“‘Tweede zit: het onderwijs kan beter!’
De internationale hulp voor de onderwijssector daalt ondertussen al zes jaar na elkaar. En dat terwijl de nood hoog is en er fors geïnvesteerd zou moeten worden. ‘Maar willen we dan meer van hetzelfde of moet het ook anders?’, vraagt Melanie Schellens zich af in haar bijdrage voor de reeks “De Ontwikkelaars”.
Unesco, de VN-organisatie voor Onderwijs, Wetenschap, en Cultuur trekt aan de alarmbel omdat de internationale hulp voor de onderwijssector voor het zesde jaar op rij daalt. Terwijl de nood onduldbaar hoog blijft, met 250 miljoen kinderen die niet naar school gaan, en nog eens 330 miljoen kinderen die nauwelijks leren omdat het schoolsysteem op zoveel plaatsen faalt. Dat zijn cijfers van de Education Commission. Dit gezelschap van politieke tenoren, nobelprijslaureaten, internationale bedrijfsleiders en experten van allerlei pluimage die de duurzame ontwikkelingsdoelstelling over onderwijs (SDG4) ondersteunen, spreekt van een ‘learning crisis’ en pleit ervoor om fors meer te investeren in de onderwijssector.
Publiek of privé, profit of non-profit
Maar willen we dan meer van hetzelfde, of moet het ook anders? Publieke middelen voor ontwikkelingssamenwerking zijn beperkt, en zelfs als de overheden van betrokken ontwikkelingslanden zelf substantieel meer gaan besteden, blijven er tekorten en blijven er twijfels over de capaciteit van die overheid om kwaliteitsonderwijs te organiseren. Het zit ook in de tijdsgeest: kan de privésector het niet beter? En hoe kunnen we dat financieren?
De privésector is al heel lang actief in het onderwijs, maar dekt heel verschillende realiteiten. In Vlaanderen gaat 61% van de lagere schoolkinderen naar het vrij onderwijs. Dat is strikt genomen privéonderwijs, ruimhartig gesubsidieerd en tegelijkertijd sterk gereguleerd door de overheid, en voor de leerlingen nagenoeg kosteloos. Die regeling valt nauwelijks te vergelijken met de situatie in pakweg de VS, waar ongeveer 10% van de leerlingen privéonderwijs volgt.
De privésector is al heel lang actief in het onderwijs, maar dekt heel verschillende realiteiten.
In tegenstelling tot het openbaar onderwijs gelden er in het Amerikaans privé-onderwijs weinig overheidsregels. Het kent geen overheidsinspectie, kan selectief zijn in wie het toelaat en leerkrachten hebben er geen onderwijsdiploma nodig, laat staan dat er een georganiseerde vakbond bestaat. Het wordt ook niet gesubsidieerd en de rekening voor de leerlingen kan dan ook flink oplopen (het systeem van gesubsidieerde Charter Schools blijft hier buiten beschouwing).
In ontwikkelingslanden volgen verhoudingsgewijs veel meer kinderen privéonderwijs (driemaal zoveel dan openbaar onderwijs, volgens een andere studie van UNESCO), zij het in een compleet verschillende context. Denk hier bij privéonderwijs niet alleen aan paters en zusters en ngo’s, maar ook aan een groeiend aantal bedrijven dat hier brood in ziet. We hebben het hier niet over dure privé-universiteiten, maar over low cost for profit bedrijven à la Bridge International Academies (actief in Afrika en India, met investeringssteun van Bill Gates en Mark Zuckerberg), Omega Schools (Ghana), Innova Schools (Peru), … die er prat op gaan lager en middelbaar onderwijs aan te kunnen bieden tegen een verhoudingsgewijs lage kost (van enkele pennies per dag of een paar dollar per maand in Afrika tot 130 dollar per maand in Peru, wat nauwelijks nog low cost mag heten).
UKAid (CC BY 2.0)
Maar waarom ook niet, wanneer overheden er niet in slagen zelf kwaliteitsonderwijs te organiseren? Het viel toch al veel langer op dat het coca cola wel lukt om tot in het meest afgelegen Afrikaanse dorp door te dringen, waarom zou dat niet kunnen voor onderwijs? Tsja, omdat onderwijs geen gesuikerde frisdrank is, maar een systeem dat complexe leerervaringen behelst (waaronder, maar zeker niet uitsluitend, kennisoverdracht door gekwalificeerde leerkrachten), met lokaal aangepaste leerplannen, leermiddelen en evaluaties, een sector die beleidskeuzes vraagt en gelijke toegang moet garanderen onafhankelijk van inkomensniveau, huidskleur, etnische groep of religie, en die dus toezicht en regulering vereist.
Vorig jaar gooide Liberia een flinke steen in de kikkerpoel, door aan te kondigen dat het haar lager onderwijs ging uitbesteden aan de toen al controversiële Bridge International Academies.
