Post-Oslo solidariteit

Post-Oslo solidariteit

Joseph Massad

01 juni 2003

Waarom de Palestijnen zoveel internationale steun verloren hebben en wat ze kunnen doen om die steun te herwinnen.

Vrijheid en democratie zijn twee begrippen die sinds jaar en dag, met een duidelijke consistentie in de invulling van deze begrippen, deel uitmaken van het discours van bepaalde Palestijnse politieke bewegingen en ingeburgerd zijn in de civiele maatschappij, duidelijk gedragen door de collectieve herinnering aan de Palestijnse geschiedenis.

Maar de Palestijnse Autoriteit en bovenal Arafat hebben zich volgens Joseph Massad minder consistent getoond in hun visie en invulling van de begrippen vrijheid en democratie. De opgave van de eis voor een binationale staat op het mandaatgebied van historisch Palestina betekende een einde aan een internationale consensus over Israël als racistische staat, het recht op terugkeer voor de Palestijnse vluchtelingen en het recht van de Palestijnen om zich te verzetten tegen een koloniale bezetter.

De PLO en Arafat begonnen concessies te sluiten onder internationale druk. Door de erkenning van de staat Israël en het ondertekenen van de Oslo-akkoorden werd de PLO getransformeerd van een vrijheidsbeweging tegen de Israëlische bezetting in een instrument van de Israëlische bezetting, Palestijnse Autoriteit (PA) genaamd, vervolgt Joseph Massad.

In de volgende tekst stelt hij zich ook vragen naar de verantwoordelijkheid voor het verliezen van veel internationale steun voor de Palestijnse zaak, de verder verzwakte positie van de Palestijnen bij onderhandelingen met de Israëli’s en naar de rol van de internationale solidariteitsbeweging.

Het lijkt erop dat het Palestijnse volk tijdens de voorbije vijftien jaar bij de meerderheid van de wereldbevolking de steun voor de belangrijkste punten van haar strijd tegen het zionisme verloren heeft. Vroeger steunde de wereld het recht op terugkeer voor de Palestijnse vluchtelingen. Dat recht werd jaarlijks in een resolutie van de Verenigde Naties bevestigd. Maar vandaag schijnt een groot deel van de wereld enkel nog steun te geven aan een of andere vorm van compensatie voor het verloren land.

Een groot deel van de wereld eiste het verdwijnen van Israël als een racistische koloniale staat, wat tot uitdrukking kwam in een VN-resolutie uit 1975, waarin het zionisme ge•dentificeerd werd als “een vorm van racisme en racistische discriminatie”. In 1991 werd deze resolutie door een groot deel van de wereld herroepen. Israël werd vroeger diplomatiek ge•soleerd als Één van de drie pariastaten – Zuid-Afrika en Taiwan waren de andere twee – maar vandaag hebben de meeste landen diplomatieke relaties aangeknoopt.

Het enige Palestijnse recht dat de wereld nog schijnt te steunen, is het recht op zelfbeschikking van de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gaza-strook, maar niet van de Palestijnen in Jeruzalem. De wereld steunt ook de eis voor het be‘indigen van de Israëlische bezetting van de Westelijke Jordaanoever en in Gaza, maar niet van Jeruzalem. Het recht van de Palestijnen om zich tegen de bezetting te verdedigen, genoot veel steun, maar wordt nu veel minder sterk verdedigd. De Palestijnen hebben niet enkel de steun van staten en regeringen verloren, maar ook van politieke bewegingen en personen.

De PLO (de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie) had in de jaren 1960 en 1970 een duidelijke visie op het begrip ‘bevrijding’. Deze visie werd duidelijk gemaakt in de fameuze rede van Yasser Arafat voor de Verenigde Naties in 1974, en in andere verklaringen van de PLO. De diagnose van het zionisme was klaar en duidelijk: het zionisme is een racistische beweging die joden zelf discrimineert en zichzelf met het kolonialisme verbindt, Israël is een racistische staat die Palestijnse burgers discrimineert en de terugkeer belet van Palestijnen die uit hun land verdreven werden, en Israël is een staat van kolonisten die territoriale expansie en de bezetting van het grondgebied van naburige landen nastreeft.

De oplossing was duidelijk, zelfs al waren er verduidelijkingen nodig: op het volledige grondgebied van het Mandaatgebied Palestina moet er een democratische staat komen, waar Arabische en joodse mensen gelijke rechten genieten. Het was in deze context dat er offici‘le en officieuze internationale steun en solidariteit was voor de gelijkschakeling van het zionisme met racisme. Het recht van de Palestijnen om terug te keren werd voortdurend herbevestigd, en zo ook het recht van de Palestijnen die onder de Israëlische bezetting leefden om zich tegen de bezetter te verdedigen.

