Over de vergane glorie van tempels en toeristencafés in Angkor Wat, Cambodja
“‘Rotsvast overeind’
Het is erg stil in Angkor Wat, de trots van Cambodja. Het beroemde tempelcomplex trekt door de pandemie geen toeristen meer. Wereldblogger Kris Janssens wandelt door de vergane glorie van eeuwenoude rotsblokken en verlaten toeristencafés.
Angkor Wat ligt er verlaten bij
© Kris Janssens
Het is erg stil in Angkor Wat, het tempelcomplex dat de trots van Cambodja is. Door de pandemie komen er geen toeristen meer, stelt MO*Wereldblogger Kris Janssens vast tijdens de wandelingen die hij er geregeld maakt. De eeuwenoude stenen blijven gelukkig rotsvast overeind staan.
Je kan deze blog ook beluisteren als podcast:
Angkor Wat, het trotse symbool van dit land, staat er vandaag heel verlaten bij. Het is de grootste en bekendste tempel, maar op het hele terrein staan er meer dan zeventig. Ze werden gebouwd tussen de negende en de vijftiende eeuw. De robuuste okerkleurige stenen zijn afgesleten, verkleurd, afgebrokkeld, verdwenen, opgegeten door de tijd of door vraatzuchtige dieren.
Elke muur en elke zuil is versierd met honderden gebeeldhouwde danseressen en soldaten. En bij de ingang staan volledige standbeelden van bewakers of van vijfkoppige slangen. Tenminste, als ook die niet zijn verteerd door de natuurelementen, zoals opeenvolgende regenseizoenen of de tropische hitte.
We kunnen onszelf de heersers van het heelal wanen, maar de jungle heeft meer tijd. Jaar na jaar hebben bomen, planten en mossen de tempels overwoekerd.
De bouwstenen zijn met olifanten uit de bergen gehaald en met pure mankracht op elkaar gezet. Het waren ooit machtige bouwwerken. Dat zijn ze nog, maar ze hebben vierhonderd jaar amper mensen gezien en de natuur is sterker en grootser gebleken dan het uiterlijk vertoon van de koningen die de opdracht gaven om deze tempels te bouwen.
Dat gevoel heeft voor mij de bovenhand, wanneer ik in Angkor Wat ben. Wij, mensen, kunnen bouwen wat we willen. We kunnen onszelf de heersers van het heelal wanen, maar de jungle heeft meer tijd. Jaar na jaar hebben bomen, planten en mossen de tempels overwoekerd.
Dat je de getuigen van die oude beschaving kan aanraken, zelfs over die gekneusde traptreden mag klauteren, geeft een heel bijzonder gevoel. Dat, en de stilte die je er hoort, want stenen vertellen hun verhaal niet met woorden. Zitten op een eeuwenoud rotsblok, luisteren naar de wind in de bomen, naar elk takje dat ritselt en naar vogels hoog in de lucht.
Alleen was het tot voor kort erg moeilijk om een plekje te vinden waar je alleen was. Misschien ergens achterin één van de kleinere tempels, waar minder belangstelling voor is. Maar ook dan kan je gestoord worden door jengelende kinderen en tierende ouders. Of door Chinezen, die altijd in groep reizen, zich superieur voelen en iedereen willen laten merken dat ze eraan komen. Als zo’n momentje voor mezelf bruusk onderbroken wordt, voelt het alsof de stilte letterlijk kapotgescheurd wordt door het geroep.
En dát risico is veel kleiner sinds het begin van de pandemie. Toeristen blijven weg, je hebt enkel nog lokale bezoekers en habitués, zoals ik. Ik heb mijn vast parcours door het domein. Langs de achterkant van Angkor Wat naar een bescheiden tempel, Banteay Kdei, waar ik tot rust kan komen. En dan via de grote weg terug naar de hoofdingang van Angkor.
De afwezigheid van toeristen zorgt voor een extra laag desolaatheid: de kraampjes waar T-shirts en drankjes verkocht werden, staan er leeg en vervallen bij. Weg zijn de schilderijen van een zonsopgang boven de tempel, met een verdwaalde olifant op de voorgrond. Wat overblijft zijn tentzeilen en achtergelaten houten palen, die langzaam worden weggevreten door stof en bladeren, net zoals de tempels zelf.
Pub Street was de Overpoort van Siem Reap, met het ene westers biercafé na het andere, de ene pizzatent naast de volgende.
Met de stad Siem Reap, die de toeristen opving, gebeurt hetzelfde. Heel veel rolluiken zijn gesloten en winkeldeuren blijven definitief dicht. Bars, grote en kleine hotels, massagesalons, restaurants met ruimte voor een kookworkshop, verhuurkantoren voor fietsen, scooters of quads, ateliers om potten te bakken, dansvloeren om typische moves te leren… De Cambodjanen deden er alles aan om de toeristen zo lang mogelijk in Siem Reap te houden, na hun verplichte bezoek aan de tempels.
Je kan het zo gek niet bedenken of je had het hier. “Had”, want dat is allemaal weg. Tel daar nog eens bij dat de stad één grote bouwwerf geworden is en dat die zandhopen straks bij het begin van het regenseizoen veranderen in één grote modderpoel.
Centraal in de stad heb je, of had je, de zogenaamde Pub Street. De Overpoort van Siem Reap, met het ene westers biercafé naast het andere, de ene pizzatent naast de volgende. Allemaal om het de toeristen naar hun zin te maken.
Ik heb het nooit zo erg gewaardeerd, want van Cambodjaanse authenticiteit was hier uiteraard geen sprake. Neem daar nog eens de opdringerige tuktukchauffeurs bij die je op elke straathoek staande hielden, of soms zelfs naast je kwamen rijden, om een waslijst drugs op te noemen.
Als je werkelijk niks uit hun winkeltje wilde, en bleef weigeren, was de laatste vraag altijd ‘Do you want lady?’ Ik heb mij altijd afgevraagd waar die vrouw plots vandaan zou komen, als ik ‘ja’ zou zeggen.
Vandaag is de Pub Street dood
© Kris Janssens
Vandaag is Pub Street dood. Afgebroken elektriciteitskabels hangen levenloos naar beneden, aan weerskanten van de straat zijn diepe grachten voor rioolbuizen gegraven, en het terrasmeubilair staat te verkommeren. Alleen de grote bierreclame werkt nog en toont afwisselend de tijger van het Tiger-bier uit Singapore en de leeuw van het donkerdere ABC, een stout.
Daar waar ik ooit nog in de late uurtjes op straat heb staan dansen (ik geef het toe: af en toe ben ik gezwicht voor de verlokkingen van Pub Street), is vandaag een zandwegje uitgesleten door brommers die ondanks alles dóór de werf rijden.
En opnieuw trekt deze sfeer mij aan. Wat heb ik toch met vergane glorie? Met grandeur die niet meer is, met verdoft goud en bestofte dromen die niet mochten zijn, met hoogmoed en val?
Deze blog werd eerder gepubliceerd op kris-janssens.com