Maar nogmaals, wat doen we dan op die plaatsen waar het de overheid niet lukt om dit te organiseren? Er is haast bij, zegt de internationale gemeenschap, Education can not wait, meteen ook de naam van één van die nieuwe initiatieven die extra geld zoekt, in dit geval voor onderwijs in humanitaire noodsituaties.
Vorig jaar gooide Liberia een flinke steen in de kikkerpoel, door aan te kondigen dat het haar lager onderwijs ging uitbesteden aan de toen al controversiële Bridge International Academies. Een wanhoopspoging? Uiteindelijk werd het plan teruggeschroefd en bijgestuurd tot een pilootproject waarbij een beperkt aantal scholen een partnerschap aangaat met privé-instellingen. Die laatste werden geselecteerd op basis van een openbare aanbesteding en omvatten, naast Bridge en andere bedrijven, ook non profit onderwijsinstellingen. Het experiment in Liberia wordt met argusogen gevolgd, maar uiteraard is het nog veel te vroeg voor resultaten.
Op zoek naar kwaliteit
Uit andere landen komen wel al evaluaties, o.a. door internationale ngo’s in de Global Campaign for Education www.campaignforeducatin.org maar ook door de Wereldbank met gerichte impactevaluaties in experimentele situaties. De resultaten op schoolniveau blijven heel verschillend, en dat hoeft niet te verbazen. We weten inmiddels wel ongeveer waarin betere scholen zich onderscheiden van slechtere, maar er zijn zoveel variabelen die de resultaten beïnvloeden. Ook de gehanteerde indicatoren ontlokken vaak discussie: meet je hoe goed leerlingen erin slagen testjes in te vullen, of heb je meer ambities? Meet je ook wie toegang heeft en wie voortijdig uitvalt?
Meet je hoe goed leerlingen erin slagen testjes in te vullen, of heb je meer ambities? Meet je ook wie toegang heeft en wie voortijdig uitvalt?
Het wordt interessanter wanneer je verder kijkt dan de kwaliteit van individuele scholen, en de kenmerken van het onderwijssysteem in een land onderzoekt. Het maakt nogal een verschil in welke politieke context zo’n onderwijssysteem tot stand komt.
De Belgische onderzoeker David de la Croix concludeerde tien jaar geleden al, op basis van OESO-cijfers over schoolsucces en ongelijkheid, dat de kwaliteit van het openbaar onderwijs sterker kan worden door de sterke aanwezigheid van privéonderwijs in democratische landen die wel een grote ongelijkheid kennen. Immers, wie zich geen duur privéonderwijs kan veroorloven heeft nog wel stemrecht, en eist meer middelen voor het openbaar systeem dat geen tweederangs onderwijs mag leveren.
Het onderzoek illustreerde met gegevens uit de VS, maar ook Spanje, Mexico en Brazilië. In ondemocratische landen met hoge ongelijkheid, heeft dit evenwel desastreuze gevolgen voor het openbaar onderwijs: er is geen enkele aanmoediging om daar in te investeren. Wie het zich kan veroorloven kiest voor privéonderwijs, wie dit niet kan betalen blijft simpelweg uitgesloten van onderwijs van enig niveau.
Prioriteit: de leerling, de school of het systeem?
Hoe moet onderwijsondersteuning er dan uitzien? De leerling prioritair stellen lijkt nogal vanzelfsprekend. Dat kan door leerlingen beurzen, cash transfers of andere financiële steun te geven om zich in te kopen in kwaliteitsscholen – die daarmee onrechtstreeks gesubsidieerd worden. De International Finance Corporation (IFC), de private sector arm van de Wereldbank, investeert rechtstreeks in bedrijven die onderwijs verkopen – waardoor deze in principe ook minder begoede kinderen kunnen opnemen. Iedereen tevreden?
De betrokken scholen kunnen beter worden, maar wanneer het onderwijssysteem zelf niet verbetert, biedt het geen garantie op duurzame kwaliteit en gelijke toegang.
Niet voor lang. Waarom zou je publieke middelen inzetten om rechtstreeks of onrechtstreeks bedrijven te subsidiëren die toch al winstgevend zijn? Dat kan hoogstens een heel tijdelijke maatregel zijn. De toegang wordt (een beetje) breder, maar het ongelijke systeem wordt bestendigd. De betrokken scholen kunnen beter worden, maar wanneer het onderwijssysteem zelf niet verbetert, wanneer er geen deugdelijk toezicht, afspraken en regels of verantwoordingsmechanismen bestaan, biedt het geen garantie op duurzame kwaliteit en gelijke toegang. Ook IFC geeft die waarschuwing mee.
Bij alle passionele debatten over openbaar of privéonderwijs zijn de meeste betrokken het hierover eens: dit toezicht blijft de verantwoordelijkheid van de overheid. Laat ons dan de schaarse publieke middelen toch maar bij voorrang investeren in een beter systeem en in sterkere capaciteit van die overheid, opdat ze volop haar rol kan spelen als kwaliteitsbewaker van al die goedbedoelde initiatieven, al dan niet for profit.