Redt China de wereld?

Redt China de wereld?

Frank Willems

01 maart 2003

Uit Washington bereikt ons agressieve taal: de leiders van supermacht USA willen de wereld voorgoed organiseren tot hun eigen profijt; daarvoor zijn ze tot alles bereid. Niemand die met ontwikkelings- en/of vredesproblematiek bezig is, ontkomt aan de vraag wie of wat hen kan tegenhouden. Is de opkomende grootmacht China (een belangrijk element van) het antwoord? Het is minder vergezocht dan het op het eerste gezicht lijkt, en het is de moeite waard om over deze wending na te denken.

De historische achtergrond, en vooral de relaties tussen de USA en China sinds 1989, zullen ons inzicht vergroten in wat nu speelt. We kunnen ons dan wagen aan enkele voorzichtige voorspellingen.

1850-1989: KOLONISERING, KOUDE OORLOG EN TEGENNATUURLIJKE ALLIANTIES

Dat veel Chinezen, zowel politici als gewone burgers, enige achterdocht koesteren tegen Amerika mag ons niet verwonderen, gezien de geschiedenis van de laatste honderd vijftig jaar.
De USA duikt in de Chinese geschiedenis op aan de zijde van de Britten tijdens de Tweede Opiumoorlog en als lid van de westerse alliantie die de nationalistische boksersopstand van 1900 onderdrukt.

In de Tweede Wereldoorlog steunt de USA de Guomindangregering tegen de Japanse invallers. Die Guomindang had onder druk van de bevolking met de rebellen van de Chinese Communistische Partij (CCP) een eenheidsfront gevormd tegen Japan. Amerikaanse journalisten bewonderen de effici‘ntie van de CCP en schrijven over het contrast met de corruptie van de Guomindang; een deel van de Amerikaanse militaire hulp aan China komt bij de CCP terecht en generaal Stilwell werkt goed met hen samen – het kost hem later zijn carri?re.

Nauwelijks heeft Japan gecapituleerd of de Koude Oorlog tegen het communisme begint. De Guomindang blaast na zowat een jaar de besprekingen over een regering van nationale eenheid op en hervat de burgeroorlog; de partij krijgt militaire en financi‘le steun en advies van de USA. Drie jaar later, op 1 oktober 1949, roept CCP-leider Mao Zedong op het Tienanmenplein de Volksrepubliek uit terwijl de laatste vertegenwoordigers van het Guomindangregime zich verschansen op het eiland Taiwan, in de hoop het vasteland te heroveren.

De verhouding tussen de USA en de Volksrepubliek China begint dus slecht.
Het confisqueren van de bezittingen van buitenlandse kapitalisten en het definitief afschaffen van de kolonies stemt de USA niet zonniger. De Amerikanen zorgen ervoor dat in de UNO de ballingen op Taiwan heel China blijven vertegenwoordigen. Voor Peking is dat uiteraard een brutale inmenging en steun aan een afscheidingsbeweging.

Ook in de Chinese provincie Tibet stimuleren de Amerikanen een separatistische stroming.
Tibet was al eeuwenlang een vazalstaat binnen het Chinese keizerrijk.

Na de val van het keizerrijk in 1911, was de centrale regering erg zwak en werd Tibet de facto zelfstandig geregeerd door de Dalai Lama, een heerser die absolute wereldlijke en geestelijke macht in zijn persoon verenigde. In 1951 werd het centrale Chinese gezag over Tibet na enkele symbolische schermutselingen hersteld en in een verdrag met de Dalai Lama vastgelegd. Tot het begin van de jaren zeventig traint de USA op zijn grondgebied Tibetaanse opstandelingen, dropt het wapens boven Tibet en rust het guerrillakampen in Nepal uit. Staatssecretaris Kissinger verklaart later dat de USA dit doet, ‘niet omdat we geloven in het succes van deze acties, maar om de Chinezen het leven zo moeilijk te maken’.

Een veel gevaarlijker spel wordt gespeeld in de Koreaanse oorlog (19511953). Ten gevolge van de Tweede Wereldoorlog was Korea verdeeld. Een deel was bevrijd door de Sovjet-Unie en werd geleid door een chef van de weerstand, Kim Il Sung. Het zuiden was bevrijd door de USA, die vanuit Amerika Syngman Rhee liet overkomen als president. In 1951 probeert Kim Il Sung het hele land met de wapens te herenigen, de USA gaat in de tegenaanval. De Sovjet-Unie en China komen de Koreaanse communisten te hulp. De USA domineert in die periode de UNO en bombardeert in 1953 Noord-Korea zowat volledig plat. Zoals bekend eindigt de oorlog in de patstelling die de partijen nu nog innemen. Chinese soldaten nemen deel aan de gevechten, en op een bepaald ogenblik vraagt de USA-legerleiding aan de president toelating om atoombommen op China af te werpen.

Een spectaculaire ommekeer in het ‘re‘el socialistische’ deel van de wereld zou op alle internationale verhoudingen een grote weerslag hebben. Op het eind van de jaren vijftig komt de CCP in conflict met de communistische partij van de Sovjet-Unie. Mao Zedong beoordeelt de ontwikkelingen in de Sovjet-Unie onder Kroetsjov als een vorm van ideologisch verval. Hij voorziet dan al dat in de eerste socialistische staat ooit het kapitalisme zal worden hersteld, en wil de vrijheid om nieuwe wegen voor het communisme uit te testen. Tegen 1960 is de breuk volledig. Dit gegeven schudt de kaarten van de wereldpolitiek door elkaar.

De USA vindt niet langer een verenigd socialistisch kamp tegenover zich, doch een Sovjetblok en los daarvan de Chinese Volksrepubliek.
Op de dekolonisering van de jaren zestig reageren de USA en China als rivalen. De USA zoekt naar kansen om de heerschappij van de oude koloniale machten door neo-kolonialistische bemoeienis te vervangen. China werpt zich op als de kampioen van de niet-gebonden landen. Mao Zedong spreekt van Amerikaans imperialisme dat hij een ‘papieren tijger’ noemt. Tijdens de oorlog in Indochina, waar de USA tot 500.000 soldaten inzet om de plaatselijke marionettenregimes te redden, is China naast de Sovjet-Unie de grote steunpilaar van de Indochinese bevrijdingsbewegingen.

