Vele koppen koffie

Blog

Vele koppen koffie

Vele koppen koffie
Vele koppen koffie

Wanneer wij in België genieten van een heerlijke kop dampende koffie, of dat nu thuis aan de keukentafel of in een gezellige koffiebar is, dan zijn daar een heel proces en een hoop werk aan voorafgegaan. Van plant over bes tot het drinkbare goedje. Gedurende twee weken nam ik deel aan datzelfde productieproces door op een kleine koffieplantage te gaan werken in het landelijke gehucht Palestina, departement Quindío.

Koffie is niet alleen Colombia’s belangrijkste geëxporteerde landbouwproduct, het is een van ‘s lands belangrijkste exportproducten tout court, na aardolie en steenkool. Samen met thee en specerijen maakte koffie vorig jaar 8% uit van de Colombiaanse export. (Bronnen: OEC – the Observatory of Economic Complexity, en Wereldbank.) In 2016 exporteerde Colombia volgens DANE, het nationale departement van statistiek, voor bijna 2,5 miljard Amerikaanse dollar en voor 732 966 ton aan koffie. Daarmee is het land de derde grootste koffieproducent ter wereld, na Brazilië en Vietnam.

Om maar te zeggen: koffie maakt een wezenlijk deel uit van Colombia’s nationale economie. Mijn eigen bedoeling was dan weer om een zo wezenlijk mogelijk deel uit te maken van die koffie-economie op microniveau. Al was het mij in de eerste plaats te doen om de ervaring, het fysieke werk en het gevoel iets nuttigs te doen, en om bij te leren over het productieproces.

Daarvoor kon ik na kortstondig rondvragen terecht in finca El Hamburgo in de vereda Palestina, een soort deelgemeente van Salento, departement Quindío. De eigenaar van de twee hectare grote plantage – een kleine finca met andere woorden – heet Jaime en wordt 58 jaar op de tweede dag dat ik met hem werk. De koffie die hier wordt geproduceerd is van het type Arabica, variëteit Castillo. Het eindproduct draagt de naam Luger, wat een samensmelting is van de namen van Jaimes overleden moeder en vader: Lucy en Germán.

Artisanale kost

Jaime, een kleine man met een buikje, kleine ogen, harige armen vol littekens en echte werkershanden, heeft al heel wat jaren op de teller als landarbeider. Daarnaast werkte hij in het verleden ook voor een zuivelfabriek, maar het liefst van al is hij campesino.

Tegenwoordig plukt Jaime koffiebessen, ooit waren dat cocabladeren

Tegenwoordig plukt hij dus koffiebessen, maar ooit waren dat cocabladeren in de jungle van de Llanos Orientales. Op een keer zegt hij daarover tijdens het middageten dat er in die tijd een moment was dat hij heel veel geld in huis had in de vorm van kilo’s coca. ‘Maar wat heb je daar aan,’ vult hij aan, ‘als je enkel water met limoen kan drinken en altijd hetzelfde te eten krijgt?’ Het leven dat hij nu leidt geniet zijn voorkeur: tussen de koffiestruiken en de heuvels. Hij verdient weliswaar minder, maar doet, drinkt en eet wat hij zelf wil.

Een voorbeeld van Jaimes plattelandskeuken.

De plattelandskost die Jaime klaarmaakt en waarvan ik dagelijks mag genieten, is trouwens uitstekend. Ik verdenk hem ervan een roeping te hebben gemist als kok. Altijd lijkt hij aan het koken te zijn en altijd heeft hij eten voor iedereen die wat op kan.

Voor het eerst krijg ik een heerlijke sancocho voorgeschoteld, een typische Colombiaanse soep, en drink ik het al even typische rijstdrankje mazamorra. Daarnaast veelvuldig op het menu: rijst, eieren, kip, gebakken banaan en yuca (cassave, maniok). Van die twee laatste ben ik ondertussen helemaal fan.

De minder zoete banaanvariant (hier plátano genoemd) eet ik bijna dagelijks – meestal in schijfjes gesneden en in olie gebakken – en past bij elke maaltijd. Weinig smaakte me meer dan de yuca op houtskool waarmee ik tijdens een voormiddag verrast werd. Voorts eet ik mispels rechtstreeks van de boom, raap ik rijpe sinaasappels van de grond, pluk ik limoenen en stuit ik op trossen bananen tussen de koffiestruiken.