Maar sinds de PLO begon te weifelen over haar eigen visie en missie, de weg opging van de erkenning van het recht van Israël om een racistische staat te zijn en in Madrid in 1991 begon te onderhandelen in een door de Verenigde Staten geleid proces, werden de internationale vrienden van het Palestijnse volk in een staat van opperste verwarring gebracht. De eerste grote toegeving die de PLO in de context van Oslo moest doen, was officieel een einde maken aan de internationale consensus die het zionisme met racisme gelijkstelde.

In de plaats hiervoor kwam de door de Verenigde Staten en Israël opgelegde consensus dat Israël de enige democratie in het Midden-Oosten was, verwikkeld in een dispuut met zijn buren. Een van de eerste realisaties van deze consensus was het herroepen van de resolutie van 1975; dit gebeurde op initiatief van de Verenigde Staten en Israël in 1991. Dezelfde landen die de resolutie in 1975 goedgekeurd hadden, stemden in 1991 voor de herroeping ervan. In 1975 werd resolutie 3379 – waarin zionisme gelijkgeschakeld werd met racisme – aanvaard door 75 landen; er waren 32 onthoudingen en 35 tegenstemmen. In 1991 stemden 111 landen voor het herroepen van resolutie 3379; bij deze stemming waren er 25 tegenstemmen en 13 onthoudingen.

Het is duidelijk dat de ineenstorting van de Sovjet-Unie en van het blok van haar bondgenoten een zware klap was voor de Palestijnse zaak, en voor de verdediging van de rechten van de Palestijnen in de Verenigde Naties. Maar toch was de wijziging in de houding van vrienden en bondgenoten van de Derde Wereld meer een gevolg van wijzigingen in de houding en van toegevingen van de PLO dan van andere factoren. Het zionisme bleef even racistisch in zijn ideologie en praktijk als vroeger. Maar het was de PLO zelf die niet langer op de veroordeling van Israël als een racistische staat aandrong. Sommigen van onze vrienden zegden terecht dat we van onze bondgenoten niet konden verwachten dat zij meer pro-Palestijns zouden zijn dan de PLO zelf.

Vanaf de conferentie in Madrid, en vooral vanaf Oslo, lieten Arafat en zijn kompanen voorstellen en idee‘n circuleren die toegevingen inhielden op het recht op terugkeer van de Palestijnen. Als voorwaarde voor het opstarten van een dialoog met de Verenigde Staten, die nooit wat opleverde, identificeerde Arafat in de late jaren ’80 het Palestijnse verzet tegen de bezetting en tegen het racisme, op bevel van de Verenigde Staten, als terrorisme en gaf zo de legitimiteitclaim van dit verzet op. In het kader van het Oslo-proces hebben Arafat en de Palestijnse Autoriteit de eerste Intifada be‘indigd, en hebben ze opzettelijk geprobeerd om de huidige Intifada te onderdrukken.
Onze bondgenoten en vrienden begonnen vervolgens te aarzelen over hun steun aan het Palestijnse verzet.

Meer nog: toen Arafat de akkoorden van Oslo onderhandelde en de PLO van een bevrijdingsbeweging omvormde tot een instrument van de Israëlische bezetting, voortaan de Palestijnse Autoriteit geheten, vroegen alle landen die tot dan toe Israël diplomatiek geboycot hadden, zich af waarom zij deze boycot nog moesten voortzetten, aangezien de PLO en Arafat zelf nu diplomatieke contacten hadden aangeknoopt met een koloniale staat die ge•nstitutionaliseerd en wettelijk racisme pratikeerde. Het einde van het diplomatieke isolement van Israël kwam er dus als gevolg van de deal die door Arafat gesloten werd.

De herroeping van die belangrijke verwezenlijkingen van de Palestijnse strijd, waardoor Israël in de ogen van een groot deel van de wereld een buitenpost van het racistische kolonialisme bleef, werd niet alleen gevoeld op het offici‘le niveau.

Ook politieke bewegingen en personen, voor wie Arafat en de PLO tot dan toe symbolen van de strijd tegen kolonialisme en racisme waren, deelden in de verwarring. Deze mensen werden geacht de internationale steunbeweging voor Oslo als een weg om het ‘conflict’ op te lossen, bij te treden. Kunnen de Palestijnen, gezien deze achtergrond, dan nog personen, bewegingen en landen ter verantwoording roepen voor het terugdraaien van hun steun aan de strijd van de Palestijnse strijd, als deze personen, groepen en landen niets anders deden dan het voorbeeld van de PLO en van Arafat volgen?

