster achter mij liet, klaar om alles te doen wat tot dan toe verboden was. Het duurde zowat zes jaar eer ik hersteld was van mijn crisis en dat ik afstand kon doen van de straffende God. Ik was uitgeput door zijn godsdienst. Pas toen ik mijn ervaringen uitgeschreven had in ‘Door de nauwe poort’ en de BBC me vroeg om enkele tv-programma’s over religie te maken, keerde ik terug naar het belangrijkste onderwerp in mijn leven: God. Ik begon te lezen en te studeren op een manier die me vroeger nooit toegestaan was. Ik liet me ook niet meer opsluiten in één traditie, maar begon te leren over alle mogelijke godsdiensten en religieuze ervaringen. Plots zag ik een onbekende weelde aan stromingen en ideeën voor mij opengaan. Mijn religieuze ervaring ontstaat vandaag uit studie. Dat is trouwens een zeer joodse vorm van spiritualiteit. Joden die zichzelf onderdompelen in de studie van de heilige teksten ervaren in de loop van dat werk momenten van verlichting. Ook St. Benedictus volgde die weg toen hij zijn monniken opdroeg elke dag aan ‘lectio divina’ te doen. Hij sprak over flitsen van gebed die ontstaan tijdens het bestuderen van gewijde teksten. Zelf geniet ik enorm van de teksten die geschreven zijn door de mystici, al ben ik zelf zeker geen mystica.
U ziet er ook eerder een nuchtere, Britse vrouw uit dan een extatische mystica.
Er is een groot verschil tussen mensen die de lange, moeilijke weg van de mystiek gaan en de hysterische mystiek die op een bepaald moment opgeld maakte in de katholieke kerk. Goede mystiek moet leiden tot een scherper bewustzijn, tot meer controle over jezelf, tot meer doelgericht handelen. Teresa van Avila was er reeds beducht voor dat vooral vrouwen het slachtoffer dreigden te worden van ziekelijke vormen van mystiek. Zij hadden immers de scholing niet die nodig is om de valkuilen te vermijden. Daarom drong zij er ook zo sterk op aan dat haar zusters ‘wijze spirituele leiders’ zouden krijgen, niet zomaar de priester om de hoek die geen knoop verstand had van mystiek. De waanzin van Catherina van Siëna had ook te maken met haar eigen scherpe geest die te pletter liep op de domheid van haar omgeving. Ze wist niet wat ze met haar intellect moest doen, hoe ze haar dorstige geest moest lessen. Mystiek is geen kwestie van uitfreaken, maar van inspanning en discipline. Tegenwoordig geldt handgeklap en schreeuwen tot de Heer als mystiek. Ik zie die dingen als een zucht naar instant-mystiek. Mensen richten zich tot God alsof ze een fax sturen: ze willen onmiddellijk een antwoord, een instant-verlichting. Maar communicatie met het goddelijke verloopt altijd traag en onopvallend. Eén van de uitdagingen voor de eenentwintigste eeuw zal zijn om een spiritualiteit van mentale stilte te creëren in deze wereld van lawaai, onafgebroken beweging en voortdurende stimulansen. Daar ligt meteen ook één van de belangrijkste opdrachten van de hedendaagse kerk: ruimte maken voor spirituele ervaring.
Maar om van die spirituele ervaring een echt godservaren te maken, is meer nodig.
Inderdaad, maar ik denk dat discipline, vorming en verdieping ook nodig zijn op andere domeinen van het menselijk bestaan. Wie van het ene naar het andere zapt, zal tot niets komen. Dat geldt ook voor liefde en wetenschap. We willen dat de waarheid vanzelfsprekend of bewijsbaar is, maar we vergeten dat religie is zoals kunst, een ethische kunst. Net zoals kunst helpt religie ons om zin en waarde te vinden in het leven. Kunst helpt ons de schoonheid en het mysterie te vieren. Kunst helpt ons zin te vinden in een wereld die ons al te vaak wanhopig maakt. Ze geeft structuur en betekenis, zelfs in momenten van lijden of verlatenheid. Doorheen alle religieuze tradities is kunst gebruikt als een weg om iets te zeggen over het goddelijke, veel meer dan filosofie of wetenschap. Mensen grijpen bijna vanzelf naar poëzie, dans, architectuur of schilderkunst om hun religieuze ervaringen uit te drukken. Kunst en religie zijn middelen om de mens verder te brengen dan wat woorden en concepten mogelijk maken. Maar vooraleer we een aanvoelen van God of van het goddelijke kunnen ontwikkelen, moeten we de ritmes en de methodes van het religieuze leren kennen en waarderen. Openheid voor het transcendente is een houding waaraan je een heel leven lang moet werken.
