Terug naar Aleppo met Roni, Syrisch vluchteling in België
‘Misschien had ik nooit naar Syrië moeten terugkeren’

© Emiel Petrovitch

© Emiel Petrovitch
Zeventien jaar na zijn vlucht keert Roni Hossein als Belg terug naar Syrië, samen met MO*journalist Pieter Stockmans. Wat begint als een pelgrimstocht naar het graf van zijn grootvader groeit uit tot een confronterende reis langs verlies, spijt en een broze hoop op nationale verzoening. De littekens van dictatuur, oorlog en aardbeving in Syrië zijn nog niet geheeld.
Aan de Syrische grens klinken de liederen van de revolutie. ‘The homeland welcomes you’, flikkert op een scherm. Grensbewakers lachen vriendelijk, alsof ze oude bekenden zijn. De taxi raast over de kaarsrechte woestijnweg, alsof de chauffeur Roni wil helpen de verloren tijd in te halen. De volumeknop gaat omhoog. ‘Houd je hoofd hoog, je bent een vrije Syriër’, klinkt het refrein. Roni toont een filmpje waarin zijn Belgische dochter hetzelfde lied zingt. Met hoop in het hart rijdt hij het getraumatiseerde land tegemoet, voorbij de slagboom.
Langs de weg rijden vrachtwagens uit Jinderes, het stadje in het verre noorden waar zijn wortels liggen. Zijn voorouders plantten er duizenden olijfbomen. In het bergdorp Kurdan werd zijn geliefde grootvader Wahid begraven terwijl Roni in België was. Het graf is de eindbestemming van deze reis.

© MO* (CC BY 2.0)
Damascus
De volgende dag, in een rumoerig café, waar Real Madrid en Atlético elkaar op het scherm bekampen, zit Roni tegenover zijn jeugdvriend Mohammad Dabag. Mohammad woont in Jaramanah, een wijk in Damascus. ‘Dit is Syrië in miniatuur’, zegt hij. ‘Koerden, Arabische christenen, druzen en soennieten leven hier naast en met elkaar. Dat geven we niet op.’
In Jaramanah voelt Roni zich vrij om op straat te roken en water te drinken, iets wat elders tijdens de ramadan ongepast kan overkomen. Gewapende mannen bewaken de toegangswegen, terwijl het dagelijks leven achter de controleposten zijn gang gaat. Sinds de val van het Assad-regime, begin december 2024, wordt de wijk bewaakt door een druzische militie. Mohammad is zelf geen druus, maar hij deelt hun wantrouwen tegenover de nieuwe islamistische machthebbers.
Mezzeh, een andere wijk, was ooit het machtscentrum van Assad en is nu in handen van interim-president en islamist Ahmad al-Sharaa. Op een billboard bij het ministerie van Informatie staat: ‘Broederschap zonder grenzen’.
De bewaker bij de poort is een soenniet uit Latakia, aan de kust. Zou hij onder die "broeders" ook de alawieten rekenen, die daar onlangs brutaal werden aangevallen? Roni denkt aan de standrechtelijke executies van ongewapende mensen, net voor hij naar Syrië terugkwam. ‘Vroeger bekleedden alawieten uit Latakia administratieve functies’, zegt hij. ‘Nu hebben de soennieten de macht. De rollen zijn omgekeerd.’
Aan de rand van Damascus dooft het stadsrumoer uit, tot enkel nog skeletten van ingestorte gebouwen overblijven. Het is Roni’s eerste confrontatie met de vernietigingsstrategie van voormalig president Assad en zijn Russische bondgenoten. Hij kijkt zwijgend rond. ‘Wat leeft er in mensen die zó hebben geleden?’, fluistert hij met angst in zijn stem.
Hoop in ontmoeting
Die angst maakt al snel plaats voor hoop wanneer hij in Deir al-Asafir een van die mensen ontmoet: Mohammed Akkar. In 2013 richtte Akkar een lokale burgerraad op in rebellengebied. Toen Assad en Rusland het gebied in 2018 heroverden, werd hij samen met honderdduizenden anderen verdreven naar het noorden. Hij kwam terecht in Afrin, Roni’s geboortestreek.
Daar liet de Turkse president Erdoğan Arabische vluchtelingen zoals Mohammed intrekken in huizen van verdreven Koerden. Als demografisch wapen, om de Koerdische meerderheid te breken.
In deze ontmoeting komt veel samen: veertien jaar van mensen verplaatsen als pionnen, van wederzijdse gevechten en wraakacties. Roni tast voorzichtig af. Pas wanneer hij tolerantie voelt, durft hij te zeggen dat hij een Koerd is. Niet veel later wandelen Mohammed en hij samen, arm in arm, tussen de Romeinse olijfboomgaarden rond het verwoeste stadje. Als twee broers, jarenlang gescheiden door de schaduw van vermeende haat, slechts om te ontdekken dat in elk van hen een stil verlangen naar verzoening leefde.
Roni vertelt over zijn middelbareschooltijd onder het regime van Assad. Tijdens de “Nationale Les” draaide alles om de familie Assad. De culturen en bevolkingsgroepen van het land bleven onbesproken. ‘We leerden niets over elkaar. Niets. Dan is het makkelijk om angst te zaaien.’ Mohammed beaamt.

