Vrede in het Midden-Oosten
Scott Leckie
01 juni 2003
Daar waar andere vluchtelingenpopulaties in de wereld beschermd worden door het UNHCR, worden de Palestijnse vluchtelingen uitgesloten van deze bescherming en wordt het zoeken naar duurzame oplossingen voor hen verder gehypothikeerd onder het lijdzame toezicht van de internationale gemeenschap.
Maar ook de Palestijnen, als andere vluchtelingenpopulaties, hebben recht op vrijwillige repatri‘ring, terugkeer en het herstel van huisvestings- en eigendomsrechten. Het plaatsen van de Palestijnen onder toezicht van UNWRA betekent een verder uitstel van een rechtvaardige en duurzame oplossing voor de schendingen tegen het individuele recht van de Palestijnen op terugkeer, compensatie en restitutie, volgens VN-resolutie 194.
Naast de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap is er ook een verantwoordelijkheid weggelegd voor de Palestijnen zelf. Zij moeten zich organiseren en op zoek gaan naar instrumenten, mechanismen en een passend politiek kader die hen kunnen helpen bij het verkrijgen van het recht op terugkeer voor de Palestijnse vluchtelingen. Volgens Scott Leckie vormen realisme en overleg op internationaal niveau, gevolgd door voldoende verantwoordelijkheidszin van zowel Palestijnen en Israëli’s hierbij de sleutel voor een duurzame en rechtvaardige oplossing.
In oktober 2002 legde de UNHCR (United Nations High Commissioner for Refugees, dit is de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties) een nota voor “over de toepasbaarheid van Artikel 1D van de Conventie van 1951 betreffende de vluchtelingenstatus van Palestijnse vluchtelingen”1. De nota bevestigde in essentie de al lang bestaande interpretatie van de Conventie waarbij – met uitzondering van een beperkt aantal die juist buiten de betrokken regio wonen – de vijf miljoen Palestijnse vluchtelingen2 uitgesloten zijn van de voordelen van de Conventie, en bijgevolg ook van directe bijstand en bescherming door de UNHCR.
Dit standpunt wordt verdedigd met de stelling dat het UNRWA (United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East – Agentschap van de Verenigde Naties voor hulp aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten) reeds “bescherming of bijstand” aan de vluchtelingen biedt.
De internationale gemeenschap ontzegt op deze manier niet enkel het grootste deel van de vluchtelingenpopulatie in de wereld de bescherming die enkel de UNHCR kan bieden, maar heeft zo ook de wereldwijde vluchtelingenorganisatie uitgesloten van een sleutelrol in de zoektocht naar oplossingen voor een van de oudste onopgeloste vluchtelingenproblemen in de wereld.
Het valt nog te begrijpen dat sommigen niet willen dat de UNHCR een van de meest heikele vluchtelingenproblemen in de wereld aanpakt.
Maar het is een leugen te beweren dat de vier miljoen geregistreerde Palestijnse vluchtelingen adequate bescherming genieten in de vijf regio`s waar UNRWA (Gaza-strook, Westelijke Jordaanoever, Jordani‘, Libanon en Syri‘) actief is. Het UNRWA geeft zelf toe dat het niet de middelen heeft om bescherming te bieden. Daarenboven moet gezegd worden dat de ineffici‘nte organisatie die volgens resolutie 194 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties die bescherming hoort te bieden – we hebben het over de VN-Conciliation Commission for Palestinians, CCP (Verzoeningscommissie voor Palestina -op dit ogenblik samengesteld uit de VS, Turkije en Frankrijk) – niet meer is dan een wrede grap.
We geven hier, in extenso, het verslag dat deze commissie in 2002 aan de Algemene Vergadering van de VN bezorgde: In paragraaf 2 van haar resolutie 56/52 van 10 december 2001, verzocht de AlgemeneVergadering de Commissie verslag uit te brengen bij de Algemene Vergadering op het gepaste moment, maar uiterlijk op 1 september 2002. De Commissie neemt akte van haar verslag van 31 augustus 2002 (A/56/290) en stelt vast dat sinds de indiening van dit rapport niets nieuws te melden valt.