Het betreft hier immers een koffieplantage waar ook allerlei andere bomen en planten groeien. Alles verloopt organisch, er komen dus geen chemicaliën aan te pas. Het productieproces zelf is van begin tot eind 100% artisanaal en verloopt in zeven stappen. Eerst worden de rijpe (rode) koffiebessen geplukt. Dat gebeurt vooral in de maanden april, mei en juni, een periode die la cosecha (‘de pluk’) wordt genoemd. Daarna worden de koffiebonen ontdaan van hun vruchtvlees. Stappen drie en vier bestaan uit het wassen en het drogen van de bonen. Dat laatste duurt gemiddeld een maand. Ten vijfde worden de bonen gedorst, waarbij de overbodige dunne hoornschil van de boon wordt verwijderd. Tot slot worden de koffiebonen gebrand (stap zes) en gemalen (stap zeven).

Op Jaimes kleine finca gebeuren al die stappen dus handmatig, wat op grotere schaal bijna onmogelijk zou zijn. Terwijl Jaime komend jaar graag zou uitbreiden richting vier hectare en in de toekomst in beperkte mate zou willen exporteren – nu verkoopt hij zijn koffie enkel aan familie, vrienden, kennissen en toeristen –, omvatten grote plantages vijfhonderd tot wel duizend hectare. In zo’n geval gebeuren de meeste van die stappen natuurlijk machinaal.

Het plukken echter niet. In het hoogseizoen plukt men soms met duizend man tegelijkertijd op de grote plantages, elk zo’n 250 tot 300 kilogram bessen per dag. Althans, dat zegt Julian, een ervaren rot in het plukken, 54 jaar oud en gedurende mijn tweede week ook aan het werk op de plantage. Naar eigen zeggen plukte hij zijn eerste koffiebessen op zijn zevende, samen met zijn ouders. Hij ging alleen naar de lagere school en werkt sindsdien op elke finca waar ze hem hebben willen.

Dat Julian 250 tot 300 kilo koffiebessen weet te plukken op een dag verbaast me dan ook niet. Zeker nadat ik met eigen ogen zie hoe snel hij plukt terwijl ikzelf mijn eerste schuchtere plukstappen zet. Aanvankelijk behandel ik de struiken veel te voorzichtig, alsof de takken breekbaar zijn als glas, en scan ik de struiken minutieus en tak voor tak op mogelijke rijpe bessen. Julian leert me hoe je een struik minstens even grondig, maar sneller en ruwer scant – de takken blijken erg buigzaam. Mijn volgende pogingen gaan al een stuk vlotter, maar echt simpel vind ik het toch niet. Ik zal nog eens moeten terugkomen tijdens la cosecha, wanneer alle bessen rijp zijn.

Veel meer dan aan de pluk, wijd ik me aan het edele werk van het planten van koffiestruiken. Edel in die zin dat de bijna duizend planten die ik gedurende die twee weken in de grond steek – een ruwe schatting, maar het zal er niet ver van zijn –, in de toekomst tot ontelbare rijpe koffiebessen en uiteindelijk dus ook tot vele koppen koffie zullen leiden.

Stap vier: het drogen van de koffiebonen.

Romantische muziek, geen romantisch nieuws

En wanneer ik die planten plant, bessen pluk, de heuvel vele malen op en af ga, geef ik me over aan mijn gedachten. Tijdens het hanteren van de spade en het wroeten door de aarde passeert mijn eigen leven, zowel verleden, heden als toekomst. Terwijl ik me dagelijks in het zweet en het vuil werk, is dat leven eigenlijk simpel.

Samen met de primaire behoeften zijn het de routineuze dagindeling te midden van dit prachtige landschap en deze ietwat afgelegen plek die me het gevoel geven dat alles eenvoudig is. Routine: iets wat ik normaal gezien eerder vermijd dan opzoek, nu iets waar ik me goed bij voel.

Opstaan doe ik tussen zes en zeven, ongeveer een uur later begin ik te werken, tot een uur of vier, en ondertussen eet ik wat Jaime me voorschotelt en drink ik sloten koffie met panela (oersuiker, ongeraffineerd gedroogd suikerrietsap). Af en toe moet ik mezelf eraan herinneren dat het normaal gezien water is waarvan je anderhalve liter per dag hoort te drinken. Na het werk neem ik een noodzakelijke douche, lees ik nog een hele poos, maak mezelf een avondmaal en ga vervolgens vroeg slapen, doorgaans tussen negen en tien. Het bioritme, mijn ritme.