Roni ontmoet Mohammed Akkar (links), een Arabische Syriër die verdreven werd naar Roni's geboortestreek Afrin en die na de val van Assad terugkeerde naar Deir al-Asafir bij Damascus.
© Pieter Stockmans
Aleppo
Roni woelt onder het laken, zijn ogen wijd open in het duister. ‘Ik kan niet slapen’, fluistert hij. ‘Stress. Buikpijn. Morgen ga ik naar Aleppo. Mijn stad, waar mijn ouderlijk huis staat. Alles maalt door mijn hoofd: verdriet en woede om wat ik verloren heb, blijdschap omdat ik kan terugkeren, angst voor wat ik zal aantreffen… Alles tegelijk.’
De volgende dag trilt zijn rolkoffer over het asfalt. Sheikh Maqsoud, de wijk van Aleppo waar hij opgroeide, ligt enkele straten verder. Auto’s razen langs hem heen. Zijn nicht Bahar, inmiddels zeventien jaar ouder dan toen hij haar voor het laatst zag, staat te wachten aan haar wagen.
Terwijl ze zich een weg banen door het drukke verkeer, toont Roni haar een foto van een merkwaardige ontmoeting enkele dagen eerder. Een commandant van Hayat Tahrir al-Sham, waarmee we op zijn basis hadden gesproken, dook diezelfde avond opnieuw op in het oudste ijssalon van Damascus, in de Al-Hamidiyah Souk. In de banaliteit van dat tafereel vond Roni een glimp van menselijkheid en durfde hij te hopen op iets beters: dat zelfs jihadisten hun bekrompen blik konden verruimen, nu ze de complexe mozaïek Syrië controleren.

