Oranje boven
De oranje vlaggen van de Indiase hindoenationalisten wapperen in plastic of katoenen versie over het hele land. Een melkweg van bewegingen, organisaties, splintergroepen, tempels, goeroes en geleerden is er het voorbije decennium in geslaagd een enorm hindoeïstisch réveil op gang te brengen in India.
Vijay Ekka was kok van beroep. Hij bereidde al zes jaar curry’s en chapati’s voor de Assisi Ashram, een fransiscaanse gemeenschap. Op 17 juni stierf hij in een cel, wellicht terwijl hij hardhandig ondervraagd werd door de politie. Ekka werd opgepakt omdat hij getuige was van de brutale moord op broeder George Kuzhikandam, enkele weken voordien. Die moord was een van de al meer dan dertig aanslagen op christenen die de eerste maanden van dit jaar werden opgetekend in India. Het tragische verhaal van Ekka bewijst dat de slachtoffers op dit moment meer te vrezen hebben van de ordehandhavers dan de daders.
Het verleden is de toekomst
‘We regresseren terug naar onze religieuze identiteiten’, schreef de bekende journalist Arun Shourie in 1987. ‘Meer en meer bekijken we onszelf als sikhs, moslims of hindoes, in plaats van als Indiërs. Iedereen neemt afstand van de andere.’ We zijn meer dan tien jaar verder en de afstand tussen de verschillende religieuze gemeenschappen in India is inderdaad steeds groter geworden. Shourie zelf is intussen minister in een coalitieregering die geleid wordt door de BJP, een hindoenationalistische partij. De grootste fout die zowel Shourie als de meeste andere commentatoren gemaakt hebben, is dat ze het groeiend belang van het hindoenationalisme beschreven als een “terugkeer” naar de religieuze identiteit. In feite gaat het om het opbouwen van een heel nieuwe, politieke hindoe-identiteit. Het gaat om een recent verschijnsel dat gegroeid is op de concepten van natie en identiteit die de Britse kolonisatie binnenbracht. Indiase intellectuelen namen die Europese concepten en kneedden ze tot ze de vorm aannamen van de Indiase verhalen en belangen. De oude mythen worden wel opgediept en afgestoft, maar niet om India terug naar de Middeleeuwen te katapulteren. De uiteindelijke doelstelling van het hindoenationalisme is om India een eigen positie te laten verwerven in de wereld van de eenentwintigste eeuw met zijn globaliserende economie en zijn mondiale politieke structuren. Dat is een eerbaar streven, maar ook fatsoenlijke doelstellingen worden verwerpelijk als ze nagestreefd worden met geweld, intimidatie en uitsluiting.
Opstand tegen het verleden
‘Geen grondwet, geen wet, geen regering en geen eerste minister kan ons werk tegenhouden.’ Deze forse uitspraak komt van de ondervoorzitter van de VHP, een belangrijke hindoenationalistische organisatie. Het werk waarover hij het heeft, wordt in algemene termen omschreven als “de verdere uitbouw van een hindoeïstisch India”. Een andere organisatie die een sleutelrol speelt in deze hindoenationalistische stroming -de RSS- concretiseert dat in drie actieterreinen. Eén: het opzetten van een beweging tegen bekeringen, met name door christenen. Twee: actie voeren tegen de politiek van privatiseringen en liberalisering, waardoor de economische souvereiniteit van India op het spel gezet wordt. Drie: de religieuze massabewegingen opnieuw leven inblazen. Dit derde spoor verwijst naar agitaties zoals die bijvoorbeeld in 1990 plaatsvonden rond de tempelstad Ayodhya. De grote moskee daar stond, volgens de hindoenationalisten, op de plek van een tempel ter ere van de god Ram. Die tempel zou vernield zijn door islamitische veroveraars. De beweging voor het bouwen van een nieuwe tempel werd een een soort volksopstand tegen de nederlagen van het verleden. Om de actie zo breed mogelijk te maken, werd gevraagd om vanuit het hele land gewijde stenen naar Ayodhya te sturen om daarmee te tempel op te bouwen. Meer dan 200.000 dorpen gingen in op die oproep en naar schatting 100 miljoen mensen namen deel aan processies die deze stenen naar Ayodhya brachten. Bij elk van de drie actiesporen die de RSS voorstelt, wordt het gevoel van de hindoes gevoed dat ze een gediscrimineerde maar samenhangende gemeenschap vormen, met gedeelde belangen en gezamenlijke vijanden. De ene keer zijn de vijanden de christenen, want die hangen een niet-autochtoon geloof aan en worden bestuurd vanuit het Vaticaan, een vreemde natie. De andere keer keert men zich tegen het Westen en zijn economische dominantie, maar meestal zijn het de moslims die aangewezen worden als de kop van jut. Moslims vormen in India dan ook de grootste minderheid. Bovendien worden ze, sinds de splitsing van het subcontinent in 1948, altijd een beetje verdacht van sympathie voor aartsvijand Pakistan. ‘Er zijn maar twee plaatsen waar de besnedenen thuishoren: in Pakistan of op het kerkhof’, scandeerden hindoe-extremisten in Ayodhya toen ze er de moskee vernielden.
De nieuwe hindoes
Dit militante en vaak gewelddadige hindoenationalisme botst met het hindoeïsme waarin ruimte is voor alle leven en voor elk godsbeeld, het hindoeïsme dat geweldloosheid en openheid voor andere culturen predikt. In “Creating a nationality” geven vier vooraanstaande academici en journalisten een verklaring voor die schijnbare tegenstelling. Het nieuwe hindoeïsme dat vorige eeuw ontstond, schrijven ze, was meer een politieke ideologie dan een religieuze beleving. Het verwierp de grote diversiteit aan plaatselijke culturen van India als even zovele redenen voor India’s achterlijkheid. ‘De traditionele hindoes werden gezien als te verscheiden, vrouwelijk, irrationeel, onbekwaam om zich te bewegen in de moderne wereld. Ze waren voor de vernieuwers te pantheïstisch, heidens, lichtgelovig en anarchistisch om een moderne staat te leiden. De nadruk werd dus gelegd op de nieuwe versie van hindoes die ontstond in de grootsteden van India. Zij hadden een voet in westerse scholing en waarden, een andere in vereenvoudigde versies van het klassieke Indiase denken.’ Eén van de grote vertegenwoordigers van dit hindoenationalistische denken, Balasehab Deoras, formuleerde het zo: ‘Wij willen de hindoemaatschappij, die zo verdeeld is, organiseren. Wij willen haar ontdoen van fouten zoals onaanraakbaarheid, achterhaalde gebruiken en rituelen en van de bruidschat. Wij moeten het hindoeïsme veranderen in overeenstemming met de moderne vereisten.’
Eerste minister Atal Behari Vajpayee schrijft in een gedicht: ‘Hindu Hindu mera parichay - Mijn enige identiteit is hindoe’. De hindoe-identiteit waarnaar hij verwijst, is niet die van het tolerante plattelandsgeloof waarmee ontelbare Indiërs gedurende duizenden jaren geleefd hebben. Het is een nationale identiteit die hij voorhoudt aan de miljoenen Indiërs die van hun traditionele cultuur en sociale verbanden afgesneden worden door de voortschrijdende verstedelijking en kapitalistische ontwikkeling van het land. ‘Het hindoenationalisme,’ schrijven de auteurs van “Creating a nationality”, ‘is een onecht kind van het moderne India, niet van de hindoetradities.’