Ik denk dat de Palestijnen die Oslo interpreteerden als een mechanisme om de nationale strijd van de Palestijnen tegen het zionistische kolonialisme en racisme te liquideren – en zij vormen een meerderheid van de Palestijnen – wel de steun van de buitenwereld kunnen vragen. Intellectuelen en bewegingen die, in het beste geval, het einde van de bezetting langs de weg van ‘onderhandelingen’ steunen, en niets zeggen over het racistische karakter van Israël en over het recht op terugkeer van de vluchtelingen, moeten verantwoording afleggen voor het feit dat zij Arafat gevolgd zijn.
Als we de geschiedenis van de internationale solidariteit met onderdrukte volkeren bestuderen, vinden we veel voorbeelden van gecompromitteerde nationale leiders.

De collaborerende Zuid-Vietnamese regering van Nguyen Van Thieu overtuigde niemand in de internationale arena die de Vietnamese bevrijdingsstrijd steunde. Mangosuthu Buthelezi deed geen tegenstanders van het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime van mening veranderen. De overwinning van Robert Mugabes ZANU-partij op de ZAPU-partij van Joshua Nkomo had geen invloed op de standpunten van diegenen die het einde van de blanke kolonie in Rhodesi‘ nastreefden.

In dezelfde zin kunnen we zeggen dat de overwinning van Khomeini in Iran geen enkele voorstander van de revolutie in Iran tot een andere mening over het regime van de Sjah bracht, net zomin als de tegenstanders van Haile Selassie in Ethiopi‘ de keizer anders gingen beoordelen nadat de Derg de macht van Mengistu overnam. Het feit dat Arafat en de PLO hun weerstand tegen Israël opgaven en zichzelf veranderden, onder het mom van de Palestijnse Autoriteit, in uitvoerders van de bezetting, betekent nog niet dat de internationale solidariteitsbeweging deze gedaanteverwisseling moet ondersteunen.

Arafats hachelijke relatie met Israël tijdens de voorbije twee jaar is een gevolg van zijn weigering om volledig met Israël samen te werken en niet van zijn verzet tegen het Israëlische racisme en tegen de bezetting. Hij kreeg hiervoor de steun van vrienden en bondgenoten van de Palestijnen. Landen, groepen en personen die deel uitmaken van de internationale solidariteitsbeweging moeten in staat zijn dergelijke onderscheiden te maken.

De verwarring en de tekortkomingen van de internationale solidariteitsbeweging zijn het gevolg van de afwezigheid van een samenhangende Palestijnse beweging en een leiderschap dat een alternatief zou kunnen vormen voor Arafat en de PLO, zoals Nelson Mandela en het ANC waren voor Buthelezi en de Viet Minh voor Thieu in Vietnam.

Maar dit is een gevaarlijk argument. Het miskent het feit dat door het beleid van Arafat zelf en van Israël, Yasser Arafat de enige overgebleven leider van de Palestijnen is. Israël heeft tijdens de voorbije drie decennia overal ter wereld Palestijnse leiders vermoord. De laatste twee jaar werd het tempo van deze doelgerichte moorden versneld. Arafats leiderschap en zijn machtsmonopolie hebben de opkomst van alternatieve leiders belet. Het was verder de Israëlische bezetter die besliste welke Palestijnen in de Bezette Gebieden politieke activiteiten konden ontwikkelen, en welke Palestijnen dat niet mochten.

De Palestijnen die tijdens de eerste Intifada de leiding namen, en die sterke banden met de bevolking hadden, werden gevangengezet, gedood, gecošpteerd of gemarginaliseerd door Israël en de PLO-annex-Palestijnse Autoriteit. Hoe kan men dan de stelling verdedigen dat het stilzwijgen van de internationale solidariteitsbeweging verklaard wordt door het ontbreken van een alternatieve Palestijnse beweging en leiderschap?

Ondanks de verwarring die door Arafats toegevingen bij onze vrienden en bondgenoten ontstaan is, blijven de Palestijnen over heel de wereld veel steun en solidariteit genieten. Staten die de Palestijnse zaak voor Oslo wel steunden, werden ge•ntimideerd door de macht van de Verenigde Staten en Israël, maar politieke bewegingen, intellectuelen en activisten kunnen niet zo gemakkelijk het zwijgen opgelegd worden.

Mensen van over heel de wereld zijn de voorbije twee jaar naar de Westelijke Jordaanoever en naar Gaza gekomen, om ons te helpen in de strijd tegen de bezetting en om Palestijnse levens te redden. Veel anderen schrijven en spreken namens ons in kranten en op mondiale fora. Nog veel meer mensen nemen in de hoofdsteden van Europa en Noord-Amerika, zonder de Arabische wereld te vergeten, deel aan protestmanifestaties tegen het Israëlische geweld. Anderen starten campagnes om investeringen uit Israël terug te trekken of om het land te boycotten. Zij vormen allen samen een indrukwekkende steunbeweging die leiding en ori‘ntatie verwacht.