Een commandant van Hayat Tahrir al-Sham eet een ijsje in het bekendste ijssalon van Syrië.
© Emiel Petrovitch
Sheikh Maqsoud is een door Koerden gecontroleerd eiland in het midden van Aleppo. Zandzakken liggen lukraak opgestapeld rond de toegangspoorten van de wijk. Wanneer Bahar een van de controleposten rond de wijk nadert, geeft een soldate van de Koerdische militie YPG een stopteken. Haar collega vraagt met een air van superioriteit onze papieren. Voor Roni, die hier een kwarteeuw van zijn leven doorbracht, voelt het alsof hij toestemming moet vragen om zijn eigen verleden binnen te treden.
Tussen afgebrokkelde betonplaten staan groenteverkopers achter geïmproviseerde kraampjes. Mensen bewegen zich achteloos door het decor van verwoesting. Het puin is deel geworden van het dagelijks leven.
Bahar verwelkomt haar neef met een iftar-maaltijd, die een maandloon kost. ‘Maandlonen zijn hier zinloos’, zegt ze. ‘De lonen zijn laag, de prijzen hoog, en het geld is niks waard. Niemand overleeft hier van een salaris alleen.’
Plots wordt het gesprek overstemd door trommels en gejuich: het Koerdische nieuwjaarsfeest Newroz is losgebarsten. Terwijl de zon een oranje gloed over de wijk werpt, dansen jongeren rond vuurkorven, zwaaiend met vlaggen van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF, waar de YPG bij hoort, nvdr). Levensgrote portretten van Abdullah Öcalan, hun geestelijke leider, sieren de gevels als iconen.
Roni’s stilte en zichtbare ongemak contrasteren scherp met de feestvreugde. ‘Geen enkele Syrische vlag’, merkt hij op. ‘Alleen maar symbolen van SDF en YPG. Dit keert zich straks tegen ons, zoals bij de alawieten en de druzen.’
In 2013 ontstond een breuk tussen Koerden die de Syrische revolutie steunden, en Koerden die geloofden in de zogenaamde ‘Rojava-revolutie’. Met steun van de Turks-Koerdische PKK bouwden die laatsten een eigen leger (de SDF) en een autonoom bestuur. Roni rekent zichzelf tot de eerste groep. Al in 2011 betoogde hij mee in Brussel voor de Syrische revolutie. Zelfs toen islamisten de opstand kaapten, bleef hij geloven in bevrijding voor iedereen.
‘Ik heb het oosten van Damascus gezien, compleet platgelegd door Assad,’ zegt Roni. ‘De bevolking onder controle van de soennitisch-Arabische rebellen werd zwaar belegerd. Het is logisch dat zij nu ook macht hebben.’
‘Maar,’ vindt Bahar, ‘de rebellen begonnen en Assad reageerde. Het is hun eigen schuld.’ Roni is geschokt, maar probeert het te begrijpen. Bahar leefde onder de raketten van rebellen en hun openlijke haat tegen Koerden.
In de auto, op weg naar Roni’s ouderlijk huis, zingt Bahar mee met Bruce Springsteens Dancing in the Dark. Het brengt Roni terug naar de jaren 2000, toen hij samen met zijn boezemvrienden Ahmad Mamo en Rezan Abdou het eerste moderne danscollectief van Aleppo oprichtte. Tot die noodlottige dag in 2008. Na hun laatste voorstelling, over “De Zetel” waaraan dictators zich vastklampen, trad de duisternis in. Op de vlucht voor de beruchte geheime dienst moest Roni halsoverkop afscheid nemen van zijn familie, van zijn leven, en vluchten, via Turkije naar België.
Vier jaar later bezorgde de oorlog hem talloze slapeloze nachten in Leuven. Hij piekerde zich suf over de mogelijke dood van zijn ouders, zijn broer en zussen. Ondanks de koppigheid van zijn vader moesten ook zij zich uiteindelijk in de handen van mensensmokkelaars storten. Na een mensonterende tocht van bijna twee jaar werden ze in Europa met Roni herenigd.
Net wanneer Springsteens dans uitdooft, komen ze aan bij het ouderlijk huis. Er is geen elektriciteit, enkel het blauwe schijnsel van generatorlicht. Roni kijkt gespannen om zich heen. Alles oogt chaotischer, vuiler, vervreemdend. Plots herkent hij de trappenhal waar hij als kind voetbalde. Zijn hand trilt als hij aanklopt. Wat zal hij aantreffen? Gastvrijheid, of haat en wantrouwen?
De deur gaat open. De nieuwe bewoners zijn begripvol, bijna verontschuldigend. Zodra Roni binnenstapt, stokt zijn adem. Het huis is leeg, gebarsten, ontmanteld. Op de vloer liggen enkel matrassen. Waar ooit een schuifdeur zat tussen woonkamer en slaapkamers, gaapt nu een opening. En precies op de plek waar hij als kind spelletjes speelde achter een flikkerende monitor, hakten soldaten een doorgang in de muur.