Zowel China als de USA komen tot het besluit dat ze maar beter niet op twee fronten tegelijk kunnen vechten. De CCP oordeelt dat van de twee supermachten die China bedreigen de Sovjet-Unie de gevaarlijkste is.

En de Amerikaanse Nixon-Kissinger-regering beseft dat China nuttig kan zijn om de positie van de Sovjet-Unie in de wereld te verzwakken. De ‘pingpongdiplomatie’ begint in 1971 met het bezoek van Amerikaanse tafeltennissers aan China, nadat er twintig jaar geen contacten meer geweest waren tussen beide landen. Kissinger en daarna Nixon zelf gaan op bezoek bij Mao. Datzelfde jaar erkent de UNO dat de Volksrepubliek - en dus niet Taiwan - recht heeft op een zetel in zowel de UNO als de Veiligheidsraad. Eindelijk beginnen steeds meer westerse landen de Volksrepubliek China diplomatiek te erkennen.

Vooral na het einde van de Vietnamoorlog (1975) ontstaat er tussen Amerika en China een soort duivelspact; zo steunt China bij de dekolonisering van Angola een pro-Amerikaanse beweging tegen de Sovjetgezinde MPLA.

In 1976 sterft Mao Zedong en in 1978 wordt Deng Xiaoping de feitelijke leider van China: hij geeft 100% voorrang aan economische ontwikkeling. Hij lanceert economische hervormingen om goede aspecten van het kapitalisme over te nemen zonder het socialisme aan te tasten; en hij opent de deuren van China voor moderne buitenlandse technologie en kapitaal.

De USA staat positief tegenover de opendeurpolitiek van Deng die de Amerikaanse multinationals nieuwe mogelijkheden geeft. Amerika ziet Dengs economische hervormingen als een geleidelijke overgang naar het kapitalisme. In 1979 worden diplomatieke betrekkingen aangeknoopt; het laatste struikelblok blijft Taiwan; in uitvoering van de ‘communiquŽs van Sjanghai’ verbreekt de USA de diplomatieke betrekkingen met Taiwan en de Amerikaanse regering verklaart plechtig dat er maar ŽŽn China is, namelijk de Volksrepubliek. Maar tegelijkertijd verbindt ze zich ertoe via de ‘Taiwan Relations Act’ de veiligheid van Taiwan te blijven waarborgen. Reagan belooft in 1982 de wapenleveringen aan Taiwan te verminderen. De jaren tachtig zijn de jaren van snelle ontwikkeling in de economische, culturele en zelfs militaire samenwerking.

De USA wordt de grootste handelspartner van China. De beste Chinese studenten worden uitgenodigd om verder te studeren in de USA, waar de succesvolsten voor veel dollars verleid worden om te blijven. De door de USA gecontroleerde Wereldbank maakt van China zijn grootste klant, en wordt er overigens hoog geschat als economisch adviseur. De Soros-, Rockefeller- en andere Ford-foundations starten projecten op om de Chinese intellectuele elite te overtuigen van de superioriteit van het Amerikaanse systeem. De Amerikaanse media van de jaren tachtig staan positief tegenover China, in scherp contrast met het Sovjet ‘rijk van het kwade’.

Weer komt er echter een sensationele kentering. Tussen 1989 en 1991 vallen in Oost-Europa ŽŽn voor ŽŽn de socialistische regimes. De CCP kan na tien jaar hervormingen en ideologische be•nvloeding door de USA niet anders doen dan ook de baan te ruimen… of toch niet? In april 1989 breken in Peking onlusten uit onder ontevreden studenten, die pleiten voor democratie op zijn Amerikaans; ook een miljoen ontevreden arbeiders manifesteert tegen corruptie en tegen de hoge inflatie; studenten en pro-kapitalistische intellectuelen ge•nspireerd door de bekende professor Fang Lizhi nemen de leiding van een opstandige beweging op het Tienanmenplein.

Bovendien staat de in 1987 aangestelde partijleider Zhao Ziyang positief tegenover het kapitalisme en hij wakkert de beweging aan tegen de andere partijleiders. Maar het onwaarschijnlijke gebeurt: China gaat niet de weg van Oost-Europa op, het blijft socialistisch. Zhao Ziyang verliest het pleit, de arbeiders gaan terug aan het werk met beloften op verbetering. De prokapitalistische oppositie wordt met harde hand onderdrukt, nadat ze zich te ver heeft gewaagd door op het Tienanmenplein een soort imitatie op te trekken van het Amerikaanse vrijheidsbeeld. China zal niet kiezen voor ‘democratie op zijn Amerikaans’, maar voor ‘socialisme op zijn Chinees’.

Opnieuw zijn de kaarten van de geopolitiek geschud. De Sovjet-Unie is verdwenen, de USA blijft over als de enige dominante wereldmacht. Ze heeft voortaan de handen vrij om iedereen die zijn belangen kan schaden te elimineren. De eliminatie van wat nog rest aan socialistische landen, China, Indochina, Korea en Cuba, is ŽŽn van de prioriteiten. Ondanks zijn grote economische vooruitgang zit China nog niet eens in de toptien van de wereld. De bewapening van zijn leger loopt 50 jaar achter op die van de USA.

1989-2000: TUSSEN CONTAINMENT EN ENGAGEMENT

Amerika reageert rechtlijnig op de wijze waarop Peking de Tienanmencrisis heeft aangepakt. Als China niet goedschiks kapitalistisch wil worden, dan maar kwaadschiks. Er komt een economische boycot, de Wereldbank stopt haar leningen, alle militaire en culturele betrekkingen worden opgeschort; de Amerikaanse media gaan tekeer tegen de ‘beulen van Peking’. Bush sr. hervat de grootscheepse wapenleveringen aan Taiwan, de terugkeer van de Britse kroonkolonie Hongkong naar China in 1995 wordt ter discussie gesteld, en de Dalai Lama terug van stal gehaald als strijder voor de universele waarden en de cultuur van Tibet. Elke Chinees die zich in de USA als dissident aandient, krijgt een verblijfsvergunning.