Dat is het. Dit is het volledige verslag van de enige VN-instelling die een mandaat heeft om internationale bescherming te bieden aan Palestijnse vluchtelingen. Elk jaar wordt aan de Algemene Vergadering een gelijkaardig ‘verslag’ bezorgd.
3 De UNHCR kan gegarandeerd beter doen dan dit. De eenvoudige vaststelling door de UNHCR dat de uitsluitingsclausule van Artikel 1D niet langer van toepassing is, is uiterst welkom, maar zou op zichzelf geen radicaal verschil maken in de ongrijpbare zoektocht naar een uitvoerbare oplossing voor de Palestijnse vluchtelingen. Maar dergelijke tussenkomst zou een signaal geven dat de UNHCR bereid is een belangrijke speler te worden in het proces dat leidt tot het vinden van permanente oplossingen voor alle Palestijnse vluchtelingen. Het zou er olierijke landen in het Midden-Oosten misschien ook toe aanzetten hun minimale bijdrage te verhogen, en zo de huidige financi‘le zorgen van de UNHCR verlichten.
De hernieuwde klemtoon van UNHCR in de recente jaren op een aanpak die zich toespitst op het vinden van oplossingen voor vluchtelingensituaties – in het bijzonder vrijwillige repatri‘ring, terugkeer en het herstel van huisvestings- en eigendomsrechten – is uitermate geschikt om de Palestijnse vluchtelingencrisis op te lossen. Vluchtelingen in Bosni‘, Mozambique, Tadzjikistan, Kosovo, Rwanda en elders zijn kunnen terugkeren naar hun oorspronkelijke huis, dankzij de directe bijstand en hulp die hen door de UNHCR werd geleverd.
We moeten daarom aan de internationale gemeenschap vragen waarom de Palestijnse vluchtelingen zo systematisch anders worden behandeld dan alle andere vluchtelingengroepen in de wereld. Op welke gronden worden de restitutierechten van de Palestijnen van hun huis en eigendom zo nonchalant genegeerd?
Is het omdat de uitdaging zo immens is dat de UNHCR riskeert te mislukken van bij het begin? Is het omdat grote delen van de internationale gemeenschap weten dat het standpunt van Israël t.a.v. de Palestijnse vluchtelingen niet flexibel is, dat het vinden van een oplossing voor de vluchtelingen, die rekening houdt met hun rechten gewoonweg onbereikbaar is? Of is het omdat de internationale gemeenschap zich simpelweg niet wil bezighouden met een zo moeilijke vluchtelingenpopulatie, terwijl UNHCR vooral bezig is met haar eigen financi‘le crisis en eigen interne problemen?
Welk argument ook gebruikt wordt om het voortdurende gebrek aan bereidheid om bescherming te bieden aan de vluchtelingen te rechtvaardigen – van wie velen meer dan 54 jaar geleden uit hun huis verdreven werden – het blijft een feit dat door de ogen van de vluchtelingen gekeken, het erop lijkt het dat de wereld eenvoudigweg niets kan schelen.
Hun uitsluiting van de bescherming die door de Conventie wordt geboden, heeft tot gevolg dat andere instellingen en regeringen – inbegrepen diegenen die in de regio uitvoerige lippendienst bewijzen aan de rechten van de vluchtelingen – ertoe aangemoedigd worden de Palestijnse vluchtelingen anders te behandelen dan andere vluchtelingen, alsof hun perikelen en problemen op een of andere manier minder zwaar wegen dan die van andere vluchtelingen.
Voor de Palestijnse vluchtelingen zijn politieke, juridische of financi‘le argumenten enkel maar excuses om niets te moeten doen, met als gevolg dat de onrechtvaardigheid en de ellende die ze ondergaan blijven duren. Elke dag opnieuw wordt hen verhinderd terug te keren naar hun huizen, gronden en bezittingen. Elke bewering dat Palestijnse vluchtelingen de steun, bescherming en aandacht krijgen die ze verdienen, grenst aan het absurde.