Roni na 17 jaar op bezoek in zijn ouderlijk huis, dat hij in 2008 halsoverkop moest ontvluchten. Er wonen nu andere mensen. Van zijn herinneringen blijft niets tastbaars over.
© Emiel Petrovitch

Bij zijn oom vond Roni oude foto's van het huis.
© Emiel Petrovitch
Het balkon is kleiner dan hij zich herinnert. ‘In de zomer sliep ik hier,’ zegt hij. ‘Toen wapperden gordijnen in de wind. Alles was honderd keer mooier. Mijn moeder was een properheidsmaniak, zelfs de muren blonken. Nu bladdert de verf af.’ Hij zoekt iets tastbaars uit zijn tijd hier, maar vindt het alleen in de vorm van een litteken op zijn eigen gezicht, van toen hij als kleine jongen van een kast tuimelde.
En in de persoon van Amina, de moeder van zijn boezemvriend Ahmad Mamo. Zij bleef alleen achter, zonder echtgenoot of zoon. Wanneer Roni haar ziet, wordt hij terug geslingerd in de tijd. Hij herinnert zich hoe Ahmad hem ooit kaartjes bezorgde voor een exclusieve voorstelling in de Opera van Damascus. Ze waren toen soldaten in het leger en betraden het operagebouw met legerboots en kaalgeschoren hoofden.
De voorstelling heette Dead Can Dance. Jaren later zou Ahmad zelf een dansende dode worden. Op 22 maart 2014 werd hij gedood in een raketaanval van Al-Sharaa’s Nusra Front op Latakia.
Op dat moment was Roni in België tevergeefs op zoek naar zijn vroegere artistieke zelf. Hij was van nul af aan moeten herbeginnen, met een opleiding die snel werk moest opleveren. Door de jaren heen was hij ervan overtuigd geraakt dat nostalgie een mens kapotmaakt. Hij had zijn oude leven opgeborgen in een stoffige doos. Maar nu, oog in oog met Ahmad’s moeder, ziet hij opnieuw die jongen die met gracieuze bewegingen over de podia van Aleppo dartelde. Hij ziet de man die hij had kunnen worden.
En hij denkt aan Rezan. Die zag hij in 2015 terug in Istanbul. De gesofisticeerde en gevoelige Rezan overleefde er als straatverkoper, en werd vervolgens hervestigd als vluchteling in Canada. Daar wist hij nooit te aarden. Hij belandde in een depressie en stierf uiteindelijk aan de gevolgen daarvan. Als enige overlevende van het onafscheidelijke drietal staat Roni nu terug in Aleppo. Zijn stad, bewoond sinds mensenheugenis, is vandaag een fysiek én mentaal apocalyptisch landschap.
‘Wat is erger?’ vraagt hij zich af. ‘Alles verliezen en leven met mooie herinneringen? Of oog in oog staan met de schimmen van jezelf en je familie in een kapot decor? Het voelt alsof de persoon die ik ooit was, dood was in mij, en alsof ik hem nu krampachtig tot leven wek. Pas nu voel ik écht wat de oorlog heeft aangericht. Misschien was ik beter nooit teruggekeerd. Misschien had ik het Syrië uit mijn herinnering moeten koesteren.’

