Kinderen van God
Ludo Abicht
01 januari 2001
'Je kan en mag de godsdienst niet misbruiken voor nationale of politieke doeleinden', zegt Michel Sabah, de Latijnse Patriarch van Jeruzalem. Intussen gooien Palestijnse jongeren stenen naar Israëlische troepen die terugschieten met scherp. Wereldwijd Magazine stuurde filosoof Ludo Abicht naar de navel van het Midden-Oosten om er te peilen naar het religieuze gehalte van de huidige opstand. Alleen een politieke oplossing kan de weg vrijmaken voor de terugkeer naar een authentiek geloof.
Het is stil in Jeruzalem op vrijdagavond 10 november. In West-Jeruzalem zijn de winkels dicht en de mensen zitten rond de tafel in afwachting van het eerste sabbatmaal. In Oost-Jeruzalem en in de Oude Stad zijn de winkels ook dicht en de straten leeg. Deze stilte komt echter niet voort uit religieuze overtuiging maar uit protest tegen de Israëlische bezetting van Palestina. Op vrijdag 10 november 2000 zitten we namelijk al in de zevende week van de tweede volksopstand die intussen door alle Palestijnen de Intifada van de Onafhankelijkheid genoemd wordt, met een enigszins uitdagende verwijzing naar de joods-Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog van 1948-1949. De Israëli’s hebben die oorlog glansrijk gewonnen, maar hun overwinning betekende voor de Palestijnen het begin van de grote catastrofe, waaraan ze nu een definitief einde willen maken. Die avond verneem ik dat de oudste zoon van mijn vriend Jamal, de manager van het Al Ahram jeugdhotel, door de schouder en de keel geschoten werd en nu in een kliniek in Saoedi-Arabië voor zijn leven vecht.
Deze nieuwe Intifada is losgebarsten na de provocatieve wandeling van Ariël Sharon op de esplanade van de Al Aqsa moskee. Daardoor leek godsdienst een grotere rol te krijgen in het Israëlisch-Palestijnse conflict dan tot nog toe het geval was geweest. Deze indruk werd bevestigd door de ongewoon krachtige en militante houding of taal van vele Arabische staten, die zich al lang niet meer zo duidelijk achter de Palestijnse zaak hadden geschaard. De actie van Sharon stelde de controle over één van de heilige plaatsen van de islam in vraag en dat was een brug te ver. Lange tijd geloofde men dat het joodse sjalom en het Palestijnse salaam elkaars aanvullingen waren. Zonder Palestijnse autonomie kan er immers geen einde komen aan het terrorisme en zolang de terreur blijft duren, zal geen enkele Israëlische regering stappen kunnen zetten die een leefbare Palestijnse staat mogelijk maken. Vandaag botsen de twee vredesverwachtingen gewelddadig in de straten van de Heilige Stad.
Genees eerst de diepgewortelde haat
Mgr. Michel Sabbah, de Latijnse Patriarch van Jeruzalem, is in Nazareth als Palestijn geboren. Praten met de Patriarch is een oefening in wachten. Journalisten van Caïro tot Berlijn vragen over de telefoon zijn mening, terwijl een stroom berichten over de ontwikkelingen in de regio zijn aandacht binnenloopt. Rooms-katholieken, orthodoxen en protestantse christenen maken maar vier procent uit van de Palestijnse bevolking, toch vervullen ze een belangrijke brugfunctie tussen de Palestijnen en de westerse wereld. Zo is de Universiteit van Bethlehem opgericht door het Vaticaan en dankt de Birzeit Universiteit in Ramallah haar ontstaan aan de vrijgevigheid van een aantal christelijke Palestijnse families, ook al is meer dan tachtig procent van de studenten islamitisch en scoorde Hamas er tijdens de laatste verkiezingen van studentenvertegenwoordigers veruit het best. Mgr. Sabbah opent verrassend optimistisch: ‘De jongste gebeurtenissen, hoe tragisch ook, bieden de leiders van Israël en Palestina de kans om door te stoten naar echte oplossingen en een uitweg te vinden uit de impasse van het vredesproces.’ Achter die hoopgevende visie staat een duidelijke politieke keuze: ‘Er moet eindelijk een einde komen aan de bezetting. Men kan een bevolking niet voor altijd gegijzeld houden. Over het recht op onafhankelijkheid kan niet onderhandeld worden. De enige voorwaarde voor het toekomstige samenleven tussen joden en Palestijnen is de opheffing van het onrecht dat de Palestijnen wordt aangedaan. De joden moeten eindelijk begrijpen dat ze die angst voor de Palestijnen niet eeuwig als excuus voor de bezetting kunnen gebruiken. Wanneer beide volkeren rechtvaardig en gelijk behandeld worden, zullen ze in staat zijn samen het paradijs opnieuw gestalte te geven.’
