Meer blauw op straat, meer bruin achter tralies

Meer blauw op straat, meer bruin achter tralies

Soaade Messoudi

01 mei 2001

Het leven loopt niet voor iedereen van een leien dakje. Zeker niet als je opgroeit in een kansarme buurt en er "vreemd" uitziet. De toepassing van de nultolerantie blijkt immers vooral jongeren te viseren die zichtbaar anders zijn. De gevangenis is niet meer dan een lelijke spiegel van de maatschappij.

‘Je bent er vlak bij. Nog even rechtdoor en dan de eerstvolgende straat rechts. Je kunt er niet naast kijken. Het is een prachtig gebouw met een pleintje ervoor.’ Het oude vrouwtje reageert niet geschokt wanneer ik haar de weg naar de gevangenis van Sint-Gillis vraag. Een prachtig gebouw? Het lijkt me een vreemde beschrijving voor een gevangenis. Maar zodra ik de eerste straat rechts neem, begrijp ik wat ze bedoelt. Het is een imponerende burcht, een beschermd monument zelfs, zo kom ik later te weten. Het is woensdag veertien maart. De cipiers van de arresthuizen van Vorst en Sint-Gillis staken uit protest tegen de overbevolking. Ik twijfel of ze me wel binnen zullen laten, maar de zware metalen poort zwaait open en een corpulente cipier met een zware sleutelbos in de hand vraagt mijn toelatingsbewijs. Dat heb ik niet, wel een afspraak met de aalmoezenier en de directeur van de gevangenis. De poort valt achter mij weer in het slot. Een andere cipier belt luidruchtig rond om te melden dat ik ben aangekomen. In een glazen cabine vóór een rij aanschuivende bezoekers, zitten twee bewakers. Op kleine schermen turen ze naar de inhoud van de handtassen op de band. Achter hen hangen twee posters van halfnaakte beroemdheden: Brigitta Callens en Claudia Schiffer. ‘Identiteitskaart afgeven, alles op de band leggen en door de detector lopen, alstublieft.’ Een luide biep weerklinkt. Oeps, mijn bankkaart zat nog in mijn jaszak! Uiteindelijk geraak ik toch aan de overkant en krijg ik een bezoekersbadge. Mijn tas duw ik in een kastje. Ik ben klaar voor mijn eerste bezoek aan de bajes.

JONG VOLK EERST

Jef Wouters is een man met een zachte stem en een vriendelijke handdruk. Hij geeft me een rondleiding door de gevangenis. We lopen door donkere gangen met oude glasramen als in een kathedraal. Overal tralies. En een oorverdovend lawaai dat weerkaatst in de gangen. De strafinrichting dateert uit vorige eeuw maar tien jaar geleden werden hier renovatiewerken gestart die zich nu in een eindfase bevinden. De gevangenis van Sint-Gillis is een panopticumgevangenis met centraal een veiligheids- en observatiepunt en daarrond in stervorm vijf vleugels met cellen op drie verdiepingen. Een zesde vleugel werd bijgebouwd. ‘In slechts twee vleugels heerst er een open en halfopen regime’, vertelt de aalmoezenier. ‘De overige vleugels hebben een gesloten cellulair regime. Daar eten de meeste gevangenen in hun cel. Eén keer per dag worden ze gelucht, dan mogen ze twee uur buiten op de wandelplaatsen. De rest van de dag moeten ze met twee of alleen doorbrengen in een ruimte van slechts tien vierkante meter.’ Geen gemakkelijke situatie, zeker niet in de oude vleugel waar de gedetineerden niet eens over een toilet beschikken maar het moeten stellen met een emmer. Wanneer ik samen met Jef Wouters naar het kantoor van de gevangenisdirecteur loop, ontmoet ik op mijn weg heel wat Marokkaanse jongeren. ‘Brusselse jongeren’, verbetert Jef mij. Ze keren terug naar hun cel, het bezoekuurtje is voorbij. Met brave pantoffels aan hun voeten lopen ze joelend als kinderen door de gang. ‘Jongeren zijn hier in de meerderheid’, bevestigt gevangenisdirecteur Van Poucke. ‘Slechts tien procent van de gedetineerden is ouder dan veertig. Momenteel zijn er welgeteld zeven minderjarigen, tussen de veertien en de achttien jaar. De wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965 bepaalt dat die maximum vijftien dagen in voorlopige bewaring in de gevangenis mogen doorbrengen. Zij worden volledig afgeschermd van de andere gevangenen om de risico’s die verbonden zijn aan gevangenschap zo beperkt mogelijk te houden.’ Het arresthuis herbergt ongeveer zevenhonderd vijftig gedetineerden, terwijl het over slechts vijfhonderd zevenentachtig cellen beschikt. ‘Dat zorgt geregeld voor oververhitte gemoederen, zowel bij het personeel als bij de gedetineerden’, vertelt Van Poucke. ‘Je kunt maar een beperkte dienstverlening bieden en die wordt door de overbevolking nog vertraagd.’

