“‘Autoloze zondag: Zoveel meer dan een dag zonder auto’s’
Ik zit met ontwenningsverschijnselen. Zonder kijken schoot ik net nog de baan op. De autoloze zondag zindert duidelijk nog bij me na. Die dag dat de Brusselaar bijt in zijn stad als in een blozende appel. De zon en een stad zonder auto’s, meer heeft een mens niet nodig om een beetje te zweven. De obligate beelden van de fietsers op de Wetstraat zouden ons kunnen doen geloven dat het hier om een banale dag gaat, een gekend recept, meer van hetzelfde van vorig jaar. Maar ik hoor een hart dat elk jaar luider bonst.
Wat ik het liefste doe op autoloze zondag, is luisteren. Op die ene dag dat ik de ramen aan de straatkant gul opengooi, hoor ik ze al van ver komen. Ik vang flarden op van de verhalen van de mensen die onder mijn woonkamerraam door fietsen. Hun geschater geraakt tot boven. Ik zou van de autoloze dag kunnen genieten zonder nog maar een stap buiten te zetten.
Ik ben een stadsmus maar ik woon hier niet voor de vervuiling en de geluidsoverlast; die verdraag ik gewoon. Ik woon hier omdat hier al die andere mensen zijn, en ik die graag wil leren kennen. Ook vandaag zijn er steeds weer een andere wij en zij, in steeds wisselende verbanden. Wij op de fiets en zij op de step. Wij met een lekke band en zij die nog rond kunnen rijden. Wij die wachten op gratis frietjes uit de lokale moestuin en zij die aanschuiven voor smoutebollen aan het kermiskraam. Wij die om 14u al aan de rosé gaan en zij die het voorlopig nog bij koffie houden.
Elk jaar in september worden wij keihard geconfronteerd met wat ons het hele jaar wordt ontzegd: elkaar en de ruimte om elkaar te ontmoeten. Een kans om naar elkaar te luisteren.
Nog niet zo heel lang geleden hoorde ik wel eens ‘dat Marokkanen niet fietsen’ wanneer ik met de bedelstaf rondging om een fietsatelier te financieren. Mijn achtjarige onderbuurjongen neemt op hetzelfde moment als ik zijn fiets uit de garage. ‘Ga je fietsen?’, vraag ik hem overbodig. Ik verwacht geen antwoord want het is geen prater. ‘Het is de week van de mobiliteit’ is de eerste volzin die ik hem luidop hoor uitspreken! Elke dag leven we langs elkaar heen, vandaag delen wij de fietspomp.
Trainen van de empathische spier
In de aanloop naar een participatief kunstenfestival dat ik in het voorjaar mag organiseren, vat ik sinds juni regelmatig post in de publieke ruimte en met een aantal medewerkers spreek ik iedereen aan die ons pad kruist. Het is een constante oefening in “aanhaken”. Iets lospeuteren waarmee je verder kan.
Soms lukt dat snel. Soms helemaal niet. Maar elke dag train ik mijn empathische spier. Door open vragen te stellen, te achterhalen of het iemand is die je kan bereiken door hem iets aan te bieden: een kop koffie, een klein cadeautje. Of net iemand die geraakt wordt door het feit dat hij nodig is en je hem iets vraagt.
Gek hoe iedereen zijn verhaal heeft dat zelden samenvalt met de synopsis die ik in een nanoseconde heb geschreven. Een bio opgetrokken uit de vooroordelen in mijn hoofd, gebaseerd op de kruimels info die ik op het eerste zicht toegeworpen krijg. Het meisje in de jilbab blijkt psychiater, de chique mevrouw met het parelsnoer is gek op westerns en line dansen, de dakloze man droomt van een tocht naar Compostella.
Er is een man die niet geïnteresseerd lijkt, en tegen zijn zin een kop koffie leegdrinkt. Een uurtje later staat hij er terug, zijn fietstassen gevuld. Hij maakt kleine massieve houtsnijwerken, perfect gepolijste eitjes van hout. Die steekt hij vol positieve energie. Als hij iemand in het ziekenhuis bezoekt, neemt hij zo’n eitje mee en legt het dan voorzichtig tussen de handen van de zieke. Genezen doen ze er niet van, er zijn al mensen begraven met zo’n eitje.