De CCP en de regering in Peking houden echter stand en de prioritaire aandacht van George Bush, president maar ook oliemagnaat, verschuift naar het Midden-Oosten. Het wegvallen van de Sovjet-Unie biedt de Amerikaanse oliemultinationals de kans de regio in hun voordeel te reorganiseren. Om een Chinees veto in de Veiligheidsraad tegen de aanvalsplannen op Irak af te kopen, worden al in het begin van 1991 de Amerikaans-Chinese economische betrekkingen min of meer genormaliseerd.
Intussen kent China een nieuwe ronde van, weliswaar gematigde, ideologische strijd.

De meer orthodoxe communisten willen de hervormingen in de richting van een markteconomie afremmen. Maar Deng Xiaoping is van mening dat de ondergang van de Sovjet-Unie op de eerste plaats te wijten was aan economische stagnering; China moet zich sneller ontwikkelen om aan de bevolking te tonen dat het systeem wel degelijk in haar voordeel werkt. Het CCP-partijcongres van 1992 besluit dat de economie nog sneller moet groeien, de hervormingen nog stoutmoediger moeten voortgezet en dat de deuren van de economie nog meer open moeten. China wil zijn economische betrekkingen met de USA uitbreiden. Alle fracties in de CCP zijn het er wel over eens dat ze het gevecht om de publieke opinie hebben verwaarloosd. De tijd van kritiekloze loftuitingen op de ‘Amerikaanse droom’ is voorbij.
Vrede in de wereld is onontbeerlijk indien China zich snel wil ontwikkelen met de hulp van buitenlandse handel en buitenlandse investeringen, om zo de ontwikkelde landen stilaan in te halen. China zal alles doen om grootschalige conflicten te vermijden.

Na de val van de Sovjet-Unie is het offici‘le standpunt dat de wereld aan het veranderen is van bipolaire (met twee supermachten) naar multipolaire verhoudingen waarin vele, zoniet alle landen, een gelijke stem zullen hebben. De Irak-oorlog brengt de Chinese leiders snel met hun voeten op de grond; het begrip multipolariteit is tot op heden prominent aanwezig in de Chinese buitenlandse politiek, maar dan wel als verafgelegen streefdoel voor een betere wereld, niet meer als illusie voor de nabije toekomst. Het anti-imperialisme van de jaren zestig komt niet terug, maar de Chinese media beginnen kritiek te leveren op het ‘hegemonisme van ŽŽn grootmacht’; dat zal in de loop van de jaren negentig steeds meer aanslaan bij de bevolking.

Het uitschakelen van de laatste communistische bastions blijft een prioriteit van de Amerikaanse politiek, al blijkt dat een stuk moeilijker dan gedacht. De Clinton-periode wordt gekenmerkt door een slingerbeweging tussen ‘engagement’ en ‘containment’ als strategie.

De voorstanders van het engagement rekenen er op dat de economische hervormingspolitiek van de Chinese leiders steeds verder gaat in de richting van het kapitalisme; de opendeurpolitiek staat er garant voor dat Amerikaanse multinationals geleidelijk hun belangen in China kunnen versterken. Uiteindelijk zal dit uitlopen op het verwerven van de politieke macht door - al dan niet met Amerika verbonden - kapitalisten, een proces dat men propageert onder het motto van ‘politieke democratisering’.

De strategie van engagement is verder het maximaal ontwikkelen van de wederzijdse handel en van de Amerikaanse investeringen in China; wetenschappelijke, culturele en militaire uitwisselingen, aanlokken van de begaafdste Chinese studenten naar de USA (honderdduizenden intussen!), steunen van Amerikaanse projecten in China (de Ford-foundation steunt een project om de boeren te leren verkiezingen van de dorpsraden te organiseren). Op internationaal politiek vlak zal men China verleiden om toe te treden tot voor de USA gunstige akkoorden zoals het verdrag tegen de spreiding van kernwapens of tegen de spreiding van langeafstandsrakettechnologie. De supporters van het engagement vindt men vooral in de zakenlobbies met potentieel grote belangen in China.

Wie het containment voorstaat, denkt daarentegen dat de CCP ondanks de hervormingen de macht wil behouden en dat de economie sterk door de staat gedomineerd blijft. Op korte of halflange termijn is er dus geen kans dat China vanzelf in de Amerikaanse invloedssfeer terechtkomt. Integendeel, het wordt een vervelende regionale rivaal; door zijn onafhankelijke opstelling als groot derdewereldland kan China bovendien hinderlijk zijn voor de Amerikaanse belangen elders in de wereld.

Dit China moet zoveel mogelijk ingeperkt worden: alleen maar economische betrekkingen toelaten die gunstig zijn voor de USA zelf; beperking van overdracht van gesofistikeerde technologie en strenge controle op technologie met zowel burgerlijke als militaire toepassingen; dreiging met een handelsoorlog rond merken patentrechten; mediacampagnes tegen China rond mensenrechten, Falun Gong, en separatistische stromingen in de gebieden Taiwan, Tibet en Xinjiang; aggressieve contra-propaganda via Radio Free Asia; steun aan Taiwanese, Tibetaanse en Oeigoergroeperingen die het Peking erg lastig kunnen maken. Voorstanders van het containment vindt men in brede kring, van allerlei rechtse en ultrarechtse verenigingen, protectionistische lobbies, rechtse vakbondsleiders, conservatieve religieuze groeperingen tot en met al of niet oprechte ijveraars voor de mensenrechten.

De regeringen-Clinton zullen tussen deze twee uitersten heen en weer zwalken en dan bij uitstek rond twee knelpunten van de Chinees-Amerikaanse verhoudingen in de jaren negentig: de kwestie-Taiwan en de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

Voor de CCP staat de hereniging van Taiwan met het vasteland hoog op de agenda. Voor wat er van de Guomindang overblijft op het ‘opstandige eiland’ is dit eveneens het belangrijkste programmapunt. In de jaren tachtig definieerde Deng Xiaoping de theorie van de vreedzame hereniging volgens het principe ‘ŽŽn land, twee systemen’, dat dan ook op Hongkong werd toegepast in 1995. Deng rekende op de snel toenemende economische samenwerking tussen de Volksrepubliek en Taiwan om daar een pro-herenigingstroming te bevorderen.