Is er in de stad waarin u woont iets te merken van een dergelijke openheid voor God?
Wat ik zie is dat er de afgelopen jaren zo nu en dan ongeorganiseerde uitbarstingen van religieuze emotionaliteit plaatsvonden. De massale hysterie rond de dood van prinses Diana was zo’n gebeuren. Londen werd een week lang als India: al die rottende bloemen op een hoop, mensen die op de grond zaten rond kaarsjes of altaartjes, je zag zelfs massa’s Britten die met hun gevoelens te koop liepen. Overal doken dezelfde beelden op: Diana met aidspatiënt, Diana met slachtoffertje van landmijnen, Diana met Moeder Teresa. De prinses, met andere woorden, als een icoon van mededogen. Bovendien was Diana zowel rijk en mooi als zoekend en gebroken. Met name vrouwen konden en wilden zich dus met dit symbool identificeren. Die identificatie liep samen met een nooit geziene woede tegen het establishment: het vorstenhuis, de politiek, maar ook de geïnstitutionaliseerde kerk. Hoe lang is het geleden dat je nog een bisschop gezien hebt die een aidspatiënt in zijn armen sloot? Voor de mensen bestaat er geen twijfel: het goddelijke en het menselijke mededogen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Wie is God voor u?
God is Niets. God is niet een ander wezen naast de wezens die we kennen. Niet groter, niet mooier, niet krachtiger, niet beter. Over God spreek je door te zwijgen. En ik ben niet de eerste die er zo over denkt. Alle monotheïstische godsdiensten hebben lange tradities die dit zeggen, ook het christendom. God is Niets. Geen bestaan, geen voorstelbaar iets. Ik ontken de realiteit van God niet, ik probeer alleen om me God niet toe te eigenen. Ik ben ervan overtuigd dat de kerken verder zullen blijven leeglopen zolang men het simpele spreken over een persoonlijke, bijna voorstelbare en kenbare God niet loslaat. Anderzijds, indien dat beeld van God jou toegang geeft tot spiritualiteit én indien je erdoor tot een medelevende mens ontwikkelt, dan is er geen probleem. Een beeld is een beeld en het moet de mens in staat stellen om iets te ervaren van de realiteit waarnaar verwezen wordt.
Kunnen we dan nog over God spreken?
We kunnen best over God praten, als we maar beseffen dat niemand ooit het laatste woord kan hebben over een gegeven dat ons zo volkomen overstijgt. Geen enkel menselijk beeld kan het goddelijke voldoende uitdrukken. Spreken over God mag dus niet ontaarden in allerlei definities of zekerheden, maar moet juist leiden tot de vaststelling dat we tegen de grenzen van taal en begrijpen aanwrijven. Het is een spreken dat in stilte moet eindigen.
Hoe kunnen we zwijgen over iets dat vervult?
De Grieks-Orthodoxe kerk zegt sinds eeuwen dat elk spreken over God moet bestaan uit een beeld én een ontkenning van dat beeld, zodanig dat elk spreken over God tot stilte leidt. Die stilte heeft niets te maken met een opgelegd zwijgen, maar met het besef vervuld te zijn van een oneindig overstijgende realiteit. Het probleem is dat in het Westen altijd gezocht wordt naar informatie over God, die op dezelfde manier waar zou moeten zijn als informatie over straalmotoren of driehoeksvergelijkingen. Religieuze informatie ontstaat uit ervaring en beleving, niet uit overdracht en doctrine. Geloof in God is alleen relevant voor mensen die leven op een manier die de gevoeligheid voor het goddelijke cultiveert. Voor iemand die leeft zonder ruimte voor spiritualiteit is het antwoord op de vraag ‘Bestaat God?’ een vanzelfsprekend ‘neen’. Gods bestaan moet ontstaan in ieders levenswijze en spiritualiteit. Iemand vroeg ooit aan de Boeddha of het nirvana -de ultieme waarde voor boeddhisten- bestond. Zijn antwoord was dat, indien je meevoelt met anderen, indien je je geest niet vertroebelt, indien je altijd accuraat probeert te spreken, indien je de technieken van concentratie en meditatie beoefent, dat je dan wel aanwijzingen van het nirvana zult voelen. Maar je moet eerst een bepaalde praktijk beleven en pas dan ontstaat een aanvoelen van wat ons overstijgt.
