Moreels kiest voor (Trans)Afrika

Moreels kiest voor (Trans)Afrika

De staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking lanceert deze maand een nieuw initiatief: (Trans)Africa. Hij wil het Belgische publiek confronteren met kunst uit Afrika en steunt daarom initiatieven in Gent, Antwerpen, Brussel en Charleroi. Kunst als weg naar een nieuwe wereld. Het klinkt mooier dan het is.

(Trans)Africa is de verzamelnaam waaronder dit voorjaar een aantal zeer uiteenlopende artistieke manifestaties plaatsvinden. Een totaalproject rond hedendaagse kunst in Gent, zes avonden muziektheater in Antwerpen een filmfestival en enkele percussie-avonden in Brussel, een tweeledige fototentoonstelling in Charleroi: het kan allemaal onder de paraplu van (Trans)Africa. Reginald Moreels schrijft in zijn aanbeveling voor het project: ‘In het nieuwe samenwerkingsmodel gaat de aandacht naar plaatselijke tradities en waarden, naar de culturele eigenheid van de betrokken gemeenschappen en naar andere positieve tendensen… (Trans)Africa is een aanzet om over dit nieuwe samenwerkingsmodel na te denken.’ De staatssecretaris dreigt op die manier het belang van lokale cultuur voor ontwikkeling of internationale samenwerking te verwarren of te verwisselen met het presenteren van kunst uit Afrika in Belgische zalen of musea. Niet dat de link tussen deze twee polen onbestaande is, maar de simpele gelijkstelling van het ene met het andere is tekenend voor de haast waarmee (Trans)Africa opgezet is. Moreels zegt verder dat hij hoopt dat ‘door de verschillende kunstenmanifestaties de ontmoeting en dialoog tussen Noord en Zuid versterkt worden.’ Het staatssecretariaat zelf nam het initiatief om één halve dag te organiseren waarop de reflectie en de dialoog zouden moeten gebeuren. Dat is weinig en dat is meteen wellicht de reden waarom er zoveel in die ene namiddag moet. Het symposium kreeg als thema: ‘Kunst, (culturele) identiteit, communicatie, ontwikkeling en samenwerking’. Het wordt moeilijk om iets te bedenken dat daar niét onder thuis hoort.

De doelstellingen van (Trans)Africa zijn vaag en het programma vertoont weinig samenhang. Het budget oogt nochtans vrij professioneel. Het kabinet heeft zo’n vijftien miljoen BEF aan eigen middelen uitgetrokken en zoekt nog eens vijftien miljoen bijkomende sponsorgelden om daarmee de diverse kunsten te betalen. U zal het dus niet meteen merken aan de affiche of aan de strooibriefjes, toch is dit (Trans)Africa op een wat ondoordachte manier tot stand gekomen. Zo werd de mening van Afrikaanse kunstenaars die in ons land wonen pas gevraagd toen het programma al min of meer vaststond. En ook dan bleef de ‘consultatie’ bijzonder beperkt. Ook de bezinning over de juiste doelstellingen, over de mogelijke effecten en over de goede manier om Afrikaanse zelforganisaties en niet gouvernementele organisaties te betrekken, kwam pas in dat late stadium op gang. ‘(Trans)Africa is een leerproces’, verweert het kabinet van Ontwikkelingssamenwerking zich, ‘een poging om vorm te geven aan het inzicht dat cultuur en ontwikkeling veel beter op elkaar afgestemd moeten worden.’

De kalender van (Trans)Africa begint te lopen op 5 maart en wordt afgesloten op 15 mei. Daarna hebt u nog bijna een maand om te bekomen voordat u naar de stembus trekt.

Handel en wandel

Kroonstuk van (Trans)Africa is ‘Trafique’, de tentoonstelling die het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst in Gent organiseert. De opzet ziet er aantrekkelijk uit: op verschillende plaatsen in de stad wordt aan kunstenaars gevraagd om een installatie te maken die uitdrukking geeft aan het nomadische gevoel dat aan zoveel hedendaagse kunst ten grondslag ligt. Zeventien kunstenaars nemen deel aan dit totaalproject. Het boeiende aan ‘Trafique’ is dat het geen overzichtstentoonstelling van Afrikaanse kunst geworden is, maar een project waaraan zowel blanke als zwarte, Europese als Afrikaanse kunstenaars deelnemen. Hun raakpunt is niet een gedroomde Afrikaanse authenticiteit, maar de dagelijkse ervaring van de deelnemende kunstenaars dat ze niet te herleiden zijn tot één culturele traditie. De dialoog waarop in Gent gemikt wordt, is niet zozeer een algemene dialoog tussen Europa en Afrika, maar de dialoog tussen de kunstenaar en de omgeving, tussen de installatie en de bezoeker. De openheid die gevraagd wordt, is niet de openheid voor een vreemde cultuur, maar is de openheid voor een andere visie, een ander standpunt, een kritische visie. Of dat standpunt vormgegeven wordt door een Kameroener of door een Oost-Vlaming, wordt dan onbelangrijk. Toma Muteba Luntumbue, één van de deelnemende kunstenaars, zegt hierover: ‘Wij maken allemaal deel uit van dezelfde geschiedenis, zowel op het vlak van de politieke ontwikkelingen als van de artistieke inzichten. Het is de hoogste tijd dat Afrikanen ook erkend worden als actieve deelnemers aan die geschiedenis. Wij dragen bij tot de hedendaagse kunst en die kunst draagt bij tot het vormen van Europese zowel als Afrikaanse culturen.’ Luntumbue wordt stilaan erkend als een belangrijk hedendaags kunstenaar, maar toch moet hij voortdurend alert blijven. Hij wil immers niet erkend worden omwille van zijn kleur of afkomst, maar omwille van zijn artistieke bijdrage. ‘Het werk van Europese kunstenaars wordt bekeken als kunst, op basis van inhoud of vorm. Het werk van Afrikaanse kunstenaars wordt nog veel te veel beoordeeld als een uiting van hun etnische cultuur.’ Everlyn Nicodemus, een andere deelnemer aan ‘Trafique’, weet wat dat betekent. In de perstekst van het project wordt ze aangekondigd met enkel de verwijzing ‘Tanzania’ achter haar naam. Daarmee is Nicodemus niét gelukkig: ‘Ik ben niet eens een Tanzaniaans staatsburger’, zegt ze, ‘ik vertegenwoordig dat land dan ook helemaal niet. Het valt me tegen dat een goed en professioneel project zoals ‘Trafique’ zich aan dit soort etikettering bezondigt. Ik neem aan dit project deel, juist omdat het de bedoeling heeft om kunstmatige grenzen te doorbreken. Als er dan toch een land achter elke naam moet staan -wat ik dus niet vind- dan zou ik liever België zien staan. Hiér woon ik, niet op de Kilimanjaro.’