Een groot deel van de productiecapaciteit van Taiwan is intussen reeds naar de Volksrepubliek overgebracht; de twee economie‘n zijn bijna Siamese tweelingen geworden. Maar onder het goedkeurende oog van de USA wordt de Guomindangdictatuur eind jaren tachtig ‘gedemocratiseerd’. Er komt een nieuwe pro-onafhankelijkheidspartij, er wordt nijver gewerkt aan de creatie van een ‘Taiwanese identiteit’, en president Lee blijkt een verkapte ijveraar voor onafhankelijkheid. De USA levert steeds gesofistikeerder wapens, een duidelijke overtreding van de akkoorden van Shanghai.

De USA beweert dat als Peking weigert de mogelijkheid van een gewapende inval op Taiwan uit te sluiten, de Amerikaanse staat Taiwan wel de gelegenheid moet geven zich te verdedigen. Wanneer bij de presidentsverkiezingen van 1995 de Volksrepubliek militaire manoeuvres houdt in de buurt van Taiwan, stuurt de USA prompt een eskader met vliegdekschip door de straat van Taiwan. In 2000 wordt de voorzitter van de pro-onafhankelijkheidspartij door verdeeldheid van het pro-herenigingskamp als president verkozen, en Clinton besluit een nieuwe generatie gesofistikeerde wapens te leveren. De USA laat ook verschillende keren de president van Taiwan op ‘privŽ-bezoek’ komen, waarbij hij belangrijke Amerikaanse personaliteiten ontmoet.

Dit is een harde, provocatieve lijn gesteund op militaire macht. Ze is duidelijk in tegenstrijd met de akkoorden tussen China en de USA. Toch verklaren de Amerikanen telkens weer officieel dat ze tegen onafhankelijkheid voor Taiwan zijn en slechts ŽŽn China erkennen. Clinton persoonlijk zegt het nog eens uitdrukkelijk bij zijn bezoek aan China in 1998; bij die gelegenheid noemt hij China zelfs een ‘strategische partner’ in de wereldpolitiek.
Taiwan is een deel van China en de publieke opinie op het vasteland zou niet accepteren dat het onafhankelijk zou worden.

Dat de hereniging er maar niet komt is een beschadiging van het prestige van Deng. Ook zijn opvolger Jiang Zemin zal zich persoonlijk voor dit dossier sterk maken, zonder direct succes. Mocht Taiwan effectief de onafhankelijkheid uitroepen, dan heeft de Volksrepubliek in feite geen andere keuze dan een militair avontuur.

Peking is daar echter verre van klaar voor. Het Institute for Defense and Disarmament Studies in Cambridge (MA.) heeft in juni 2000 nog uitgezocht dat tegen het huidige moderniseringstempo de Volksrepubliek de eerstvolgende tien tot vijftien jaar niet in staat is aan te vallen. Met Taiwan blijft de USA beschikken over een soort ‘onzinkbaar vliegdekschip’. Het is tezelfdertijd een thema waarmee Peking nu eens kan worden geprovoceerd, dan weer verleid tot medewerking op bepaalde terreinen (denk maar aan het gedogen van Amerikaanse militaire plannen en ingrepen).

De toetredingsaanvraag van 1986 van China tot de GATT, later Wereldhandelsorganisatie (WTO), wordt enkele jaren na Tienanmen uit de koelkast gehaald, waar ze door een veto van de USA inzat. De onderhandelingen verlopen moeizaam door de harde houding van de USA. Het is overigens een nauwkeurige barometer van de stemming in de USA, want elk jaar moet de president opnieuw beslissen de normale handelsrelaties met China verder te zetten, meestal tegen een negatief advies van het Congres in.

Pas in 1999 besluit president Clinton dat de USA meer te winnen heeft bij een toetreding van China dan met het verder weigeren. Het principieel akkoord dat hierover einde 1999 afgesloten wordt, voorziet verregaande toegevingen van China dat zo goed als alle sectoren van zijn economie open stelt voor import en buitenlandse investeringen; de USA daarentegen mag gedurende 12 jaar nog een aantal protectionistische maatregelen doorvoeren. Desondanks moet Clinton nog alles op alles zetten om de goedkeuring door het huis van Afgevaardigden en de Senaat te verkrijgen.

Zowel de Chinese president, Jiang Zemin, als de eerste minister, Zhu Rongji, hebben zich persoonlijk ingespannen om met de USA tot een akkoord te komen over de WTO. Deze houding weerspiegelt een verschuiving in het Chinese standpunt na het congres van de CCP in 1997. Onder Deng was de politiek van openheid gedefinieerd als ‘vasthouden aan een autonome ontwikkeling waarbij buitenlandse handel en kapitaal een hulpfunctie krijgen’, nu kiest de partij openlijk voor een volledige integratie in de wereldeconomie.

Als China ooit de ontwikkelde landen wil inhalen, moet het zich inderdaad nog sneller economisch ontwikkelen: vrije toegang tot de buitenlandse afzetmarkten, aanlokken van buitenlandse hightech door een gunstig investeringsklimaat, invoer van kwaliteitsproducten om de Chinese (staats)bedrijven te dwingen zich sneller te moderniseren, het past allemaal in dit plaatje; de enorme gok van de Chinese leiders is dat China sterk genoeg zal blijken om uit de globalisering meer voor- dan nadelen te puren.

In de jaren negentig legt China er nog altijd sterk de nadruk op dat een vredige omgeving een noodzakelijke voorwaarde is om alle energie aan economische ontwikkeling te kunnen geven. Een scherp conflict met de USA wil Peking dan ook beslist mijden.

Tegen de eeuwwisseling is het economisch belang van China in de wereld enorm toegenomen: qua bnp zesde ter wereld, voor buitenlandse handel tiende en voor buitenlandse investeringen veruit de grootste ontvanger van alle ontwikkelingslanden. Daardoor is China zowel rechtstreeks (via handel) als onrechtstreeks (via investeringen) belangrijk geworden voor de USA. Maar het omgekeerde is nog veel meer het geval: door de integratie in de wereldmarkt is China kwetsbaar geworden voor crisissen op de wereldmarkt; het ontsnapt door zijn relatief financieel isolement nog aan de Aziatische crisis van 1997, maar sinds dat jaar is de vervlechting alleen maar groter geworden.