Maar wanneer ik de bondgenoten en vrienden van het Palestijnse volk oproep om hun principes getrouw te blijven, maak ik geen abstractie van de onmiddellijke noodzaak voor een verenigd Palestijns leiderschap (unified Palestinian leadership) in de strijd tegen het zionisme. In elke andere succesvolle strijd voor bevrijding was het steeds de nationale bevrijdingsbeweging die het initiatief nam en de internationale solidariteitsbeweging de weg wees. Wij moeten nu een Palestijnse leiding hebben die bereid is de leiding te nemen in de strijd voor een nietracistische staat. Als dat gebeurt, zal deze leiding de bestaande solidariteit met de Palestijnen doen herleven en een wereldwijde achterban cre‘ren voor de strijd tegen het racisme.

De Palestijnen proberen inderdaad tegen de stroom in een alternatieve leiding op te bouwen. Het recente Palestijns Nationaal Initiatief (zie verder) is voor de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, in Oost-Jeruzalem en in Gaza een stap in de goede richting. Dit initiatief heeft internationale aanmoediging nodig. Ondertussen hebben de Palestijnse Israëli’s een belegerde leiding, die internationale steun moet krijgen tegen het ge•nstitutionaliseerde racisme van de joodse staat. Jammer genoeg blijven de Palestijnen in de diaspora zonder leiders. De strijd om in deze diaspora een beweging te vormen die de PLO kan vervangen of overnemen, is de laatste jaren zeer moeilijk gebleken, maar er worden verder pogingen in deze richting ondernomen.

De internationale solidariteitsbeweging moet een principieel standpunt innemen met betrekking tot de raciaal-discriminerende wetten en praktijken van Israël, het recht op terugkeer van de vluchtelingen en het recht van het Palestijnse volk zich tegen Israëls koloniale bezetting te verdedigen. Als de Palestijnen zelf te zwak zijn om zich tegen alle racistische en koloniale manifestaties van het zionisme te verdedigen, dan ontheft dat de internationale solidariteitsbeweging nog niet van haar verplichting het einde van alle racistische staten te eisen, in de eerste plaats van Israël, de laatste overblijvende koloniale staat die haar racisme in wetten vastgelegd heeft. (Andere staten passen het racisme gewoonweg toe).

Een onderdrukkende staat wordt niet minder onderdrukkend wanneer zij de leiders van het onderdrukte volk cošpteert en elke weerstand de kop indrukt. Dat bewijst enkel ten overvloede hoe verdrukkend deze staat wel is.

Het feit dat de Palestijnse Autoriteit gevolgd en gesteund wordt door een kliek van comprador-intellectuelen die, zoals Arafat, hun legitimiteit halen uit het voor-Oslo- tijdperk, mag onze bondgenoten niet doen twijfelen. De opname van Arafat, de Palestijnse Autoriteit en een deel van de Palestijnse intellectuele klasse in de invloedsfeer van Israël en de Verenigde Staten, was inderdaad een groot verlies voor het Palestijnse volk en voor haar bondgenoten.

Maar als de internationale solidariteitsbeweging in de val loopt, een gecompromitteerde Palestijnse leiding ondersteunt en haar steun aan de Palestijnse weerstand opschort, is de Palestijnse strijd ten dode opgeschreven. Nu moet de vrienden en bondgenoten van het Palestijnse volk in alle duidelijkheid en zonder Één enkel compromis, zich uitspreken voor de rechtvaardigheid van de Palestijnse bevrijdingsstrijd en het verzet tegen het zionistische koloniale project.

Een aantal prominente Palestijnse personaliteiten hebben de voorbije tien jaar beklemtoond dat enkel een seculiere, democratische en binationale staat, waarin joden en Palestijnen gelijke burgerlijke, politieke, economische, nationale en culturele rechten hebben, kan verzekeren dat de rechtvaardigheid het haalt en het koloniale zionistische project ten einde loopt. De Palestijnen moeten zich inzetten voor de vorming van een verenigd leiderschap dat voorop gaat in de strijd voor de vorming van een niet-racistische staat. Gezien de overweldigende macht van Israël kunnen de Palestijnen dat niet alleen. Internationale solidariteit is van groot belang om deze moeilijke opdracht tot een goed einde te brengen.

Joseph Massad is assistant-professor Modern Arab politics and intellectual history aan de Columbia University in New York. Deze tekst werd eerder gepubliceerd in het Egyptische weekblad al-Ahram van 20-26 februari 2003. www ahram.org.eg/weekly