“‘Een geefcultuur kweken’
U heeft het gelezen: Facebook had vorige week bijna twaalf miljard euro veil voor Whatsapp - een app om gratis smsjes te versturen. Het bedrag spreekt duidelijk tot de verbeelding. Op het web werd gebrainstormd over wat je nog zoal zou kunnen doen met dat geld (of minder): de wereld voorzien van drinkwater bijvoorbeeld. Of de hele muziekindustrie, het Vaticaan, IJsland of Jamaica opkopen.
Mij deed het weer denken aan een ethisch vraagstuk dat nooit meer uit mijn hoofd verdwenen is sinds ik het hoorde. Er zijn twee situaties:
Een kind is aan het verdrinken in een vijver. Een man loopt voorbij en grijpt niet in.
Een vrouw ontvangt een brief van een hulporganisatie, die haar voorstelt om honderd euro te geven om het leven van een kind te redden. Ze gooit de brief in de papiermand.
Wat de man doet, beschouwen we als immoreel. De vrouw doet niets verkeerds. Twee totaal verschillende situaties dus.
Supererogatoire daden
Maar dat is slechts schijn. Volgens filosofen die daar goed hebben over nagedacht — Peter Singer en Peter Unger bijvoorbeeld — is er geen echt moreel relevant verschil tussen de twee feiten. In beide gevallen kunnen we een mens redden. Afstand, directheid, of het feit dat de ene situatie gaat over iets doen en de andere over iets niet doen… het is allemaal van geen morele relevantie.
Nu hadden we het natuurlijk wel mooi gevonden als de vrouw wél honderd euro had overgeschreven. Het gaat hier over wat moraalfilosofen met een vreemd en moeilijk woord een “supererogatoire” handeling noemen: mooi als je ze doet, maar geen probleem als je ze niet doet. Above and beyond the call of duty. Als ik kan zwemmen en niet achter het verdrinkende kind spring, ben ik immoreel. Als ik echter niet kan zwemmen, of als het water vol met haaien zit en ik dus mijn eigen leven waag, dan stel ik een supererogatoire daad.
Taboe op geven
Een van de redenen waarom we donaties aan goede doelen als niet meer dan nice to do beschouwen, is omdat we die niet zo vaak tegenkomen — ik heb het niet over de vijf euro hier of daar. Hoe vaak verneem je in ons land via de media dat die of die persoon een significante som geld of een deel van zijn loon afstaat aan een goed doel? Ik kan me maar weinig voorbeelden voor de geest halen.
Het probleem is dat de mensen die het wél doen, er doorgaans niet erg open over zijn. Er rust een soort taboe op het praten over geven. Met onze gift kunnen we mensen (of dieren) redden, maar we durven er nauwelijks over te vertellen. We zijn bang om als moraalridder of opschepper aanzien te worden. We hebben geleerd — ik herinner me toch vagelijk zoiets — dat de waarlijk goede mens in stilte geeft en geen loftrompet nodig heeft. Het klinkt mooi, en het is ook mooi, maar de vraag is of bescheidenheid in dit geval de beste keuze is. Want op deze manier lijkt geven (nog) uitzonderlijker dan het eigenlijk is.
Zien geven doet geven
Wat we als normaal en wenselijk en misschien zelfs een morele plicht beschouwen, is wat we constant rondom ons zien. Ik heb nog nooit iemand een Facebook post zien plaatsen over haar gift aan een goed doel. Het zou nochtans geen slecht idee zijn om mooie gebaren wat in de kijker te zetten. Want het helpt.
We zijn allemaal — in zekere zin meer dan ooit — sociale wezens, en we worden beïnvloed door het gedrag van anderen. Vraag een bedelaar wat de beste manier is om mensen aan te zetten om iets in zijn pet te gooien. Hij zal je vertellen: er zelf iets inleggen, of, nog beter, zorgen dat er regelmatig iemand voorbijkomt die er iets in werpt, waardoor anderen zijn voorbeeld volgen.
In zijn boek met de geweldig confronterende titel The Life you can Save heeft Peter Singer — ‘s werelds meest praktische filosoof — het over the fifty percent league: een clubje mensen in de VS — van rijk tot minder rijk — die de helft van hun kapitaal of loon weggeven. Zij komen zo naar buiten, zegt Singer, om een voorbeeld te stellen en te inspireren. Zodat meer mensen het zouden doen. Zodat we een geefcultuur kunnen ontwikkelen.
De daad bij het woord
Ik hoor u wel: geven lost niets op, zegt u. Er moeten structurele veranderingen komen. De overheid moet ingrijpen. Het systeem moet veranderen. Aalmoezen werken niet en zijn een druppel op een hete plaat. Of het geld komt niet terecht. En bladiebla. Natuurlijk zijn dergelijke argumenten vaak gewoon excuses om de portefeuille niet boven te halen.
Daarnaast vraagt een verandering van het systeem tijd, en kunnen we ondertussen levens redden met slim geven. Bovendien is geven minstens even belangrijk voor de gever als voor de ontvanger. Iets weggeven helpt je om je lat wat lager te leggen en met minder tevreden te zijn. Geld lijkt me zoiets als zout of suiker: je raakt heel snel gewoon aan een bepaalde hoeveelheid, en het kost moeite om terug te gaan naar minder. Vandaar het nut van een gift die je voelt, een gift die — toch in het begin — een klein beetje pijn doet.
Maar goed, dit is geen pleidooi voor geven per se, maar voor meer openheid over het geven. Ik voeg dus, weliswaar nog steeds met een zekere schroom, even de daad bij het woord en zeg wat ik doe: ik geef dit jaar elke maand 180 euro of tien procent van mijn loon (ik ben nog niet toe aan vijftig) aan een goed doel.
Waarom zouden we de mooie dingen die we doen, niet laten zien?
Tobias Leenaert is directeur en oprichter van het Ethisch Vegetarisch Alternatief (EVA)