“‘Nederig’
Onlangs las ik een interessant artikel in de krant over “de meest miskende deugd”, en dat zou dan nederigheid zijn. In het artikel werd verwezen naar het werk van enkele Amerikaanse psychologen die een definitie hebben uitgewerkt van wat nederigheid is. Zij zien vijf kenmerken: (1) een gezond, robuust zelfvertrouwen, (2) de eigen fouten onder ogen zien, (3) open staan voor nieuwe informatie, (4) gericht zijn op anderen, (5) iedereen gelijkwaardig achten.
Ik zat in de trein terwijl ik het las. In mijn herinnering was het op dat moment zonnig buiten. Het artikel gaf me een warm gevoel. Het deed deugd – en dat over een deugd – om te lezen hoe er op een positieve manier werd gesproken over nederigheid.
Nederigheid heeft meer te maken met iets als innerlijke vrede dan met een vorm van onderdanigheid of onzekerheid. In het artikel stelt men nederigheid tegenover narcisme, en dat is een mooie gedachte. Niet de nood voelen om de hele tijd je kwetsbare ego te affirmeren of om de wereld als een verlengstuk te gebruiken van je wankele zelfbeeld. (Om een of andere reden denk ik dat de heer Berlusconi toch iets meer in de categorie narcisme thuishoort…)
Het is merkwaardig dat in onze cultuur het idee van een rustige nederigheid voor velen zo’n negatieve bijklank heeft. Het is blijkbaar normaal om de hele tijd te roepen: “kijk eens naar mij, zie mij hier staan, ik vraag aandacht voor wat mij rechtmatig toekomt”. Dat ‘ik vind dat ik recht heb op’ is wel eens waar te nemen in pre-electorale periodes, als de verschillende partijen hun lijsten samenstellen. Nu dus… Brrr…
Hebzucht en afgunst
Misschien zijn er wel meer omgekeerde deugden in onze moderne consumptiemaatschappij. Je bent maar een goede consument als je hebzuchtig bent. En wat doet een goede consument die zo ‘de’ economie weer op weg helpt? Je wilt meer hebben dan een ander. Je wilt dingen hebben waarvan je mogelijk niet eens wist dat ze bestonden voor je die reclame zag. Je bent misschien zelfs bereid om om middernacht aan te gaan schuiven aan een winkeldeur om daarna naar binnen te stormen, anderen opzij te duwen om toch maar binnen de eerste fractieseconde die nieuwe telefoon in je handen te kunnen houden.
Volgens een aantal politici is ongelijkheid ‘goed’ voor de maatschappij. Ongelijkheid zou immers afgunst stimuleren. Als je denkt te kunnen krijgen wat een ander ‘al’ heeft, en jij ‘nog niet’, dan zou dat een stimulans zijn voor (inderdaad) ‘de’ economie. Merkwaardig toch. Eigenschappen die we in zowat alle religieuze en spirituele tradities als ondeugd beschouwen, zijn een na te streven houding in onze consumptiemaatschappij. Dat we als consument alleen maar een permanente innerlijke onrust voelen en geen vrede, is veelzeggend.
Rekeningrijden
Ik moest er nog aan denken toen ik van de week die man in het journaal zag die de internetpetitie tegen het (experiment van) rekeningrijden had opgestart. Eigenlijk dacht ik iets als: ben jij nu eigenlijk niet beschaamd, meneer van het grote lawaai? Maar gelukkig hoorde niemand dat. Het zou volgens hem onaanvaardbaar (!) zijn dat hij, die x duizend (!) kilometer per jaar rijdt met de auto daar ook nog eens zoveel (!) voor zou moeten betalen. Het zou er zelfs toe kunnen leiden dat hij misschien wel niet meer (!) met de auto (!) naar de Ardennen of de zee zou kunnen gaan.
En ik dacht: klopt dit wel? En ik sprak hem in mijn hoofd aan. Besef je wel dat je je auto vooral gebruikt voor korte afstanden (dus om naar de bakker te rijden)? Heb je een grote dieselslurpende bedrijfswagen, of een kleine zuinige deelauto? Waarom ga je ervan uit dat je geen enkele verplaatsing zou kunnen vervangen door de fiets of een wandelingetje? Weet je dat er zelfs treinen rijden tot diep in de Ardennen? Waarom denk jij trouwens dat jij ‘recht’ hebt op zoveel duizend kilometer autorijden? En wat dan met de maatschappelijke schade die wordt veroorzaakt door die autoritten, onder andere door al dat fijn stof? Waarom moet jouw belang zo centraal staan, en niet dat van anderen?
Een heel klein beetje nederigheid zou goed geweest zijn. Niet het ‘ik wil dit, ik heb recht op dit, en wat de gevolgen daarvan voor anderen zijn, is echt niet mijn probleem, dat ze het maar oplossen, zodat ik er niet over moet nadenken, en zodat ik kan doen wat ik wil, want ik wil dit en ik heb er recht op’.
Blij om het geluk van een ander
In een narcistische cultuur van vermoeiende hebberigheid is het moeilijk om gewoon oprecht blij te zijn voor een ander. Gewoon luisteren naar een ander, heel gewoon empathie voelen, eenvoudig blij of verdrietig zijn voor wat de ander meemaakt, en hem of haar het goede toewensen, het is een houding die soms schaars lijkt te worden.
Veel mensen beginnen meteen over wat ze zelf hebben meegemaakt, zeggen dat hun eigen lot nog veel erger is, geven een oordeel of ongevraagd advies, en denken nadien dat ze zelf ook wel wat meer aandacht zouden verdienen. Ze kunnen daar vaak zelfs niet eens veel aan doen. We staan met zijn allen zo onder druk dat er bijna geen ruimte in ons hoofd overblijft voor een ander.
Jezelf oefenen in nederigheid kan ook een antwoord zijn, en tot wat meer rust in het hoofd leiden. In het krantenartikel staat het zo: “Omdat ze hun eigen ego niet zo sterk hoeven op te poetsen, hebben nederige mensen ruimte in hun geest om oprecht blij te zijn als het goed gaat met anderen.”
En wat we zo ontdekken in onze omgang met andere mensen, zouden we misschien ook kunnen aanleren als grondhouding tegenover de rest van de planeet. Een heel klein beetje nederigheid.
Ik herinner me hoe ik ooit in een vergadering zat met een crisismanager, van de toenmalige Kempische Steenkoolmijnen. Hij had allerlei dromen voor een megapretpark, op een van de verlaten mijnterreinen. Dat moest daar komen. Waarom, vroeg ik. Hij keek me verbaasd aan. “Dat ligt daar zomaar, dat moet toch een bestemming hebben.” Ik vroeg waarom dat daar niet zomaar mocht liggen, gewoon voor zichzelf, omdat het mooi was. Hij keek me nog verbaasder aan. Ik denk dat hij de vraag niet begreep.
Jan Mertens is wetenschappelijk medewerker bij de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling