De haperende emancipatiemotor van het hoger onderwijs
“‘Diversiteit in het hoger onderwijs: ‘We zouden al zoveel verder moeten staan’’
Gelijke onderwijskansen zijn nog lang geen realiteit, weet docente Sociaal Werk Mieke Schrooten. De emancipatiemotor die het hoger onderwijs is, hapert. Nadrukkelijker inzetten op die gelijke onderwijskansen is dan ook essentieel voor het hoger onderwijs van de toekomst.
Werken aan gelijke onderwijskansen vereist niet alleen uitgesproken voornemens maar ook daadwerkelijke inspanningen van iedereen die bij het hoger onderwijs betrokken is.
Università di Pavia / Flickr (CC BY-NC-SA 2.0)
Enkele weken geleden heropenden de hogescholen en universiteiten hun deuren. Veel hogeronderwijsinstellingen grijpen de ervaringen die ze tijdens de pandemie hebben opgedaan aan om hun onderwijsaanpak opnieuw onder de loep te nemen. Vooralsnog richt deze zoektocht zich vooral op het vinden van een goede combinatie tussen online en on-campus onderwijs.
De studentenpopulatie vormt nog lang geen afspiegeling van de diversiteit in de bredere samenleving.
Minstens zo belangrijk is echter de vraag wat hogescholen en universiteiten nog meer kunnen doen om gelijke onderwijskansen te bevorderen.
Gelijke onderwijskansen zijn nog lang geen verworven realiteit. Hoewel het aantal inschrijvingen in het eerste jaar van het hoger onderwijs in de loop der jaren is toegenomen en de instroom meer divers is geworden, vormt de studentenpopulatie nog lang geen afspiegeling van de diversiteit in de bredere samenleving. Dit geldt nog meer voor universiteiten dan voor hogescholen.
De “massificatie” van het hoger onderwijs betekent bovendien niet automatisch dat iedereen gelijke participatiekansen heeft. Vooral op vlak van doorstroom (slagen voor vakken) en uitstroom (een diploma halen) blijkt niet iedere student evenveel kans van slagen te hebben.
Volgens de Franse socioloog Pierre Bourdieu speelt het “kapitaal” dat leerlingen of studenten hebben hierbij een belangrijke rol. Met kapitaal doelt hij op kennis, houding en vaardigheden (cultureel kapitaal), maar ook op bijvoorbeeld relaties en netwerken (sociaal kapitaal).
Corona versterkte een aantal bestaande ongelijke onderwijskansen nog verder.
Jongeren met hoogopgeleide ouders krijgen tijdens hun opvoeding veel cultureel en sociaal kapitaal mee, waardoor ze weten hoe ze moeten studeren en hoe ze verbindingen kunnen maken met docenten en medestudenten. Jongeren die ouders uit een lagere sociaaleconomische klasse hebben, starten met minder kapitaal in het hoger onderwijs dan hun medestudenten.
Dat ook ander kapitaal een rol speelt, werd nog extra zichtbaar tijdens de coronaperiode. Corona versterkte een aantal bestaande ongelijke onderwijskansen nog verder. Studenten die niet beschikten over een eigen laptop, een stabiele internetverbinding of door krappe huisvesting geen goede studieruimte hadden, vonden het moeilijk om online lessen te volgen, te studeren of zelfs op de hoogte te blijven van lessen of opdrachten. Andere studenten hadden nog meer dan anders financiële kopzorgen omdat hun studentenjob wegviel of een andere bron van gezinsinkomen in het gedrang kwam.
Naast het kapitaal dat studenten meebrengen naar school, spelen nog andere dynamieken een rol op het vlak van studiesucces. Zo zijn het voornamelijk de opvattingen van de hoger opgeleiden die de spelregels binnen het hoger onderwijs bepalen. Ongeschreven regels en waarden zijn meestal afgestemd op de ‘WEIRD’ (White, Educated, Industrialised, Rich, Democratic) referentiekaders die vanzelfsprekend zijn binnen de meerderheid van de studentenpopulatie die wél door- en uitstroomt.
Voor niet-WEIRD studenten is er eerder incongruentie en culturele mismatch, wat ook maakt dat ze zich minder thuis voelen op de campus. Dit heeft een impact op hun welbevinden, psychologische veiligheid én hun prestaties.
Universal Design
Het hoger onderwijs wordt vaak gezien als een belangrijke actor als het gaat om sociale mobiliteit, emancipatie en gelijke kansen. Om te zorgen dat die emancipatiemotor minder hapert dan momenteel het geval is, is het nog nadrukkelijker inzetten op die gelijke onderwijskansen essentieel voor het hoger onderwijs van de toekomst.