Kan u die ‘bepaalde praktijk’ wat concreter maken?
Alle grote wereldgodsdiensten stellen dat de lakmoestest voor het geloof gelegen is in het omzetten ervan in praktisch medeleven. Of beter: het is in de praktijk van het medeleven dat we een glimp opvangen van God. De reden daarvoor is dat gemeend medeleven ervoor zorgt dat mijn eigen ego uit het centrum van mijn leven verdrongen wordt door de andere met wie ik begaan ben. Als ik handel vanuit de overtuiging dat de anderen heilig zijn, dan kan ik niet anders dan ruimte voor hen maken in mijn hart. De bijbel staat er vol van: het is waardeloos om prachtige erediensten te houden voor God als de weduwen, de armen, de vreemdelingen niet beschermd worden. Ik denk niet dat we kunnen zeggen: ‘God wil dat we de maatschappij bevrijden van verdrukking’, want elke stroming die kan zeggen voor welke politieke partij God zou stemmen of welke revolutie God steunt, maakt van God een soort onaantastbare uitvergroting van onze eigen meningen en keuzes. Je kan wel zeggen dat een bevrijdende praktijk tot godservaring leidt. God staat niet aan de kant van de revolutie, maar wie deelneemt aan de revolutie kan God ontmoeten. Ik geloof ook dat mensen die zich inzetten om een regenwoud te redden, bezig zijn met een heel hedendaagse vorm van mededogen. Als die acties maar niet door haat gedreven worden, maar door liefde. Want haat, zegt de Boeddha, is een vorm van onwetendheid. Geloof moet me ertoe brengt mezelf te ledigen -van mijn streven naar erkenning en macht, van mijn zelfingenomenheid of zelfs van mijn heilige overtuigingen. Een geloof dat leidt tot zelfrechtvaardiging of tot hardheid tegenover anderen, tot oorlogszucht of concreet geweld, is geen geloof in God.
U pleit voor mededogen als basis voor een godsdienst van de toekomst. Maar doen mensen niet eerder aan spirituele shopping: twee dozen boeddhisme, een voordeelverpakking zen en de nieuwste variant van christendom (mét flippo!)?
Er zijn inderdaad veel groepen actief die niet op het goddelijke gericht zijn, maar op het eigen genot of gemak. Anderzijds zijn er ook veel authentieke pogingen om in de wereld van vandaag tot een religieuze praktijk te komen. We leven in een wereld die op alle vlakken gedomineerd wordt door vraag en aanbod. Ik zie niet in hoe de religieuze sfeer daaraan kan ontsnappen. We leven nu eenmaal niet meer in afgesloten, homogene leefgemeenschappen, maar in een verschuivende, globale wereld. De dingen staan gewoon niet meer vast. Ik geef les aan een joodse rabbi-school en ik word uitgenodigd door een moslimgemeenschap om een toespraak te houden naar aanleiding van de verjaardag van de profeet Mohammed. Ik hoop dat er binnenkort ook moslims uitgenodigd worden in de kerken om hun visie op de profeet Jezus te geven. Het gevolg van onze toegenomen kennis van andere religies is dat we onze eigen religie niet meer kunnen zien zoals vroeger. Wij hebben het boeddhisme nodig, omdat boeddhisten onze idee van God godslasterlijk want veel te beperkt en vermenselijkt vinden. Ik pleit niet voor uiterlijke veranderingen of bekeringen. West-Europeanen in saffraankleurige gewaden, dat lijkt meer op een vlucht in het exotische dan op een terugkeer naar het innerlijke. Niet de eigen zoektocht naar waarheid staat dan centraal, maar het herkenbaar toebehoren aan een welomschreven groep.