ISRAèLS DIEFSTAL VAN DE BEZITTINGEN VAN DE VLUCHTELINGEN
De al lang geldende Israëlische politiek om de levens en de bezittingen van Palestijnen te vernietigen, en om Palestijnse huizen en gronden af te nemen, is een is een belangrijk onderdeel in de etnische zuivering die Israël al meer dan vijf decades doorvoert.
Hoewel vaak vergeten, is het vitaal eraan te herinneren dat toen Israël in 1948 werd opgericht, de Palestijnse meerderheid meer dan 90% bezat van grond, huizen en eigendommen in historisch Palestina. De joden bezaten minder dan 10%. Vandaag is de verhouding bijna net omgekeerd dankzij grootschalige schendingen tegen land-, huisvestings- en mensenrechten en door andere misdaden door Israël begaan tegen Palestijnse vluchtelingen.
Meer dan 500 dorpen werden door Israël vernietigd, in haar haast om “zogenaamde” feiten op het terrein te cre‘ren en de geschiedenis te ontkennen. Vandaag huren honderdduizenden Israëlische joden gestolen Palestijnse huizen van het Joods Agentschap. Sommigen gebruiken nog altijd meubilair, boeken en erfstukken die door de vluchtelingen werden achtergelaten toen ze vluchten om hun leven te redden. Israël heeft geen enkele vluchteling ooit toegelaten terug te keren naar zijn huizen en gronden, evenmin heeft het compensaties betaald voor deze diefstallen of voor de schade die werd aangericht.
De kwestie van de restitutie blijft onopgelost. Recente berekeningen bepalen de totale marktwaarde van Palestijns land, huizen en eigendommen die werden gestolen of vernield door Israël op 250 miljard dollar (ongeveer even veel euro). Dit bedrag houdt geen rekening met de miljarden die geclaimd worden door landen die Palestijnse vluchtelingen herbergen, zoals Jordani‘.
4 Opeenvolgende Israëlische regeringen hebben via wetten getracht een of andere vorm van legaliteit te geven aan deze grootschalige diefstal. De provocerende naam van Israëls “Absentee Property Law” (“Wet op de Eigendom van Afwezigen”) uit 1950 beantwoordt niet aan de realiteit, alsof ze een legale basis zou hebben gegeven aan deze al vijf decaden durende diefstal. Pogingen om de geldigheid van deze wet te betwisten zijn herhaaldelijk mislukt.
Opvallend: alle zgn. “abandonment laws” (verlatenheidswetten) die door alle partijen werd aangenomen tijdens de oorlog in Bosni‘, nemen Israëls “Absentee Property Law” uit 1950 als leidraad. Sinds het einde van de Bosnische oorlog zijn al deze wetten naar de vuilnisbelt van de geschiedenis verwezen, uitvoerig herroepen en vervangen door wetten die erop gericht zijn de terugkeer van vluchtelingen en de teruggave van eigendommen te verzekeren, zoals voorzien in de akkoorden van Dayton.
TERUGGAVE VAN HUIZEN EN EIGENDOMMEN AAN ALLE PALESTIJNSE VLUCHTELINGEN
Er kan geen vooruitzicht zijn op een werkzaam vredesakkoord zolang het vraagstuk van terugkeer en restitutie niet behoorlijk zijn aangepakt. Dit is inderdaad een belangrijke les die men kan trekken uit alle post-conflictsituaties doorheen de wereld: als het conflict be‘indigd is moet het vraagstuk van restitutie grondig worden aangepakt. Als dat gebeurt, is de kans dat de vrede blijvend is veel groter. Negeer dit, en men ziet dat de oorlog die zo moeilijk te stoppen was een flinke kans maakt om terug te ontvlammen.
In het geval van vrede in het Midden-Oosten betekent dit dat een deel van elk vredesakkoord tussen Israël en Palestina noodzakelijkerwijs een gedetailleerd plan moet bevatten dat elke Palestijnse vluchteling het recht geeft op een effici‘nte manier een oplossing te vinden voor de schending tegen huisvestings-, grond- en eigendomsrechten die hij heeft geleden.