De jonge gevangenen van Sint-Gillis zijn geen zware criminelen. De meesten zijn opgesloten voor het gebruiken of verkopen van drugs. Zoals elders in de Belgische gevangenissen, reflecteert de overbevolking hier de maatschappelijke keuze voor nultolerantie in plaats van preventie. Vraag is of de jongeren van zo’n verblijf beter worden. Van Poucke: ‘Ik heb de pretentie verloren te denken dat een verblijf in de gevangenis mensen beter maakt. Gevangenisstraf zou de alternatieve straf moeten zijn, de ultieme remedie.’

GEVANGEN IN EEN VICIEUZE CIRKEL

Voor mij zit Abdel onrustig met zijn been heen en weer te zwaaien, turend naar zijn glas cola. Hij wil wel vertellen, maar hoe begin je aan zo’n levensverhaal. Ik ontmoette de jonge Brusselaar aan de ingang van de gevangenis, in de rij aanschuivende bezoekers. We raakten aan de praat en ik vroeg hem of hij, na het bezoek, zin had om samen iets te gaan drinken. Abdels broer, Jassine, zit in Sint-Gillis een straf uit van drie jaar, voor een reeks misdaden.

Ook Abdel zelf is geen onbeschreven blad. Zijn criminele carrière begon vroeg, op zijn veertiende. Hij had de autosleutels van zijn oudste broer gepikt om samen met zijn vrienden een rondje te gaan rijden. In een drukke winkelstraat van de wijk werd een vreselijke nachtmerrie realiteit: hij reed een politieagent op de motor omver. ‘In paniek sprongen we uit de auto en zetten het op een lopen. Maar de hnouch’, zoals hij de politie noemt, ‘kreeg mij toch te pakken en sloeg mij hard met zijn walkie-talkie op het hoofd. Ik zal dat nooit meer vergeten.’ De herinnering aan die gebeurtenis brengt hem duidelijk van streek. Hij neemt een grote slok van zijn J&B met cola. Negentien jaar is hij nu. In die vijf jaar werd hij verschillende keren opgepakt voor kleine diefstallen in winkels, maar hij werd telkens vrijgelaten. In 1998 stal hij samen met een vriend een draagbare computer uit een auto. Zijn vriend werd betrapt toen hij het ding trachtte te verkopen en verklikte hem niet lang daarna. Zo belandde ook Abdel in de gevangenis van Sint-Gillis. Hij bracht er welgeteld acht dagen door. Daarna moest hij voor de jeugdrechter verschijnen. Hij werd voor zes maanden opgesloten in het educatief centrum te Wautersbrakel. ‘Die acht dagen in Sint-Gillis waren verschrikkelijk. Je les ai sentis. Ik had geen tv, geen radio, niks. Wel kreeg ik sigaretten en stripverhalen. We mochten maar één uur per dag buiten. Ik bracht die acht dagen slapend door. Ik stond alleen op om me te wassen, te eten of een frisse neus te halen.’ Abdel liep in die periode school in het technisch instituut Chomé-Wyns te Anderlecht, een school die meermaals in het nieuws was vanwege haar gewelddadige reputatie. ‘In die concentratieschool kwam ik in contact met jonge criminelen die mij van het rechte pad af hielpen. Maar gelukkig gaat het nu goed met mij,’ zegt hij met een droevige blik. Ik vraag hem of hij ongelukkig is. Hij lacht eerst een beetje stoer en kijkt dan snel naar beneden. ‘Wat wil je? Mijn broer zit in de gevangenis, ik leef in een quartier de merde en op mijn nieuwe school ben ik slecht gezien omdat ik in de gevangenis heb gezeten.’ Een vicieuze cirkel, waar je maar moeilijk uitgeraakt, al wil je dat zo graag. ‘Vorige zomer vertrok ik op drie juni naar Marokko,’ vertelt Abdel. ‘Toen ik een maand later terugkwam, wachtte de politie mij al op. Er was een vrouw overvallen op straat. De politie van mijn gemeente ficheert de criminelen en ook van mij hadden ze een foto. De vrouw had mij zogenaamd herkend, ze was honderd procent zeker. Voor hen lijken alle Marokkanen op elkaar, weet je. Gelukkig kon ik aan de hand van mijn ticket en de stempel in mijn paspoort bewijzen dat ik toen in Marokko was.’