U spreekt over God als een erg vanzelfsprekende realiteit. Voor veel Europeanen is dat allesbehalve het geval.
Wat we vandaag meemaken, is dat een heleboel mensen geen vrede meer kunnen nemen met de traditionele beelden van God. Ofwel storen ze zich aan het misbruik dat van deze godsvoorstellingen gemaakt is, ofwel hebben ze gewoon het gevoel dat ze daarmee niets kunnen aanvangen. Dat het klassieke westerse godsbeeld van een persoonlijke, zelfbewuste God nu verworpen wordt, vind ik op zich geen probleem. Het is tijd, denk ik, om met zijn allen ‘de donkere nacht van de ziel’ of ‘de wolk van niet-weten’, zoals de mystici het verwoorden, door te maken. Ik besef dat veel mensen daarvoor niet uitgerust zijn, dat ze zekerheid vragen temidden de alomtegenwoordige onzekerheid. Maar in feite is dat een verkeerde vraag stellen aan de religie. De valse zekerheden van een makkelijk leverbaar geloof vormen eigenlijk een doodlopend straatje. Ik zou het ook willen vergelijken met de geesteshouding waarin de dichter moet verkeren om het gedicht geboren te laten worden -vaak woord voor woord en soms over jaren gespreid. De geest moet het vermogen ontwikkelen om in de duisternis van onwetendheid te leven, om afstand te doen van zijn gehechtheid aan feiten en rationaliteit en gewoon in twijfel te bestaan. Spreken over God is altijd een vorm van poëzie; een niet-bevestigende, creatieve poging om het onuitspreekbare uit te spreken. En zoals je geen gedicht schrijft in een werkgroep of in een pastorale raad, zo ontstaat een beeld van God uit individueel geduld en overgave, bij mensen die hun gevoeligheid voor het transcendente ontwikkelen.
Is er nog een toekomst voor de mannen -of eventueel de vrouwen- van God: de middelaars, priesters, religieuze leraars?
Iedereen is op zoek naar een tastbare brug tussen zichzelf en het sacrale: een icoon, een kunstwerk, een priester, een dans, een profeet. Priesters zijn lang een symbool geweest dat heel effectief was voor mensen in hun zoektocht naar het goddelijke. Zelf ben ik niet zo geïnteresseerd in dat priesterschap, maar indien men creatieve wegen vindt om het priesterschap vorm te geven op een manier die hedendaagse mensen helpt, dan denk ik: ja, ze hebben een toekomst. Indien men daarin niet slaagt, dan verdwijnt de instelling vanzelf.
Moet er een nieuwe profeet komen om ons geloof te verwoorden in termen die relevant zijn voor het volgende millennium?
Elke religie moet door elke opeenvolgende generatie vertaald worden naar de behoeften van het moment. Als dat voor een bepaalde godsdienst onmogelijk blijkt -zoals het geval was met de oude heidense religies- dan verdwijnt hij. Als het christendom vandaag dezelfde taal en hetzelfde godsbeeld zou gebruiken als 2000 jaar geleden, dan bestond het allang niet meer. Maar moet er een nieuwe profeet komen? Ik weet het niet. Met de manier waarop de massamedia vandaag werken, lijkt dat heel moeilijk en zelfs gevaarlijk. Stel je voor dat Mohammed of Jezus blootgesteld zouden worden aan de sensatiezucht van de huidige media, ze zouden het ook veel moeilijker hebben. Bovendien heeft de twintigste eeuw zulke nare ervaringen opgeleverd met dictaturen en autoritaire leiders, dat er terecht een enorm wantrouwen gegroeid is tegenover charismatische figuren. Onze moderne tijd heeft niet zozeer behoefte aan een oud instituut zoals een profeet, maar aan nieuwe vormen van ‘openbaring’, vormen die misschien eerder aansluiten bij de mogelijkheden en de logica van het internet. Hoe dat eruit moet zien, kan ik niet vertellen. Mijn boeken zijn nog handwerk. Ik gebruik zelfs geen computer.