Iemand stelt een vraag

Het is een beetje verrassend dat het zwaartepunt van (Trans)Africa in Gent ligt en niet in Brussel. In Brussel wonen immers meer Afrikanen en zeker meer Afrikaanse kunstenaars dan in de rest van België. De hoofdstad bezit overigens ook veel culturele ruimtes. Samen hadden die met een verrassende en creatieve aanpak naar buiten kunnen komen. Ze werden echter niet gevraagd of konden op zo’n korte tijd geen ernstige programmatie meer doen, met als gevolg dat het Brusselse luik van (Trans)Africa mager uitvalt. Er is natuurlijk het filmfestival, maar dat gaat sowieso elk jaar door en er zijn zo goed als geen Nederlandstalig ondertitelde vertoningen. Voor de rest draaien de voorstellingen in Brussel bijna helemaal rond percussie. Ken Ndiaye, een Senegalees die de voorbije twintig jaar zowat half België Afrikaans leerde dansen en trommelen, reageert laconiek op het programma: ‘Ik denk dat men met deze voorstellingen een oorlog te laat probeert te winnen. Tien jaar geleden had het nog zin om breed uit te pakken met een percussie-evenement. Intussen heeft iedereen die het wil de crème de la crème gezien. De beste West-Afrikaanse percussionisten leven immers in Europa. Bovendien zijn er vandaag tal van uitstekende, Europese percussionisten. Mensen die de techniek haast perfect beheersen. We moeten anno 1999 dus niet meer tonen wat Afrikaanse ritmes en trommels zijn. Wat we vandaag moeten doen, is onszelf bevragen: waarom willen we zonodig met percussie bezig zijn? Hoe gaan we om met ritmes en instrumenten in de volkomen nieuwe context van een Europese stad? Welk verband is er nog tussen de bredere -meestal religieuze- cultuur waaruit we putten en de techniek die we doorgeven?’ Die vragen zullen echter vóór of na de voorstellingen besproken moeten worden. ‘De Nacht van de Ritmes’, het ‘Belgian African Music Festival’ en ‘De Nacht van de Dans’ zijn eerder gericht op de heupen dan op de hoofden.

Het onvermijdelijke debat

Tussen Gent en Brussel ligt Antwerpen. In de Scheldestad presenteert (Trans)Africa muziektheater. Twee voorstellingen passeren langs het Zuiderpershuis: ‘Fura’ uit Mali en ‘Lied van Lawino, Lied van Ocol’ uit Uganda. Beide voorstellingen zijn gebouwd rond het thema van de botsing tussen stad en platteland, tussen westerse invloeden en traditionele cultuur. Op basis van de perstekst lijkt ‘Fura’ in dat debat eerder te kiezen voor verandering. Dat is niet verwonderlijk, aangezien regisseur Abdoulaye Diarra vrouwenbesnijdenis als centrale thema voor de voorstelling. De tekst van ‘Lied van Lawino, Lied van Ocol’ is voor liefhebbers van Afrikaanse literatuur niet onbekend. Okot p’Bitek schreef het lange gedicht kort na de onafhankelijkheid en neemt in de tekst uitgesproken stelling tegen de ‘évolués’, de nieuwe Afrikaanse elite die opkeek naar de cultuur van de voormalige kolonisator. Hoe de Ndere Troupe deze -gedateerde- literatuur omzet naar actueel muziektheater zal pas blijken in april.

Een andere manier om de vraagstelling over traditie en westerse invloed te benaderen, vindt u in het fotografiemuseum te Charleroi. De tentoonstelling ‘Afriques’ die daar getoond wordt, heeft twee luiken: een historisch en een hedendaags. In het historische luik toont het museum de afstandelijke, koloniale blik waarmee wij jarenlang naar Afrika keken. In het hedendaagse luik presenteert men zeventien fotografen die het continent van binnenuit benaderen. Het is niet enkele deze tweedeling die het meervoud in de titel van de tentoonstelling verklaart. Ook de diversiteit van realiteiten en ervaringen wou Georges Vercheval uitdrukken in ‘Afriques’: ‘Het Afrika van het Noorden en het Afrika van het Zuiden, het Afrika van de dorpen en dat van de woestijnen, van de wouden en van de savannes, van de tradities en van de nieuwe technologieën.’ De moeite waard om eens een taalgrens te doorbreken, lijkt het.