Tot op vandaag hebben de meeste voorstellen in dit verband de klemtoon gelegd ofwel op het betalen van een niet-omschreven financi‘le compensatie (het meest vooruitstrevende Israëlische standpunt), of de volle uitvoering van het recht op terugkeer (het gangbare Palestijnse standpunt). Onvoldoende aandacht is gegaan naar de politiek, de mechanismen, de procedures en de instellingen die kunnen worden opgericht of gehanteerd om van eigendomsrestitutie voor Palestijnen een actief onderdeel van een permanente vrede te maken.
Als Palestijnse vluchtelingen dezelfde rechten moeten worden toegekend die vluchtelingen zowat overal elders in de wereld nu bezitten, moet het vluchtelingenvraagstuk aangepakt worden vanuit het oogpunt van restitutie, en het recht om opnieuw controle te krijgen over geconfisqueerde eigendommen.
De Palestijnen brengen zelf met moeite iets nieuws aan. Het recht op terugkeer en het recht op restitutie van bezittingen hebben een lange juridische geschiedenis. Meest recent werden ze geactualiseerd in plaatsen als Bosni‘, Kosovo, Mozambique, Zuid-Afrika, Tadzjikistan, en doorheen Oost- en Centraal-Europa.
Vaak heeft de VS politieke en financi‘le steun geboden om de restitutie mogelijk te maken. Niemand heeft meer gedaan om het recht op eigendomsrestitutie vast te leggen dan joodse organisaties die het opnamen voor slachtoffers van de Holocaust. Dankzij een fenomenale organisatie en vastberadenheid hebben ze er mee voor gezorgd dat honderdduizenden terecht de kans hebben gekregen om terug te keren, opnieuw controle te krijgen over of compensatie te bekomen voor bezittingen die hen onrechtmatig waren afgenomen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Door het falen in het aanpakken van deze problematiek in het geval van de Palestijnse vluchtelingen wordt er geen echte stap vooruit gedaan, en is er geen reden te hopen dat het volgende akkoord, wanneer dat er ook mag komen, kan standhouden. Onopgeloste geschillen op het vlak van huisvesting, eigendom en landbezit hebben bijna altijd de kwalijke neiging de basis te leggen voor een volgend conflict, wanneer dat er ook mag komen. Het negeren van deze kwesties in eindonderhandelingen tussen Israël en Palestina – wanneer die ook mogen plaatsvinden – is daarom een recept voor nieuwe problemen.
OP WEG NAAR EEN BLAUWDRUK VOOR RESTITUTIE
Als de rechten van vluchtelingen universeel geldig zijn – wat ongetwijfeld de bedoeling was – dan moeten aan de Palestijnse vluchtelingen dezelfde oplossingen geboden worden als aan andere vluchtelingenpopulaties in de wereld. Dit houdt de erkenning in dat de bescherming van recht op restitutie van huizen en eigendommen nu de regel is, niet de uitzondering.
Niet alleen werd dit recht herhaaldelijk bevestigd in verschillende VN-resoluties betreffende het conflict in het Midden-Oosten, maar ook verschillende vredesakkoorden en akkoorden over vrijwillige terugkeer pakten de het recht op restitutie van huizen en eigendommen van vluchtelingen direct aan. Verschillende internationale rechtsregels behandelen deze rechten eveneens uitdrukkelijk.
De VN stelde onlangs de aanduiding voor van een “Special Reporteur on the Restitution of Refugee Property”, (Speciaal Rapporteur voor de Teruggave van Eigendommen van Vluchtelingen) om deze zaak nog meer gewicht toe te kennen. Zoveel landen hebben de voorbije twintig jaar restitutieprocessen doorstaan dat het inderdaad mogelijk is een aantal belangrijke lessen te trekken opdat effectieve inspanningen in de toekomst zouden gepromoot worden zodat sprake kan zijn van herstellend recht.