Laat dit toekomstige paradijsvisioen hem vandaag al toe samen met gelovige joden voor de vrede te bidden, vraag ik de Patriarch. ‘Ik kan bidden met alle mensen van goede wil’, reageert hij. ‘Maar samen bidden met iemand die zich onrechtvaardig opstelt tegenover zijn medemens, is onmogelijk zonder hypocriet te worden. Dat kan men van mij niet verlangen.’
Niet iedereen blijkt te handelen volgens het radicale religieuze standpunt van mgr. Sabbah. Openbare oecumenische gebedsdiensten zijn er meer dan reële vredesinitiatieven. ‘We moeten een onderscheid maken tussen internationale gebedsshows en de oprechtheid van de gevoelens. Dat soort gebedshappenings dient al te vaak om de harde realiteit -dat er heel wat mensen zijn die elkaar hartsgrondig haten- te verbergen. Zo wordt het gebed alleen maar geïnstrumentaliseerd.’ De Patriarch raakt, zonder het te weten, mijn gevoelige filosofische snaar. De term instrumentaliseren komt namelijk uit het begrippenarsenaal van de filosofie van de Frankfurter Schule. Wat bedoelt hij ermee? ‘Ik bedoel dat men de godsdienst gebruikt als een instrument om de eigen belangen te verdedigen. Dat is geen godsdienst. Godsdienst is integendeel een middel om God te ervaren en daardoor ook de goddelijke waardigheid in alle mensen. Geloof laat je elke mens zien als een kind van God, ongeacht zijn afkomst of overtuiging. Je kan en mag de godsdienst niet misbruiken voor nationale of politieke doeleinden. Genees eerst die diepgewortelde haat, dan kan je bidden zoveel als je wilt.’
Kinderen van de rekening
De waardigheid van elke mens als kind van God. Het klinkt alvast beter dan het tumult in de straten van Jeruzalem. Maar het botst met de beelden van de Intifada, waarbij uitgerekend kinderen en jongeren in de vuurlijn lopen. In de berichtgeving over de hele wereld duikt de vraag op of de Palestijnen hun kinderen bewust opofferen voor de goede zaak. Het is een pijnlijke, bijna beledigende vraag. Een typisch cliché dat in de westerse beeldvorming over de fanatieke islam past. Maar klopt het toch niet een beetje? Mgr. Sabah: ‘Het kind met de olijftak in de hand is natuurlijk sterker is dan dat met de keien. Geweldloosheid is echter het resultaat van een grondige heropvoeding en omkering van de bestaande mentaliteit. Bovendien schieten de Israëlische soldaten om te doden. Het is begrijpelijk dat de soldaten zich verdedigen, maar hun reacties zijn buiten elke proportie. Hetzelfde geldt voor de nachtelijke bombardementen op privé-woningen, waarvan hele gezinnen het slachtoffer worden. Dat is verschrikkelijk en tegen elke internationale conventie.’
