Makelaars in regen

Makelaars in regen

Marc Van Laere

01 juli 2000

Honger, soms, maar dorst hoeven Afrikanen nooit te lijden. Er is genoeg water op het continent, alleen blijven de kranen te vaak droog staan. Lang hoeft dat niet meer te duren.

Met 15.000 kubieke meter water kan je één hectare rijst bevloeien. Dezelfde hoeveelheid houdt ook drie jaar lang honderd nomaden en hun kuddes in leven. Ze bevoorraadt honderd stadsgezinnen gedurende twee jaar of… honderd Europese hotelgasten gedurende vijfenvijftig dagen. Dergelijke dilemma’s brengen in Afrika de spanning scherp in beeld tussen de soms tergend lome bureaucratie van de nationale, gemonopoliseerde waterdiensten en de dagelijkse overlevingsstrijd van het volk.

Het gat in de watermarkt

Tussen die twee extremen beweegt op het platteland en veel meer nog in de steden een myriade makelaars die van de nood hun deugd maken. Het zijn waterpiraten die de schaarse pompen regeren als despoten maar ook mensen die een modus vivendi vonden tussen eigen gewin en gemeenschapszin. Tot deze laatste groep behoren bijvoorbeeld concessiehouders van kleine pompen in Mauretanië, pompverantwoordelijken in Senegal en waterdragers in de Sahelsteden die dagelijks tot 600 liter water versjouwen. De jongste jaren werden informele waterleveranciers levensbelangrijk omdat ze scherper dan de overheid inspelen op de gediversifieerde vraag. De staat moet in vele gevallen uit onmacht toezien en gedogen: de spontaan geprivatiseerde watersector geeft werk aan veel mensen en hij voorziet in hoogdringende behoeften. Die onmacht hebben de Afrikaanse regeringen grotendeels aan zichzelf te danken. Vaak bestemden ze het rivier- en grondwater voor de industrie en vooral voor de landbouw, die 88% van het zoet water verbruikt. Onder druk van de landbouw- en industrielobby’s kwamen er dammen en irrigatieprojecten. Maar dat grootschalige en goedkope gebruik van rivier- en grondwater liet de regeringen geen financiële ademruimte om tegemoet te komen aan de steeds sterkere behoefte aan drinkwater. Vandaar dat in West-Afrikaanse steden als Kayes, Dakar en Bobo Dioulasso de overheidsdiensten forfait moeten geven als het over watertarieven of -infrastructuur gaat. Bernard Collignon die voor het Ontwikkelingsprogramma van de VN Franstalig Afrika volgt, bevestigt: ‘Privé-ondernemers vullen de lacunes van de openbare diensten. Ook al zijn ze duurder, ze beantwoorden aan een behoefte, zelfs in de armste districten. Ze verkopen water in kleine hoeveelheden en ze verhogen tegelijk het comfort. Mensen besparen energie en tijd. Daarvoor willen ze best betalen.’

Niets voor niets

‘Zet maar een prijs op het water’, zeggen ook Patrick Moriarty en Dick de Jong van het IRC Water and Sanitation Centre in Delft. Tot die overtuiging kwamen ze na jaren van reizen en werkstages in Afrika. Moriarty voegt er zelfs uitdagend aan toe: ‘Voor Afrikanen is het debat van het Wereld Water Forum over het water als fundamenteel recht te westers getint. Afrikanen hebben nu niets aan dat recht. Ze zijn bereid te betalen voor watergebruik, mits dat water geregeld ter beschikking is.’ Moriarty en de Jong bepleiten daarmee geenszins een onvoorwaardelijke overgave van Afrika aan de ‘vrije markt van het water’. Even sterk als zij het water zien als een economisch goed en basisrecht, houden zij vast aan het toezicht van de gemeenschappen, de lokale, regionale en nationale overheden. Moriarty noemt een recente Zuid-Afrikaanse ‘Water Act’ in dit opzicht een schoolvoorbeeld.

Naast de feitelijke privatisering van veel drinkwatervoorzieningen is het vergroten van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de waterproblematiek een stap vooruit. In het noordwesten van Tanzania had men al twintig jaar ervaring met het door de regering en donorlanden gesteunde beleid van ‘gratis water, pomp en onderhoud’. Maar de pompen werden gebruikt tot ze kapot gingen. Ook hier maakte men van de nood een deugd en er ontstonden watergebruikersgroepen. Deo Binamungu van de groep Utamaduni verduidelijkt: ‘Twintig tot vijftig gezinnen worden eigenaar van de grond en de pomp. Vroeger was zo’n pomp van niemand. Dus voelde niemand zich er verantwoordelijk voor. Nu werken we hand in hand met de regionale overheid en proberen wij daarnaast de particuliere sector en ook de gemeenschappen erbij te betrekken.’

Een tweede vrouw of een tweede kraan?

De betrokkenheid van de dorps- of wijkgemeenschappen staat of valt met het respect voor de tradities in die gemeenschappen. Dat heeft niets van doen met nostalgie naar een geïdealiseerd verleden van de gemeenschappen. Die bleken trouwens niet zelden hardhorig voor goede initiatieven. In Tanzania werden vrouwen jarenlang gewezen op de rechtstreekse band tussen hygiëne en sommige ziekten, maar de moeders wasten bij verhoogde toegankelijkheid tot water hun kinderen nog steeds niet. In de Ghanese stad Kumasi negeerden de stedelingen de speciaal voor hen gebouwde latrines en in Kenya verkiezen mannen de aankoop van een fiets, een nieuw dak of een tweede vrouw boven de aansluiting op het waternet. Aandacht voor de tradities van een gemeenschap werkt echter wél vruchtbaar bij overleg met de oudsten, het bespreekbaar maken van spanningen binnen de gemeenschap of conflicten met naburige gemeenschappen, bij training van vrijgestelden van de gemeenschap. In de Ethiopische landbouwprovincie Bale presteerden de boeren meer dan 65.000 onbetaalde werkuren om op drie maanden tijd een waterleiding van 114 kilometer aan te leggen. De samenwerking tussen de traditionele leiders, de plaatselijke autoriteiten en een donor vormde de basis voor het Ethiopische succes. In het Kameroense dorp Nkouondja stelde het plaatselijke watervoorzieningscomité niets meer voor. ‘Erger nog’, vertelt een oud vrouwtje aan een verantwoordelijke van een met het IRC verbonden project: ‘Die club nam ons niet langer ernstig. Zij noteerden niet eens onze bijdragen en beweerden nadien dat wij nog niets gestort hadden!’ De bijdrage van de projectploeg bestond in het analyseren en presenteren van de problemen en in het steunen van de bewoners van Nkouondja met het opstarten van een transparanter betalingssysteem. Daardoor kon het onderhoud van de waterleiding en de pompen worden verbeterd en na verloop van tijd werd het waternet uitgebreid.

Dorst hoeven de Afrikanen niet te lijden. In de bedding van het culturele erfgoed en de ondernemingszin van het continent stroomt meer en meer water voor iedereen.