China is kwetsbaarder geworden voor economische sancties door de USA, en rekent op bescherming door de WTO-regels tegenover eventuele Amerikaanse willekeur. China heeft door zijn economische evolutie vandaag minder politieke speelruimte tegenover de USA dan tien jaar terug. Tegelijk krijgt het door zijn toegenomen economisch gewicht mogelijkheden om zich in Azi‘ nu al als een regionale grootmacht op te werpen; na de Aziatische crisis richten de 10 landen van Asean zich in toenemende mate op economische aansluiting bij China, met de oprichting van de grootste vrijhandelszone ter wereld gepland voor 2010: 1,7 miljard mensen en 1.200 miljard dollar handel.

In de loop van de jaren negentig neemt het nationalisme toe in China. In sommige gevallen moet de overheid het anti-Amerikanisme onder de bevolking afremmen. Dat de beloften van snelle economische ontwikkeling die aan de Oost-Europeanen werden voorgespiegeld, onvervuld zijn gebleven, is voor veel Chinezen het bewijs dat hun regering in 1989 gelijk had om met het ‘socialisme op zijn Chinees‘ verder te gaan.

De Irak-oorlog van 1991 toont aan dat de USA in een handomdraai een bondgenoot kan omtoveren in publieke vijand nummer ŽŽn wanneer dat in zijn strategisch plan past. Taiwan is een permanente vernedering van het nationale gevoel, de Amerikaanse steun aan het Tibetaanse separatisme irriteert de Chinezen, en ook bij de Oeigoer-afscheidingsbewegingen in de provincie Xinjiang vermoedt men achter de Turkse of Saudi-Arabische steun de Amerikaanse invloed.
Halfweg de jaren negentig verschijnt het boek ‘China kan nee zeggen’, waarin gepleit wordt voor een hardere houding tegenover de USA in kwesties als bijvoorbeeld verspreiding van nucleaire technologie. Het wordt een bestseller. De economist Han Deqiang pleit onomwonden voor het weigeren van het WTO-lidmaatschap en voor meer protectionisme, want, schrijft hij, geen enkele westerse natie is groot geworden zonder een sterke dosis protectionisme.

Op het einde van het decennium heeft de oorlog in Joegoslavi‘ de Chinese leiders er nog eens aan herinnerd dat de USA nu de enige supermacht is, en dat een aantal oude zekerheden weggevaagd zijn: China protesteert heftig, maar zonder resultaat tegen het schenden van de soevereiniteit van Joegoslavi‘ en de inmenging van de Navo in de binnenlanse aangelegenheden van het land, in flagrante strijd met het internationale recht. Peking is niet in staat in de Veiligheidsraad de resolutie die de Navo-interventie moet legitimeren, tegen te houden. Wanneer de Amerikanen ‘per vergissing’ de Chinese ambassade in Belgrado bombarderen is een groot deel van de publieke opinie ervan overtuigd dat dit een provocatie is.

De overheid van haar kant voert, veel meer dan in de jaren tachtig, een verbeten strijd tegen het binnenbrengen van ‘westerse decadentie’ (pornografie) en tegen propaganda voor het Amerikaanse politieke systeem via media zoals Internet, waarvan het belang voor de wetenschappelijke en culturele ontwikkeling anderzijds wel volledig erkend wordt.

2001-: VAN STRATEGISCHE PARTNER NAAR STRATEGISCHE RIVAAL

Bush jr. roept letterlijk China uit tot een ‘strategische rivaal’, wat hem overigens niet belet in oktober 2002 president Jiang Zemin te ontvangen en de lof te zwaaien over de goede - vooral economische - samenwerking tussen beide landen. Het containment krijgt de nadruk, maar wordt verhuld met een dun discours van engagement.

In zijn eerste ambtsjaar beslist Bush aan Taiwan de gesofistikeerde wapens te leveren waarover Clinton was blijven twijfelen; met de goedkeuring van Washington drijft de Taiwanese president Chen Shui-bian zijn retoriek over een ‘onafhankelijk Taiwan’ steeds verder op. Er wordt begonnen met de uitbouw van het rakettenschild: dat is niet werkbaar tegen een aanval van grote atoomnaties zoals Rusland of Europa, maar wel tegen een beperkte kernmacht zoals de Chinese. In april 2001 spreekt Bush dreigende taal wanneer Peking talmt met het teruggeven van een Amerikaans spionagevliegtuig dat een Chinees gevechtsvliegtuig in het Chinese luchtruim heeft geramd; het Hongkongse tijdschrift Far Eastern Economic Review heeft het over het begin van een nieuwe Koude Oorlog.

In de aanloop naar de grootscheepse militaire actie in Afghanistan slaagt de USA erin meer dan 10 militaire basissen in Centraal-Azi‘ uit te bouwen, aan de achterdeur van het grondstofrijke Chinese Xinjiang, en met de neus op het geplande traject voor aardgas-en petroleumleidingen vanuit Centraal-Azi‘ naar China. Die moeten China minder afhankelijk maken van het Midden-Oosten; China moet immers van jaar tot jaar meer olie invoeren. Als de economie zich met de huidige vaart blijft ontwikkelen, valt te voorzien dat dit tegen 2030 zelfs voor meer dan 80% van zijn olie het geval wordt.

China staat op het uitgelekte geheime lijstje van landen waartegen kernwapens mogen ingezet worden. Ten slotte houdt de USA niet op Peking onder druk te zetten via voortdurende plagerijen of provocaties. Dit via offici‘le en semi-offici‘le steun aan Tibetaanse en Oeigoerse afscheidingsbewegingen, aan de Falun Gong-sekte, aan dissidente pogingen om zogenaamde vrije - lees oppositie - vakbonden op te richten; moties in de UNO-commissie voor mensenrechten tegen China; de contrapropaganda van Radio Free Asia en de peperdure Amerikaanse programma’s om de Chinese blokkade van schadelijke internetsites te proberen omzeilen (100 miljoen $!).
Daar staat een engagement tegenover dat mager uitvalt.

Tot dusverre is er een vrij vlotte economische samenwerking nu China sinds begin 2002 eindelijk lid is van de WTO. Het zijn vooral de Amerikaanse bedrijven met grote exportbelangen en zij die in China goedkoop produceren voor de Amerikaanse- en wereldmarkten die hierop aandringen. In het kader van de voorbereidingen op de oorlog tegen Irak doet de USA een uiterst beperkte toegeving aan Peking door ŽŽn kleinere Oeigoerse groep van extremisten op de Amerikaanse lijst van terroristen te plaatsen, terwijl Oeigoerse afscheidingsbewegingen in Xinjiang over het algemeen van de USA het etiket ‘vrijheidsstrijder’ blijven krijgen.