BEDREIGEND EN BEDREIGD

De faculteit criminologie van de Université Catholique van Louvain-la-Neuve voerde tussen 1996 en 1999 een onderzoek uit binnen een aantal politiekorpsen. Het was de bedoeling aan de hand van observatie te achterhalen hoe druggebruikers in aanraking komen met het penale systeem. De conclusies van dit onderzoek zijn hard. ‘Jongeren van vooral Noord-Afrikaanse origine worden niet alleen sterk geviseerd door de politie, men wil van het repressieve optreden tegen deze categorie zelfs verheffen tot de oplossing voor ieder probleem’, zo stelt het rapport. ‘Zij zijn een bedreigende categorie die bedreigd moet worden om de openbare orde te bewaren. Dit heeft twee verontrustende gevolgen. Ten eerste rechtvaardigt het de controles waaraan ze systematisch onderworpen worden. Ten tweede bewijst het feit dat deze groep vaker geïnterpelleerd wordt niet dat ze crimineler zijn, maar wel dat ze gecriminaliseerd worden. Dit zal het proces van socio-economische uitsluiting waarmee deze categorie geconfronteerd wordt, alleen maar versterken.’ De ervaringen van Fatiha Dahmani en Joke Calewaert, twee jonge advocaten die hun kantoor hebben in hartje Molenbeek, bevestigen de bevindingen van het onderzoek. Het cliënteel van de twee advocaten bestaat in hoofdzaak uit vluchtelingen en allochtonen. Ik vraag hen of het klopt dat de politie foto’s verzamelt van criminelen. Fatiha reageert verontwaardigd: ’ Het gaat niet alleen om criminelen, maar evengoed om jongeren die nooit iets mispeuterd hebben. De politie ficheert zoveel mogelijk Belgen van allochtone origine, vooral Marokkaanse en Turkse. Ze worden zonder reden tegengehouden in de straat, onderworpen aan identiteitscontroles en veiligheidsfouilleringen en dan gefotografeerd. Zo worden ze opgeslagen in fotobestanden. Dit is een verregaande aantasting van de grondrechten, van het recht op individuele vrijheid, fysieke of morele integriteit en persoonlijke levenssfeer.’

‘Verschillende jeugdhuizen, zoals Rzouzi in Mechelen, De Kluis in Antwerpen of Centrum West in Brussel, hebben onlangs een werkgroep rond deze problematiek opgericht’, vervolgt Joke. ‘Het probleem leeft momenteel sterk onder de allochtone jongeren. Je zou voor minder pleinvrees krijgen.’