Mexicaanse militairen kunnen voor gewone rechters komen

Nieuws

Mexicaanse militairen kunnen voor gewone rechters komen

Mexicaanse militairen kunnen voor gewone rechters komen
Mexicaanse militairen kunnen voor gewone rechters komen

Emilio Godoy

10 februari 2014

Mexicaanse militairen die zich aan mensenrechtenschendingen hebben schuldig gemaakt, kunnen nu voor een gewone rechtbank verschijnen. Slachtofferorganisaties reageren sceptisch.

De Mexicaanse Senaat heeft een beslissing teruggedraaid waardoor militairen nu ook voor een burgerlijke rechtbank kunnen komen. Dat gebeurde op aangeven van president Enrique Peña Nieto, die daarmee zijn belofte nakomt om de visie van het Inter-Amerikaanse Hof voor Mensenrechten te respecteren.

Dat hof, een instelling van de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), heeft de Mexicaanse staat meermaals veroordeeld voor mensenrechtenschendingen.

Meer dan 30.000 verdwijningen

Tot nog toe konden alleen militaire rechtbanken militairen berechten. Daardoor bleven de schendingen, vooral de gedwongen verdwijningen, ongestraft.

Volgens sommige schattingen zijn de laatste vijftig jaar meer dan dertigduizend Mexicanen verdwenen.

“Niemand is ooit aangehouden, niemand wordt strafrechtelijk vervolgd”, zegt Tita Radilla, ondervoorzitter van de Vereniging van Familieleden van Verdwenen Gedetineerden in Mexico.

Sceptisch

Haar vader, de inheemse leider Rosendo Radilla, verdween in 1974. Het was de aanleiding tot een van de veroordelingen door het Inter-Amerikaanse Hof voor Mensenrechten, in 2009.

Ondanks de veroordeling heeft de Mexicaanse justitie sinds mei vorig jaar niets meer ondernomen om de resten van haar vader te vinden, zegt ze.

Ook andere slachtofferorganisaties zijn sceptisch. “Er gaat niets veranderen. We hebben al zoveel beloftes gehoord. Die hebben alleen maar veel mensen beziggehouden, maar ze hebben onze geliefden niet teruggebracht en niet tot processen geleid”, zegt Martha Camacho, voorzitter van de Unie van Moeders van Verdwenen Kinderen van Sinaloa (UMHDS).

Camacho en haar man José Manuel Alapizco werden in 1977 – ze waren toen 21 – uit hun huis gehaald door agenten van de veiligheidsdiensten en de lokale politie. Het koppel was toen actief in de communistische beweging. Beiden werden gefolterd. Alapizco werd geëxecuteerd, zijn lichaam is nooit teruggevonden.

Camacho en haar pasgeboren zoon kwamen pas na 47 dagen vrij, nadat haar ouders losgeld hadden betaald.