Tegenover de buitenwereld houdt Peking vol dat er met Washington steeds beter valt samen te werken, op economisch gebied, maar ook politiek vooral rond de kwestie van het terrorisme. De groeiende Chinese afhankelijkheid van buitenlandse handel en van buitenlandse investeringen maken China huiverig voor een grote crisis van het wereldkapitalisme. Vrede blijft het parool. Volgens de Chinese regering moet de buitenlandse handel verviervoudigen tot 2.000 miljard euro tegen 2020. Uitvoer maakte in 2001 overigens al 23% van het bnp uit, dat is 5% meer dan het wereldgemiddelde. Buitenlands kapitaal tekent in 2001 voor 11% van alle investeringen, voor 25% van de totale toegevoegde waarde en voor 50% van de uitvoer.

De invoer van buitenlands kapitaal zal in 2002 nog maar eens met 20% gestegen zijn tot zowat 50 miljard dollar, na een stijging met 15% in 2001, zodat er in totaal nu al voor meer dan 400 miljard dollar aan buitenlands geld ge•nvesteerd is.

De economische samenwerking tussen de USA en China zal toenemen: daardoor ontstaat een steeds grotere afhankelijkheid die enerzijds de spanningen tussen beide landen moet doen afnemen, en anderzijds nieuwe conflictmogelijkheden schept – rond dumping en antidumping-procedures, betwistingen op het gebied van patenten, verwijten heen en weer over een onvoldoende opening van de markten, discriminatie tegen buitenlandse bedrijven,…om maar niet te spreken van handelsconflicten op derde markten.
China is niet bereid zijn ontwikkeling op te offeren aan buitensporige investeringen in de militaire sector. De jaarlijkse stijging van het Chinese defensiebudget past in het omvormen van het grote volksleger naar een veel kleiner maar beter bewapend leger dat op termijn in staat is ‘ŽŽn regionaal conflict dat gevoerd wordt met moderne middelen, te winnen’.

De ambitie is dus beperkt: China wil klaar staan als het geprovoceerd wordt tot een militaire oplossing van de kwestie-Taiwan. De Chinese politiek is erop gericht de economische samenwerking met de USA in stand te houden en zware conflicten te omzeilen. In de kwesties van Joegoslavi‘ en het vliegtuigincident van 2001 is de regering opvallend gematigder dan de Chinese publieke opinie. Maar dat de anti-Amerikaanse gevoelens in de binnenlandse pers regelmatig naar voor kunnen komen, getuigt dat ook de top zich achter de diplomatieke fa?ade wel degelijk van het gevaar bewust is.

Dit komt ook in de meest recente crisis rond Irak tot uiting: in de Chinese pers wordt uitvoerig het proces gemaakt van de Amerikaanse heerszucht en de komende oorlog wordt geanalyseerd als een conflict om olie, inclusief de gevaarlijke implicaties voor Europa, Japan en China wanneer de USA de olieregio’s volledig zou domineren. De offici‘le diplomatie spreekt echter alleen over een mogelijk probleem van Irakese massavernietigingswapens, en probeert zonder frontale confrontatie achter de schermen maximale druk uit te oefenen op de USA om het conflict ‘vreedzaam op te lossen’ met ‘respect voor de soevereiniteit van Irak’. Het (wellicht na•eve) einddoel: na geslaagde inspecties de sancties eindelijk opheffen.

De huidige Amerikaanse politiek is een aansporing voor China om zijn beperkt militair budget zo effici‘nt mogelijk aan te wenden voor het vormen van een ultramodern leger; het belangrijkste probleem is dat het voor moderne wapens nog steeds grotendeels afhangt van import uit Rusland en Isra‘l; de eigen Chinese militaire technologie loopt nog minstens een generatie achter.
Stap voor stap veranderen de krachtsverhoudingen tussen beide landen in het voordeel van China. Tegelijkertijd loopt de wereld het risico dat er meer en meer conflictstof wordt opgehoopt.

De lont in het kruitvat is Taiwan. Mocht Taiwan de onafhankelijkheid uitroepen, dan is oorlog onafwendbaar, aldus de Chinese regering. Bush heeft als eerste president verklaard dat de USA in dat geval alles zal doen om Taiwan desnoods zelf te verdedigen (Clintons beloften bleven beperkt tot wapenleveringen); de avonturistische politiek van de huidige Taiwanese president die steeds openlijker begint te dreigen met onafhankelijkheid, is niet denkbaar zonder de goedkeuring van de USA. Ook al heeft Bush tegenover Jiang nog maar eens bevestigd dat de USA vasthoudt aan de politiek van ŽŽn China, waar Taiwan deel van is. Het is echt niet uitgesloten dat een agressieve Amerikaanse regering zich laat verleiden om China te provoceren tot een gewapend conflict rond Taiwan, in een poging om een strategisch rivaal militair te verslaan vooraleer hij te sterk wordt, zeker nu de filosofie van de preventieve aanval veld wint…

China van zijn kant probeert zich ook te versterken door bondgenootschappen. Zo is er het Samenwerkingsakkoord van Shanghai, een politiek, militair en economisch verbond tussen China, Rusland en de vier ex-Sovjetrepublieken van Centraal-Azi‘, dat zich op dit ogenblik vooral op de strijd tegen het terrorisme toespitst. Aan zijn zuidgrens verdiept China de samenwerking met de 10 Asean-landen, niet alleen op economisch gebied, maar ook politiek, door in 2002 een principieel akkoord te ondertekenen voor een vredelievende oplossing van de verschillende territoriale claims op de eilanden in de Zuid-Chinese zee, een probleem dat al een hele tijd als mogelijk explosief werd gezien.

REDT CHINA DE WERELD?

Met Bush jr. is in de USA een fractie van de heersende klasse aan de macht, die dicht aanleunt bij de oliebedrijven en de militaire industrie en die zich politiek uit via de meest agressieve conservatieve lobbies (deze ontwikkeling is trouwens al onder Reagan begonnen).