Tijdens de middag- en drinkpauzes weerklinken hoofdzakelijk salsa en andere populaire Colombiaanse muziek via radio Tropicana (“la más bacana”). Tijdens de tweede week wisselt Jaime Tropicana ’s voormiddags soms af met een of ander evangelisch radiostation waarbij de uitzending (‘El Devocional’) wordt verzorgd door een pastoor en in het teken staat van het goddelijke, het bovennatuurlijke.

Luisteraars getuigen, de pastoor dankt hen in naam van God en leest even later een tekst voor terwijl het achtergronddeuntje ongetwijfeld ook voor goddelijk moet doorgaan. Politiek passeert eveneens de revue: de pastoor declameert dat de natie en het land noch in handen mogen vallen van het socialisme en communisme, noch in handen van corruptie. In handen van de vader des vaders mag wel, vermoed ik.

Tijdens de radio-uitzending declameert de pastoor dat de natie en het land noch in handen mogen vallen van het socialisme en communisme, noch in handen van corruptie

Hoewel de uitzending niet veel langer duurt dan een uur en ik het aanvankelijk best interessant vind, is het na enkele dagen te veel van het goede. Jaime zegt trouwens niet eens gelovig te zijn, maar er gewoon graag naar te luisteren. Pas op mijn allerlaatste werkdag hoor ik voor het eerst een Engelstalig lied op de radio, en wel via Radio Policía Nacional. Inderdaad, de nationale politie van Colombia heeft een eigen radiostation. Ik probeer me een Belgisch equivalent voor te stellen, inclusief romantische ballades uit de tweede helft van de vorige eeuw en boodschappen van algemeen politioneel nut. Makkelijk is dat niet.

Los van die radio-uitzendingen verneem ik weinig over de buitenwereld. In tegenstelling tot wat ik schreef in mijn eerste blogpost, ben ik tegenwoordig allerminst goed op de hoogte van wat daar in België gebeurt. Wanneer ik dan wel eens de tijd neem om het Belgische nieuws door te nemen op de enige plek waar ik wifi heb, breekt het triestige schouwspel rond Bart De Pauw net in alle hevigheid los. Grensoverschrijdend gedrag overschrijdt de Belgische, wel ja, grenzen.

Ook schrijnend, maar dan op een andere manier, is het interessante stuk dat ik lees van wereldblogger Bart Carlier, die zich niet eens zo ver bevindt van de plaats waar ik ben. Minder schrijnend, maar evenzeer interessant: Joël De Ceulaers brieven aan Bart De Wever waar ik op stuit. Lang niet meer zo uitgekeken naar artikels die nog moeten verschijnen.

Wat Colombiaans nieuws betreft, bereikt me niet veel meer dan de zware onweders die in Corinto, in het departement Cauca en meer dan tweehonderd kilometer ver, lawines en overstromingen hebben veroorzaakt. De nieuwslezeres meldt dat er vier doden vielen en achttien vermisten zijn. Toen dat een dag eerder moet zijn gebeurd, was het onweer ook hier erg hevig ’s namiddags, met donder, bliksem en stortegen.

Het is eigen aan het huidige winterseizoen in deze regio: stevige regenbuien worden afgewisseld met zonnestralen, maar de temperatuur schommelt steeds rond een aangename twintig graden. Ik vind het prima zo en heb allerminst een probleem met dit soort ‘winter.’ Al zeker omdat het vooral ’s nachts regent, vaak bijna de hele nacht, en de regenbuien overdag zowel twee uur als tien minuten kunnen duren.

Een eerlijke prijs?

En zo gaan zowel de regenvlagen als de dagen langzaam voorbij. Wanneer ik me op een middag een weg baan richting een uitkijkpunt en daarbij het huis van Hermita en Aquilino passeer, nodigen die me prompt uit voor het middagmaal. Die laatste, een oude knar met een heldere geest, doet me in een notendop een deel van Colombia’s gewelddadige geschiedenis uit de doeken, ondertussen vergelijkingen makend tussen de Noord-Amerikaanse militaire strategie tegen enerzijds de Vietcong en anderzijds de Colombiaanse Farc. Volgens hem was die militaire strategie van beide guerillagroepen met hun veel kleiner aantal manschappen beter.

Op een schattige manier is Aquilino onzeker over wat hij vertelt, omdat hij ‘maar’ een campesino is en omdat hij soms moet nadenken vooraleer hij bepaalde zaken weet om te zetten in woorden. Toch is het duidelijk dat hij zelf veel heeft aan dat vertellen en vind ik de manier waarop hij af en toe met quotes van journalisten en schrijvers strooit geweldig.

Het branden van de bonen, de voorlaatste stap.