De Patriarch was niet erg duidelijk, maar zijn kanselier, E.H. Raed Abusahlia, reageert verontwaardigd: ‘Iedereen hier lijdt. Oude mensen, volwassenen en kinderen. De kinderen zien de vernederingen en het lijden. Ze beschouwen zichzelf als verzetsstrijders tegen de bezetting en daartoe hebben ze geen aansporing nodig. In plaats van deze domme vraag te stellen, zou je beter vragen waarom soldaten kinderen doodschieten die hen niet met geweren of raketten aanvallen. Geen enkele Palestijnse moeder stuurt haar kinderen naar de frontlijn. Dat doen de leefomstandigheden in de vluchtelingenkampen wel. Trouwens, wie in een dergelijke ellende moet opgroeien, heeft nauwelijks een kans gekregen om kind te zijn.’ De uitval van Abusahlia herinnert me aan een indringende tekst van Franz Kafka over de joodse getto’s, waarin ook sprake is van kinderen die nooit kinderen konden zijn.
Frans Bouwen, een Witte Pater die al dertig jaar in Jeruzalem woont, is iets genuanceerder: ‘Ik heb tijdens de rellen hier en daar oudere mannen gezien die jongeren naar de voorste rijen duwden. Het waren uitzonderingen, maar men kan ze niet ontkennen. Ik heb echter ook soldaten gezien die op de rug of het hoofd van vluchtende kinderen en jongeren mikten. Ook dat waren uitzonderingen, maar die kan men evenmin niet loochenen.’
De erfzonde
Wie al eens in de heilige boeken gelezen heeft van joden, christenen of moslims, weet dat God zich nogal eens van sterke metaforen bedient. Raed Abusahlia is een kind van zijn God: ‘Stel je voor dat een vreemdeling drie van de vier kamers van je huis in beslag neemt en je niet sterk genoeg bent om dat te verhinderen. Daarna komt hij je vertellen dat jij en je gezin maar een gedeelte van de vierde kamer mogen gebruiken en dat hij trouwens de eigenaar blijft van de deur en de ramen. Kan je dit een eerlijk en fair compromis noemen? Begrijp je nu waarom de Palestijnen het zogenaamde vredesproces grondig beu geworden zijn?’ De kanselier ziet geen uitweg uit de huidige patstelling zolang het zionisme de dragende staatsideologie van Israël blijft. ‘Veel joodse en joods-Israëlische auteurs zijn het ermee eens dat er een “erfzonde” aan de basis ligt van het hele conflict. Zolang het zionisme niet wordt opgegeven, zijn vrede en gerechtigheid in de regio onmogelijk. Het zionisme is een vorm van kolonialisme, dat in de wereld gepropageerd werd onder de misleidende slogan Een land zonder volk voor een volk zonder land. Men heeft misbruik gemaakt van religieuze, bijbelse argumenten. Wij begrijpen niet hoe een volk, dat zo zwaar onder vervolgingen en discriminatie geleden heeft, zich op een dergelijke manier tegenover onschuldige derden gedragen kan. Voor de komst van de zionisten leefden wij in vrede met onze joodse medeburgers. Het wordt tijd dat we na honderd jaar een einde stellen aan dit conflict. Het zal nog lang duren voor we opnieuw als vrienden kunnen samenleven, maar we moeten er nu aan beginnen werken. Wanneer er vrede heerst in Jeruzalem, zal er vrede zijn in de regio en de hele wereld. Deze Intifada zal niet ophouden voor we onze volledige rechten verkregen hebben. Veilige grenzen worden niet verzekerd door tanks en vliegtuigen, maar door de verzoening van de harten.’
Van wie zijn de doden?