UDL (Universal Design for Learning) kan hierbij een inspirerende strategie zijn. UDL daagt docenten uit om het curriculum en de onderwijsomgeving – in plaats van de studenten – als “onaangepast” te zien.
Om dit concreter te maken, is het verhelderend om het leerproces en studenten te vergelijken met een gebouw en de bezoekers die in dat gebouw komen. Bij het ontwerpen van een gebouw is het belangrijk om na te denken over hoe mensen het gebouw zullen betreden en zich naar andere verdiepingen zullen verplaatsen. Een trap bouwen lijkt misschien de meest logische keuze. Maar hoewel dit voor de meeste mensen een goede oplossing is, geeft het niet iedereen een goede toegang tot het gebouw of eventuele niveauverschillen.
De rode draad is dat je zoveel mogelijk barrières wegneemt en zo meer gelijke kansen creëert.
In plaats van achteraf aanpassingen te doen om de toegankelijkheid te verhogen voor bijvoorbeeld mensen in een rolstoel, pleit Universal Design ervoor om al in de ontwerpfase van het gebouw rekening te houden met de behoeften van de verschillende groepen die het gebouw zullen gebruiken. In het ontwerpplan wordt bijvoorbeeld al voorzien in hellende vlakken of liften voor rolstoelgebruikers, of stippen op de grond om slechtzienden te helpen hun weg te vinden.
De vergelijking met het ontwerp van een gebouw is niet toevallig. De term ‘Universal Design’ komt oorspronkelijk uit de architectuur. De filosofie erachter is echter heel inspirerend voor het vormgeven van (hoger) onderwijs. In plaats van ons onderwijs te ontwerpen voor de grootste groep, en daarna voor bepaalde studenten(groepen) uitzonderingsmaatregelen uit te werken, houdt een Universal Design al in de ontwerpfase van het onderwijs rekening met de bestaande diversiteit en mogelijke belemmeringen in het leerproces.
Naast het creëren van meer optimale leermogelijkheden voor alle studenten, heeft een dergelijke denkoefening ook een destigmatiserend effect. Waarom bijvoorbeeld niet in al het lesmateriaal een lettertype gebruiken dat beter leesbaar is voor studenten met dyslexie? Of waarom geen geluidsdichte koptelefoon beschikbaar stellen voor alle studenten die een schriftelijk examen komen afleggen, in plaats van alleen voor degenen die een bewijs van redelijke aanpassingen kunnen voorleggen? De studiekosten voor iedereen zo laag mogelijk houden is een ander voorbeeld van een UDL-maatregel. De rode draad is dat je zoveel mogelijk barrières wegneemt en zo meer gelijke kansen creëert.
Instellingen voor hoger onderwijs moeten eerst en vooral veranderen in veilige en gastvrije ruimten voor iedereen, niet alleen in woorden maar ook in daden.
In het recent verschenen boek Diversiteit in het hoger onderwijs roepen verschillende auteurs uit Belgische en Nederlandse hogescholen en universiteiten op om bij het vormgeven van hun onderwijs de blik ook naar binnen te keren. In welke mate houdt de eigen instelling zélf structurele ongelijkheden in stand? Welke plaats krijgen signalen en stemmen van studenten en personeelsleden met niet-dominante kenmerken aan de beslissingstafel, in het curriculum en de look and feel van de campus?
Werken aan gelijke onderwijskansen vereist niet alleen uitgesproken voornemens maar ook daadwerkelijke inspanningen van iedereen die bij het hoger onderwijs betrokken is. Nog meer dan het debat over hybride onderwijs is de urgentie van deze kwestie hoog. Instellingen voor hoger onderwijs moeten eerst en vooral veranderen in veilige en gastvrije ruimten voor iedereen, niet alleen in woorden maar ook in daden. Anders lopen studenten die niet gezien worden het risico buitengesloten te worden en uit de boot te vallen.
Zichtbare en onzichtbare normen die vandaag nog als vanzelfsprekend worden gezien, moeten getoetst worden aan de meer diverse – in zijn brede betekenis – studentenpopulatie. Pas dan zullen instellingen voor hoger onderwijs een toonbeeld zijn van emancipatie, gelijke kansen en sociale mobiliteit. Laten we het als maatschappij meer en meer onaanvaardbaar vinden als dat niet gebeurt. We zouden al zoveel verder moeten – én kunnen – staan.