Het wegvallen van de grote socialistische landen van Oost-Europa als concurrent biedt volgens hen aan de USA een unieke gelegenheid om zijn verpletterend militair overwicht voor generaties te vestigen en het actief te gebruiken om zijn relatief dalend economisch overwicht te stutten. De offici‘le doctrine vereist dat potenti‘le rivalen met alle beschikbare middelen moeten uitgeschakeld worden v——r ze een echte bedreiging kunnen vormen. Het defensiebudget voor 2003 stijgt met 12% tot 400 miljard dollar, evenveel als de volgende 14 landen op de lijst samen. De beangstigend snelle afbraak van democratische rechten in de USA laat vrezen dat deze fractie zich met alle middelen aan de macht zal vastklampen. De brutale manipulatie van de presidentsverkiezingen is hiervan de onheilspellende voorbode gebleken.

Wie kan op halflange termijn het Amerikaanse wereldoverwicht bedreigen? Bush spreekt over de ‘as van het kwaad’, maar de landen op die lijst zijn slechts de eerste hinderpalen op de weg naar volledige wereldheerschappij. De echte strategische rivalen zijn Europa, China, Rusland en Japan.
China staat weliswaar economisch nog ver achter de anderen, met uitzondering van Rusland, en is ook militair nog het zwakst, gerekend volgens de bewapeningsuitgaven. Maar het is de snelste groeier van de mogelijke rivalen, en zou volgens realistische Chinese plannen tegen 2050 Japan als tweede economie ter wereld passeren. Bovendien heeft China een veel groter menselijk potentieel dan de anderen. De Volksrepubliek is nu reeds het tweede ‘rijkste’ land ter wereld, met buitenlandse valutareserves van 259 miljard euro. China is het land waarmee de USA het grootste handelstekort heeft, volgens een Amerikaanse bron 85 miljard dollar in 2000.

In het vierjarig Amerikaans defensierapport van einde 2001 beweren sommige experts dat China tegen 2006 in koopkrachtpariteit de USA kan inhalen. Dit is een erg betwijfelbare bewering die vooral de haviken goed uitkomt. China zou tegen 2020 het technologische niveau van Taiwan en Zuid-Korea bereiken, maar omdat het veel groter is, kan het op beperkte domeinen ook de USA inhalen. Met die technologische kennis moet China in staat zijn gesofistikeerde wapens te verwerven, die weliswaar helemaal niet tegen de USA opkunnen in een algemeen conflict, doch wel gevaarlijk zijn wanneer ze tegen de Amerikaanse zwakke punten ingezet worden. De snelle toename van het bnp laat toe de militaire uitgaven gevoelig te verhogen, zonder dat ze noodzakelijk een veel groter deel van het bnp opslokken.

Bovendien blijven er zolang China zich socialistisch noemt ernstige ideologische tegenstellingen bestaan. China wordt tenslotte nog steeds verdacht van uitvoer van militaire technologie naar wat de USA schurkenstaten noemt.

De topstrateeg Brzezinsky heeft het in zijn ‘Grand chessboard’ (1997) en ‘Geostrategic triad’ (2001) vooral over de rol van China in diverse driehoeksverhoudingen: geen enkel land is binnen de twintig jaar in staat te rivaliseren met de USA, maar een entente China-Rusland of een - minder waarschijnlijke - toenadering China-Japan kan al binnen deze tijdshorizon erg gevaarlijk worden. De USA gaat strategisch achteruit: 40 jaar geleden was het bnp van de USA nog tussen 35 en 40% van de wereld, nu nog 25%. De Oost-Aziatische landen (groot-China, Japan, Korea) wegen samen even zwaar als de USA. Brzezinsky pleit hoofdzakelijk voor engagement, China de kans geven zijn invloed als regionale macht te verstevigen, maar wel in samenspraak met de USA. Tegelijk moet de USA ervoor zorgen dat Japan in zijn invloedssfeer blijft en dat het Rusland verder aan zich bindt, om op die manier te voorkomen dat anti-Amerikaanse coalities een kans maken.

De conservatieve krachten in de USA die de huidige regering domineren kijken echter verder en gaan ervanuit dat China op termijn toch de globale rivaal wordt en dus maar beter direct aangepakt kan worden; er loopt een logische draad van ‘containment’ naar ‘pre-emptive strike’.

Nog een citaat van een defensieanalist uit het defensierapport van 2001: ‘We moeten een strategie volgen van zeer intensieve afschrikking en druk in combinatie met politieke en diplomatieke inspanningen’. Richard Betts, senior lid van de Council of Foreign Relations en Thomas Christensen van MIT ‘stellen niet ter discussie dat de uitdaging van een opkomend China de belangrijkste vraag is waarmee de USA geconfronteerd wordt’. Zij zeggen vlakaf dat ‘de USA meer kans maakt op een oorlog met China dan met enige ander groot land’ en ‘dat de mogelijkheid van oorlog met China over de Taiwanese kwestie kan beschouwd worden als de belangrijkste militaire bedreiging voor de USA in de komende tien jaar’.

In februari 2002 lekt een geheim rapport uit waarin China tot atoomdoelwit verklaard wordt. In juli verschijnt een rapport over strategische gevolgen van de economische betrekkingen tussen beide landen op de veiligheid van de USA: het laat de mogelijkheid van zowel een harmonische als een rivaliserende verdere ontwikkeling van de betrekkingen open, met de nadruk op het tweede, en doet meer dan 40 aanbevelingen om China in toom te houden. In september verschijnt de ‘National Security Strategy’, volgens analisten vergelijkbaar met het strategisch rapport van Truman waarmee de Koude Oorlog begon; er wordt officieel verkondigd dat de USA als eerste en verpletterend moet toeslaan tegen potenti‘le rivalen, met alle mogelijke wapens.

Dat dit vooral op China toepasbaar is, blijkt in samenhang met een analyse van het Pentagon die in juli 2002 over China verschijnt. Daarin wordt beweerd dat de militaire uitgaven van China geen 20 miljard dollar per jaar zijn, zoals China zegt, maar 65 miljard dollar. Indien de stijging van het budget aan dit tempo doorgaat zal China meer aan wapens uitgeven dan Taiwan en op termijn de bovenhand halen. Het Chinese leger heeft bovendien de klemtoon verlegd naar verrassingsaanvallen en asymmetrische oorlogsvoering gericht op het vinden van de zwakke plekken bij de vijand. Het hecht veel belang aan elektronische oorlogsvoering en het verstoren van de vijandelijke communicatie door antisatelliet wapens.