Ook raakt Aquilino even het thema van de Federación Nacional de Cafeteros (FNC) aan, een door de overheid in 1927 in het leven geroepen instelling bedoeld om de productie en export van Colombiaanse koffie te promoten. Vooral het door de FNC gecreërde fictieve personage Juan Valdéz geniet internationale bekendheid als icoon en merk van Colombiaanse koffie(producenten).

Er heerst echter discussie over het feit of de FNC de vele Colombiaanse koffieproducerende families in de eerste plaats voorspoed heeft gebracht door de export een boost te geven en door de creatie van een sterk merk, of hen vooral veel te lage prijzen heeft betaald en hun koffie zelf met veel grotere winsten heeft doorverkocht. Aquilino is alvast die laatste mening toegedaan, net zoals Eduardo Galeano dat was in De aderlating van een continent. Daarin verwees de schrijver en journalist naar een in de jaren 60 gepubliceerd rapport waaruit bleek dat arbeiders slechts 5% ontvingen – hun loon – van de totale prijs die de koffie uiteindelijk krijgt op zijn weg van de struik naar de lippen van de consument. Uit een ander onderzoek uit dat decennium bleek dat 40% daarvan naar tussenhandelaren, exporteurs en importeurs ging en 30% naar de plantagehouders.

Een loon van 30.000 Colombiaanse peso per dag? Dat is 8,5 euro, daarmee kunnen we in België maximaal drie koffies betalen in een horecazaak

Wanneer Julian me tijdens een gesprek vertelt hoeveel hij verdient, verschiet ik toch even en moet ik denken aan die hierboven aangehaalde 5%. Ik had nu niet meteen verwacht dat men rijk zou worden door koffiebessen te plukken, maar 30.000 Colombiaanse peso per dag? Dat is 8,5 euro, daarmee kunnen we in België maximaal drie koffies betalen in een horecazaak. Julian verdient door zijn jarenlange ervaring en harde werk zelfs meer dan anderen die hetzelfde werk doen en het moeten stellen met 18.000 tot 20.000 Colombiaanse peso per dag.

Persoonlijk lijkt het me niet alleen fairder om tussenhandelaren te vermijden en rechtstreeks bij de producent te kopen tegen een eerlijke prijs, maar ook authentieker en een betere garantie op lekkere, kwaliteitsvolle koffie naar eigen smaak. In dat opzicht verwijs ik graag naar wat Café Labath en Moor & Moor doen, mijn Gentse referentiekaders in dat opzicht.

Rasechte campesino

Een eveneens noodzakelijke stap in het proces: het planten van de koffie.

Na twee weken werken is de coco (cogedor de café), de bak die je rond je schouder hangt om koffiebessen of -planten in te deponeren, zowat vergroeid met mijn rechterschouder en voel ik me steeds meer campesino. Zeker wanneer een ervaren werkpaard als Julian me een “sembrador maravillosa” (“fantastische zaaier”) noemt, doelend op de honderden koffieplanten die we samen plantten gedurende twee dagen. En wanneer Bernardo, een broer van Jaime, me al draaiend aan het molentje koffiebonen ziet dorsen, zegt hij: ‘Een echte campesino heeft blaren op zijn handen.’ Waarop ik hem mijn handpalmen toon en hij goedkeurend lacht. Al is er nog ruimte voor verbetering. Of voor verslechtering, hangt ervan af hoe je het bekijkt.

Terwijl ik die zeven kilo bonen sta te dorsen – toch al gauw een kleine twee uur werk –, kijk ik rond me heen en bedenk ik me wederom dat het leven mooi kan zijn. En simpel, dat vooral.

Volgens mij denken ook Jaime en Julian er zo over. Beide mannen zijn harde werkers die tevreden zijn met de vruchten die het land en het leven hen bieden. Ze praten graag, maar niet overvloedig, en stellen zich weinig vragen. Getuige daarvan Julians dagloon, dat door hemzelf niet in twijfel wordt getrokken. Dat is nu eenmaal hoe het is en hoe hij het gewoon is, geeft hij aan. Bovendien is het genoeg om te overleven, te leven.

De behoeften van een rasechte landarbeider als Julian overstijgen dat bedrag niet, de behoeften van de meeste jongeren doen dat echter wel. Zij willen meer verdienen en verkiezen andere dingen boven werken op een koffieplantage. Hoewel ik Jaime en Julian begrijp en bewonder om hun eenvoudige levensstijl, zou het me niet verbazen dat ze ook iets anders zouden gaan doen mochten ze vandaag jong zijn.

Manizales, 21 november 2017.