Een initiatief om de rechten van de Palestijnse vluchtelingen op huisvesting, eigendom en grondbezit te herstellen, ondubbelzinnig gebaseerd op de basisprincipes van de mensenrechten en het internationaal recht, geeft de enige redelijke en faire basis voor een rechtvaardige en duurzame oplossing. In gesprekken die onvermijdelijk ooit zullen volgen – ook al lijken die nu in de verre toekomst te liggen – moeten beide partijen voorstellen op tafel leggen die het restitutievraagstuk adequaat aanpakken, vertrekken van mensenrechten, praktisch, niet-discriminatoir en evenwichtig zijn.
Het valt te hopen dat de grootschalige voordelen van restitutie die terecht het genot zijn van honderdduizenden Israëlische en andere joden zuurstof zullen geven aan het restitutiebeleid dat Israël op tafel legt. Tegelijkertijd moeten de Palestijnen er zich rekenschap van geven dat een al te politieke retoriek en kritiek niet zullen leiden tot een levensvatbare oplossing.
Alle partijen –VN, UNHCR, UNRWA, EU, Rusland, VS en anderen die bij eventuele vredesgesprekken worden betrokken, samen met de Israëlische en Palestijnse delegaties – moeten lessen trekken uit soortgelijke oefeningen in het verleden.
Daarom moet in een eventueel vredesakkoord op zo gedetailleerd mogelijke wijze het kader van de restitutierechten, de instellingen, de mechanismen en de procedures opgenomen worden. Deze beslissingen mogen niet worden uitgesteld tot in een onbepaalde toekomst, zoals in de akkoorden van Oslo gebeurde. Ze moeten deel uitmaken van het vredesakkoord zelf.
Elk vredesakkoord dat die naam waard is, zal een onafhankelijke instelling moeten oprichten die het hele restitutieproces cošrdineert. Deze instelling moet volledig onafhankelijk zijn van beide partijen en voldoende worden gesteund – zowel financieel als politiek – door de internationale gemeenschap. Belangrijke lessen kunnen in dit verband worden getrokken uit de Commission for real Property Claims (Commissie voor aanspraken op bezittingen) in Bosni‘, het Housing and Property Directorate (Directoraat voor Huizen en Eigendommen) in Kosovo en de Land Claims Court (Aanspraak op Grondbezit) in het Zuid-Afrika van na de Apartheid.
Deze instelling moet alle organismen cošrdineren die worden opgericht om de restitutiebepalingen in het vredesakkoord uit te voeren. Het is hierbij overbodig te zeggen dat aanpassingen aan de Israëlische wetgeving elk evenwichtig restitutieproces moeten voorafgaan. In het bijzonder moet de Absentee Property Law volledig worden herroepen, zoals gebeurde met soortgelijke wetten die in Bosni‘, Zuid-Afrika en elders restitutie onmogelijk maakten.
Elk restitutieproces voor de teruggave moet alle Palestijnse vluchtelingen en/of hun erfgenamen de kans geven een gedetailleerde aanspraak op teruggave in te dienen binnen een bepaald tijdsschema. Daarin moet de precieze aard worden beschreven van de door dit individu of deze familie gewenste restitutie. Dit moet ook het recht bevatten om bij een onafhankelijk juridisch lichaam
een aanspraak in te dienen voor de teruggave van hun oorspronkelijke huizen die sinds 1947 door Israël werden geconfisqueerd.
Het moet hier gaan om een juridisch, veeleer dan een louter politiek proces, en de oprichting inhouden van een juridische instelling die onafhankelijk is van zowel het Israëlische als het Palestijnse gerecht, maar die als enige jurisdictie heeft over alle openstaande restitutiekwesties, en die bevoegd is om haar beslissingen in Israël en Palestina op te leggen.
In tegenstelling tot vele andere gevallen van etnische zuivering, bezitten nagenoeg alle Palestijnse eigenaars en hun erfgenamen waarvan bezittingen werden gestolen, nog altijd eigendomstitels en documenten, sleutels, foto’s en andere bewijsstukken die hun aanspraak bewijst. Een van de weinige concrete zaken die de VN gedaan heeft om de rechten van de Palestijnse vluchtelingen te vrijwaren, is het digitaliseren van veel eigendomstitels die de vluchtelingen bezitten. De resultaten daarvan liggen achter slot en grendel in de VN in New York. Fysiek bewijs van de aanspraken, en niet militaire macht, moet de basis vormen van de beslissingen tot restitutie.