Ze heeft zich vermomd als aimabel besje met een witte perfecte chignon. Ze is echter de schrik van de drugdealers in de buurt
Zijn uitleg stokt en hij kijkt naar het eitje dat hij rolt tussen duim en wijsvinger. Misschien wil hij toch wel meedoen, met ons festival. Soms word ik duizelig van al die onverwachte wendingen. En van de vele eenzame mensen die al snel hardop zeggen dat ze eenzaam zijn. Een beetje aanspraak en de ontboezemingen zijn niet meer te stoppen. Er is een oud vrouwtje dat er meesterlijk in slaagt om de ene anekdote naadloos te doen overgaan in een volgende en mij danig klem zet in een eindeloos gesprek.
Telkens als ik het gesprek wil afronden, spint ze een nieuwe verhaallijn bij elkaar. Ze heeft zich vermomd als aimabel besje met een witte perfecte chignon. Ze is echter de schrik van de drugdealers in de buurt, want ze houdt hun werkzaamheden als een havik in het oog, spiedend van achter haar gordijn met zicht op het binnenplein in de cité. Als ze merkt dat kinderen worden benaderd of als drugrunner worden ingezet, grijpt ze in. En ze deelt ook hosties uit in de mis.
Niemand, maar dan ook niemand is voor één gat te vangen. Dat elk mens complex en gelaagd is, dat weten we best wel, maar het is het soort van kennis die verdampt als ze niet onderhouden wordt. We vergeten simpelweg de eenvoudige dingen. Wanneer knoopte u nog eens gesprek aan met een volslagen onbekende?
Ondanks de weerstand zijn er weinig dingen waarvan het groeiende draagvlak zichtbaarder is dan van de fiets in de stad.
Het is alsof we elk jaar opnieuw moeten ontdekken hoe leuk het is als alles stilvalt. Dat opgelegde traagheid soms zorgt voor meer vooruitgang dan stilstaand verkeer. Toegegeven, mobiliteit is niet altijd het meest verbindende thema. Niet iedereen kan het zich permitteren om de auto te laten staan. De bakfiets heeft niet voor niets een bedenkelijke reputatie bij sommigen. (Op een debat over de gentrificatie in Rotterdam West dat ik recent bijwoonde, werd voortdurend gesproken over de invasieve bakfiets. Een Surinaams meisje vroeg vertwijfeld of er geen andere terminologie kon gebruikt worden, want zij had zo’n fiets en vond dat verdomd handig…)
Ondanks de weerstand zijn er weinig dingen waarvan het groeiende draagvlak zichtbaarder is dan van de fiets in de stad. Maar voor mij gaat de autoloze niet (alleen maar) over mobiliteit.
Ik word vooral lichtjes droef als de eerste wagens het gewest binnenrijden omdat het voelt alsof we de stad weer moeten afstaan. Net nadat we het jaarlijkse bewijs hebben geleverd dat wij, bewoners van deze vermaledijde stad, niet zoveel nodig hebben om er iets van te maken. Volledig op eigen kracht. Gewoon wat beschikbare publieke ruimte en een eindeloze voorraad rustinekes. Wij bouwen er spontaan wel zelf een feestje omheen, met brocantes, en dj’s en live muziek en overal veelkleurige vlagjes. Waarom mag het maar één keer per jaar? Misschien net omdat we het zo goed doen, als we het zelf mogen doen? In relatieve harmonie, organisch en voor een habbekrats. Dat moet intimiderend zijn voor the powers that be.
Het is als we er ons niet mee bemoeien dat het fout loopt. Als wij even niet waakzaam zijn, dan gebeuren er malheuren.
Het is als we er ons niet mee bemoeien dat het fout loopt. Als wij even niet waakzaam zijn, dan gebeuren er malheuren. Dan verrijzen er zielloze gebouwen (het rijks administratief centrum), dan duurt het een eeuwigheid voor er echt iets verandert (de piétonnier), dan wordt er met geld en zitpenningen gemorst (voorbeelden legio), dan sneuvelen er bomen en ander erfgoed.
Mijn boodschap is er een voor de goede verstaander. Niet gericht aan die politici met een uitvoerend mandaat die al lang door hebben dat je beleid voert in coalitie met de burger en hen in staat stelt om bijvoorbeeld op zo’n zondag pleinen en straten in te palmen. Die bestaan, godzijdank. Mijn boodschap is voor al die andere, die nog niet tot dat inzicht zijn gekomen. Die zag ik in de verte ook voorbijfietsen, onwennig, tussen al dat spontane stadsgewriemel…