Hoewel de Chinese leiders officieel de indruk wekken dat de USA China wel zal dulden als regionale grootmacht, komt de binnenlandse pers tot andere besluiten. In november 2002 beschrijft bijvoorbeeld het blad ‘Liaowang’ onder meer de militaire toenadering van de USA tot India, het sturen van kernonderzee‘rs naar Guam, de hermilitarisering van Japan met de mogelijkheid van een lokaal rakettenschild voor Japan en Zuid-Korea, de ‘antiterroristische’ interventies in Indonesi‘ en de Filippijnen, de Amerikaanse steun voor strijd tegen de rebellen in Nepal, de basissen in Centraal-Azi‘, de dreigementen tegen Noord-Korea als voorwendsel om de 34.000 Amerikaanse soldaten in Zuid-Korea te kunnen houden, en de pogingen tot toenadering tussen de USA en Rusland als onderdeel van een plan om China militair te omsingelen.

China is het enige belangrijke ontwikkelingsland dat zich werkelijk, langzaam, aan de onderontwikkeling ontworstelt. Indien het slaagt, zal het het enige grote land in de geschiedenis zijn dat zijn ontwikkeling louter op eigen kracht gerealiseerd heeft, zonder grootschalige uitbuiting van slavenarbeid, genocide van de oorspronkelijke bevolking, veroveringsoorlogen, kolonialisme, neokolonialisme en economische uitbuiting. Dat objectieve feit alleen al maakt het een symbool en model voor de hele Derde Wereld.

Deze ontwikkeling is gebeurd onder de vlag van het socialisme, ook al is dat dan door de huidige leiders afgezwakt tot een gemengde markteconomie met een overwicht van de staatssector. Er is in de loop van meer dan 50 jaar socialisme in China veel kritiek gegeven: volgens de enen was het ten tijde van Mao te radicaal communistisch, volgens de anderen is het sinds Deng Xiaoping en de huidige leider Jiang Zemin te ver doorgeslagen in de richting van het kapitalisme. Maar we kunnen ook gewoon erkennen dat de taak reusachtig en complex is en het Chinese volk de ruimte gunnen om zijn eigen weg verder te zoeken.

Of dit grote China zich verder ontwikkelt als een moderne variant van het socialisme, of toch verglijdt naar het volledige kapitalisme, verandert niets aan het gegeven dat het nog voor vele tientallen jaren deel blijft uitmaken van de Derde Wereld. China heeft de uitgesproken ambitie op te treden als speerpunt voor de rechten van de ontwikkelingslanden: in de UNO, de WTO, de Wereldmilieu- en andere conferenties neemt China het voortouw om te eisen dat alle naties gelijke rechten en gelijke plichten hebben.

Op alle internationale fora verklaart China dat de wereld multipolair moet worden, dat hegemonisme uit den boze is, dat de inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen onder generlei voorwendsels toelaatbaar is en dat de soevereiniteit van ieder land moet gerespecteerd worden. Bij elke gelegenheid verklaart China dat elk land het recht heeft zich te ontwikkelen, en dat de globalisering moet georganiseerd worden, zodat ze niet dient om de rijken nog rijker te maken, maar om de armen toe te laten hun achterstand in te halen.

Wanneer in de komende tien, twintig of vijftig jaar de rijkdom van en de macht over de wereld zich nog steeds concentreren bij ŽŽn of enkele landen, die bereid zijn hun privileges met alle middelen te verdedigen, waar zal China dan staan? Indien de CCP aan de macht blijft, laat niets voorzien dat ze haar huidige politiek zal veranderen: China zal dan nog steeds aan de kant van de Derde Wereld staan. Waarschijnlijk zal de Volksrepubliek veel sterker geworden zijn; een economische grootmacht met nog steeds een bescheiden inkomen per persoon, die ook politiek-militair stilaan de kritische massa bereikt om neen te kunnen zeggen aan de USA. In het front van diegenen die opkomen voor vrede en een rechtvaardige verdeling van de rijkdommen in de wereld, zou in dat geval voor China een heel prominente rol kunnen weggelegd zijn. Ja, China kan de wereld (helpen) redden.

BELANGRIJKSTE GECONSULTEERDE BRONNEN:

Annual report on the national security implications and impact of the bilateral trade and economic
relationship between the United States and the People’s Republic of China (2002), U.S.-China
Security Review Commission
Quadrennial Defense Review Report, USA Department of defense, September 30, 2001
The Grand Chessboard, Zbigniew Brzezinski, Basic Books, 1997
The Geostrategic Triad, Zbigniew Brzezinski, CSIS Press (Center for Strategic and International Studies), 2001
The Role of the Arms Lobby In the Bush Administration’s Radical Reversal of Two Decades of U.S. Nuclear Policy, A World Policy Institute Special Report, William D. Hartung, mei 2002
James H. Nolt, Senior Fellow, World Policy Institute, ‘U.S.-China-Taiwan Military Relations’, Institute for Global Communications, April 2000
China’s Military Capabilities, Frank W. Moore, Institute for Defense and Disarmament Studies, Cambridge MA, juni 2000
The United States and a Rising China, Zalmay Khalilzad et al., Rand corporation, 1999
Renmin Ribao (Volksdagblad), Beijing, met People’s Daily online ( internetselecties in het Engels )
Beijing Review , Beijing
http://www.fmprc.gov.cn/, site van het Chinese Ministerie van Buitenlandse Zaken
Wen Wei Po, Hongkong (artikels vertaald door FBIS, US-department of Commerce)
Far Eastern Economic Review, Hongkong
Asia Times online, 2002

Frank Willems is lid van de Vereniging België-China sinds de jaren ’60. Hem interesseert vooral de evolutie van China als origineel ontwikkelingsmodel en de plaats van China in de wereld. Hij is bestuurder en gewezen voorzitter van de Vereniging Belgi‘-China, lid van de kernredactie van het tijdschrift ‘China Vandaag’, en gewezen bestuurder van de Belgisch-Chinese Kamer van Koophandel.