Teruggave heeft gewerkt in Bosni‘, Zuid-Afrika, Tadzjikistan, Duitsland, Letland, Tsjechi‘, de Chagos-archipel, Hongarije en vele andere plaatsen waar effici‘nte afdwingingsmechanismen – van juridische of politieke aard – bestonden. Een uitspraak van een instelling verantwoordelijk voor restitutie, zal niet volstaan. Een of andere vorm van afdwingbaarheid zal moeten worden voorzien, en zal een essenti‘le rol spelen in het restitutieproces.
Om effectief restitutie te laten plaatsvinden moeten de relocatierechten van de huidige bewoners van bezittingen van Palestijnse vluchtelingen gerespecteerd en verzekerd worden. Niemand – geen Israeli, en geen Palestijn – mag als gevolg van het restitutieproces dakloos worden.
Uit de tientallen restitutieprogramma’s die de voorbije tien jaar werden uitgevoerd, blijkt duidelijk dat ook de teruggave van Palestijnse bezittingen heel wat tijd zal vergen. Politieke en andere spanningen zullen het proces zonder twijfel bemoeilijken. Deze uitdaging gaat samen met elk restitutieproces, en voor het Midden-Oostenproces zal dit niet anders zijn.
BESLUIT
Op het eerste gezicht lijkt het uitgesloten dat de doorsnee Israeli zal accepteren dat Israël tientallen jaren de mensenrechten moest schenden in haar poging om een zogenaamde joodse Staat op te richten – waarbij we ons moeten realiseren dat een miljoen Israëlische burgers Palestijnen zijn.
Maar ook burgers van andere landen hebben de misdaden moeten erkennen die hun eigen regeringen hadden begaan, om het even of ze lang geleden of recent werden begaan. Opdat Israël zou kunnen overleven als een natie in vrede met haar buren, moeten Israëli’s en joden overal erkennen dat het stelen van huizen, grond en bezittingen van miljoenen onschuldige burgers een te hoge prijs is, die de wereld niet kan aanvaarden. Ze moeten weten dat deze nooit geziene diefstal nooit zal vergeten worden door diegenen die nog altijd wachten op restitutie.
Permanente vrede zal er zijn als er een einde komt aan discriminatie, verdraagzaamheid terugkeert, wanneer een regeringsstijl die lijkt op apartheid en militaire bezittingen niet langer wordt geduld en wanneer rechtvaardige en evenwichtige oplossingen gevonden worden die tegemoetkomen aan de gerechtvaardigde eisen van Palestijnen om hun oorspronkelijke huizen terug te krijgen. De UNHCR in dit proces betrekken, maakt de kans dat de Palestijnen hun restitutierechten kunnen verwezenlijken realistischer.
VERTALING: GILBERT HUBERT
NOTEN
1 De nota en de herziene interpretatie van artikel 1D van UNHCR
www.badil.org/Publications/Documents/Protect_Docs.htm 2 Statistieken over de Palestijnse vluchtelingenbevolking:
www.shaml.org/resources/facts/palestinian_refugees_fact_sheet.htm 3 overzicht van activiteiten van de commissie:
www.badil.org/Publications/Briefs/Brief3.pdf 4 zie Atif Kubursi, “Valuing Palestinian Losses in Today`s Dollars”, uit Naseer Aruri (ed.),
“Palestinian Refugees: The Right of Return”, Pluto Press, London, 217-251.
www.passia.org/publications/bulletins/english.refu/REFUGEES9.pdf
Scott Leckie is uitvoerend directeur van het Centre on Housing Rights and Evictions in Genève (COHRE), www.cohre.org. Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Forced Migration Review (FMR), issue 16, en opgenomen op www.badil.org en op de website van Al-Awda, The Palestinian Right to Return Coalition, www.al-awda.org