Om van Jeruzalem naar Ramallah te geraken, moest ik, om de beeldspraak van E.H. Abusahlia te gebruiken, door de kieren van de deuren en vensters van de Palestijnse staat glippen. Meer dan één poging om de Israëlische militairen te overtuigen van mijn onschuldige bedoelingen was vruchteloos. Uiteindelijk geraakte ik dan toch door de blokkades rond Ramallah en bereikte ik de campus van de Birzeit Universiteit. Daar vond net een woelige herdenkingsplechtigheid plaats ter ere van de martelaren van Hamas, dat wil zeggen de gelovige moslims die sinds het begin van opstand gesneuveld waren. Het thema was op zich al erg emotioneel geladen aangezien het onder meer ging om medestudenten die hier een paar weken geleden nog rondliepen. Bovendien had Hamas alleen de namen van “zijn” doden op de posters geschreven, een verzuim dat niet werd aanvaard door de aanhangers van Fatah, de seculiere vleugel van het Palestijnse verzet. Een reusachtig schaalmodel van de Al Aqsa moskee werd door de campus rondgedragen en overal werden er slogans geschreeuwd. Ondanks de commotie had professor Majdi El Malik, hoofd van het departement sociologie, tijd voor een interview. Hij gelooft dat deze opstand eindelijk de kans biedt om opnieuw over de echte problemen te gaan praten, als deze keer tenminste de hele internationale gemeenschap zich engageert in het zoeken naar oplossingen. Als eerste voorzet stelt El Malik voor om ons niet blind te staren op Jeruzalem: ‘De nederzettingen vormen een veel grotere hinderpaal voor de vrede dan Jeruzalem. De nederzettingen die zich vlakbij of midden in Palestijnse steden en dorpen bevinden, moeten zo vlug mogelijk ontruimd worden want zij vormen een constante aanleiding tot geweld. Hetzelfde geldt voor de “politieke” nederzettingen die alleen maar dienen om de uitbouw van een Palestijnse staat onmogelijk te maken. Met de kolonisten in de overige nederzettingen kunnen we over wederzijdse veiligheid en respect voor grondgebied onderhandelen. Pas wanneer we echt over onze eigen soevereiniteit beschikken, kunnen we de interne problemen van de Palestijnse maatschappij aanpakken.’
Die interne, Palestijnse problemen zijn niet gering, dat hoor ik op de achtergrond. De woordenwisselingen tussen Hamasmilitanten en aanhangers van Fatah klinken soms luider dan de protesten tegen de Israëlische bezetter. Het is een discussie tussen voor- en tegenstanders van een religieuze Intifada. Klopt de indruk dat Hamas deze keer aan het langste eind trekt? Majdi El Malik twijfelt daaraan: ‘Alles is begonnen op de esplanade voor de Al Aqsa moskee en daardoor leek het een meer godsdienstige revolte te worden. Daarom ook heeft de Palestijnse overheid meer dan gewoonlijk de nadruk gelegd op het islamitische karakter van de Palestijnse natie, met als gevolg dat de christenen zich die eerste dagen afzijdig hielden. Dat was een erg gevaarlijke ontwikkeling die in de kaart speelde van islamitische én joodse fundamentalisten. Na twee weken praatte men echter niet langer over de -religieus getinte- “Al Aqsa Intifada”, maar over de -politieke- “Intifada voor de Onafhankelijkheid”. Hamas heeft het initiatief moeten afstaan aan de seculiere Fatahbeweging, die na jaren van toenemend wantrouwen opnieuw als een verzetsbeweging wordt beschouwd door de bevolking. Fatah bepaalt de agenda van deze volksopstand. Hamas en andere fundamentalistische bewegingen zijn de leiding van de Intifada kwijtgespeeld. Daarom brullen hun aanhangers zo hard. De kans dat deze opstand een fundamentalistisch karakter krijgt, lijkt nu wel voorbij te zijn. Al dat wapenvertoon en het wilde schieten in de lucht tijdens begrafenissen is zowel symbolisch gericht tegen Israël, als tegen Hamas en de islamitische Jihad. Dat interne conflict is nog lang niet voorbij.’
Religieuze politiek is een boemerang
Frans Bouwen leeft en werkt al dertig jaar in het hart van de Heilige Stad, aan de Via Dolorosa. Vanuit het venster van zijn werkkamer heeft hij wellicht duizenden zingende en biddende pelgrims langs de kruisweg zien voorbijtrekken. Maar door dezelfde ramen was hij ook getuige van de behandeling die de Palestijnse bevolking kreeg van de Israëlische soldaten. Onlangs vochten Israëlische militairen en Palestijnse jongeren vijf uur lang in deze nauwe straat tussen de Leeuwenpoort en de ingang van de beruchte tunnel onder de Tempelberg. ‘Het is de uitdrukking van een veel grotere frustratie over de algemene politieke toestand na de mislukking van het vredesproces dat in Oslo met zoveel beloften gestart was. Die uitbarsting hadden wij al heel lang verwacht. We wisten alleen niet wanneer de vonk in het kruitvat zou slaan.’ Ook Bouwen maakt een onderscheid tussen de allereerste, religieus gemotiveerde fase van de opstand en de daaropvolgende politieke verbreding van de nieuwe confrontatie. Maar ook in het joodse kamp staat niet iedereen met evenveel overtuiging met de religieuze vlag te zwaaien. ‘Godsdienst heeft natuurlijk altijd een rol gespeeld in het zionisme, ondanks de agnostische oorsprong van die beweging.’ Maar als we over politiek misbruik van geloof spreken, dan verwijst Bouwen op de eerste plaats naar de Christenen voor Israël, een fundamentalistische strekking die het ontstaan van Israël als de vervulling van de profetieën beschouwt. ‘Het religieuze speelt in beide kampen mee als deel van de identiteit van de mensen. Mijn ervaring met het islamitische fundamentalisme heeft me geleerd hoe belangrijk het geloof voor hen is. Telkens wanneer het vredesproces vastloopt, neemt dit religieuze fundamentalisme toe. Als het vredesproces weer op gang komt, neemt die invloed af. De slogan van de harde, religieuze kern is: De islam is de oplossing. Zolang er geen andere oplossing mogelijk blijkt, werkt die slogan.’
Professor El Malik wijst er op dat zionistische politici het islamitische fundamentalisme gevoed hebben en het, bij wijze van historische ironie, nu als een boemerang in hun eigen gezicht terugkrijgen. ‘Hamas en de islamitische Jihad zijn gegroeid uit de Palestijnse tak van de Moslimbroeders en hebben zich veertig jaar lang, tot aan de eerste Intifada van 1987, zorgvuldig buiten elke vorm van politiek gehouden. Daarom werden deze bewegingen financieel gesteund door de Israëlische regering. De verborgen agenda was de Palestijnen onder elkaar te verdelen en zo de legitimiteit van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie te ondergraven. Deze droom van een intern verdeeld en verzwakt Palestijns volk veranderde intussen in een nachtmerrie voor elke Israëli die permanent in angst leeft voor een terroristische aanslag door uitgerekend Hamas of de Jihad. Het Palestijnse probleem is echter veel omvattender dan de visie van de fundamentalisten en dat is de laatste weken opnieuw duidelijk geworden. Telkens wanneer de strijd verhevigt en verbreedt, treedt het politieke op de voorgrond. Het fundamentalisme schijnt vooral in echt uitzichtloze tijden aantrekkelijk te worden.’ De kinderen van God regresseren als het ware als de dreiging van de andere te groot wordt tot kindse, maar daardoor juist aartsgevaarlijke politici.
Frans Bouwen ziet op zijn Via Dolorosa niet alleen religieuze kortzichtigheid: ‘Wat ik bij de joden niet begrijp, is dat een volk met zo’n dramatische geschiedenis, onbekwaam lijkt om zich te verplaatsen in de positie van de anderen. Ze zien niet wat hun houding, hun beslissingen, hun optreden oproept bij de Palestijnen. Net of ze nog steeds niet uit hun getto gebroken zijn. Ik kan dat moeilijk begrijpen van verstandige mensen.’