In 2015 nam Roni afscheid van zijn boezemvriend Rezan in Istanbul. Hij zou hem nooit meer terugzien: Rezan overleed een paar jaar later in Canada.
© Xander Stockmans
Langs Road 62
Bahars vader Mohammed, Roni’s oom langs vaderskant, mag met zijn wagen de wijk niet in. Zijn nummerplaat is geregistreerd in Afrin, dat al zeven jaar onder Turkse bezetting staat. De SDF, de militie die de wijk Sheikh Maqsoud controleert, werd destijds door Turkije uit Afrin verdreven. Hier nemen ze geen risico.
De weg van Aleppo naar Afrin, Road 62, was jarenlang een afgesloten slagader. Hij is sinds de val van Assad weer open. De littekens van oorlog en verdeeldheid zijn er nog steeds zichtbaar.
Op déze weg begon in november 2024 de neergang van het Assad-regime. De door Turkije gecontroleerde facties die Afrin in handen hebben, vormden samen met de troepen van Al-Sharaa in Idlib een front. Via Road 62 rukten ze op naar Aleppo. ‘Ik reed hier die dag en moest zigzaggend tussen de lijken van Assad-soldaten navigeren’, vertelt Mohammed.
Langs de weg hangen posters van gesneuvelde strijders van de door Turkije gecontroleerde facties. Mohammed leest de slogan: ‘Martelaar’. Hij lacht wrang: ‘Deze bezetters stierven niet voor Afrin. Ze maakten zich schuldig aan gruwelijk geweld tegen de Koerdische bevolking.’
De nieuwe Syrische regering neemt stap voor stap de controle in Afrin van hen over. Daardoor voelt Mohammed zich veiliger, al erkent hij het Stockholmsyndroom. Het nieuwe leger bestaat immers uit jihadisten, die hun ideologie en persoonlijke wraakzucht al twee keer (tegen alawieten en tegen druzen) lieten primeren boven hun nieuwe rol als neutrale beschermers van álle Syriërs. Het is kiezen tussen de pest en de cholera.
Maar Roni en zijn oom huiveren bij elke vorm van afscheiding, of die nu van Koerdische kant komt of van pro-Turkse milities. Mohammed weet immers wat scheiding teweegbrengt. Acht jaar lang bleef hij gescheiden van zijn dochter. In 2014, toen de oorlog volop woedde, studeerde Bahar in Aleppo. Op amper zestig kilometer afstand, maar achter ondoordringbare frontlinies en controleposten. Pas na de val van het Assad-regime vonden ze elkaar terug.
Vanuit Aleppo werd Bahar burgemeester van een handvol Koerdische gehuchten die onder controle stonden van Al-Sharaa. Ze wijst naar de afrit. ‘Daar ligt een van mijn dorpjes, Ghazzawiya. Elk dorp had twee burgemeesters: één van het Assad-regime en één van de islamisten van Al-Sharaa. Ik kon dat gebied niet betreden. De officiële administratie gebeurde nog steeds vanuit Aleppo-stad.’
Plots ontvangt Bahar een pdf-bestand op haar telefoon: een ontslagbrief, afkomstig van de nieuwe autoriteiten van de stad Aleppo. Alle Koerdische dorpsburgemeesters rond Afrin zijn ontslagen. Bahar leest, zwijgt. Het zat eraan te komen: de nieuwe overheid onder interim-president Ahmad al-Sharaa vervangt de burgemeesters van het oude regime.
Tegelijk verschijnt er ander nieuws op Facebook: ‘Een regeringsdelegatie zal de autonome Koerdische gebieden bezoeken.’ ‘Dát is wel goed’, zegt Roni. ‘Ze praten. Dan is er misschien minder kans op oorlog.’

Roni herenigd met zijn oom Mohammed bij Qalat Semaan, de ruïne van een 5de-eeuws Byzantijns kerkcomplex dicht bij Afrin.
© Pieter Stockmans
De smaak van perziken in Bassouta
Hanifa, de zus van Roni’s overleden grootmoeder Khadija, woont in Bassouta, op de weg naar Afrin. Via dit stadje op een heuvel vluchtten honderdduizenden mensen voor de Turkse bombardementen van 2018. Met hun hele hebben en houden op pick-uptrucks trokken ze naar gebieden die nog in handen waren van de YPG, de Koerdische militie.
Hanifa bleef. Daarvoor heeft ze een prijs betaald. Haar zoon Marouf baatte ooit het populairste restaurant van Bassouta en omstreken uit, nu staat hij in de lege hal waar ooit gasten genoten van gebakken vis en het geruis van de rivier. Hij toont een filmpje van geplande uitbreidingswerken. ‘Alles was betaald’, zegt hij. ‘Materialen, architecten. De plannen lagen klaar.’
Maar met elke bom drong het besef dieper door: er is geen toekomst meer, alleen een heden waarin je moet overleven. Ze sloegen twaalf dagen op de vlucht. Toen ze terugkeerden, was alles geplunderd. Daarna kwamen de bezetters, als ware maffiosi, om beschermingsgeld te eisen. Hanifa voegt eraan toe dat ook de YPG hen destijds geen rust liet.
Haar andere zoon vluchtte naar Libanon, om aan de dienstplicht te ontsnappen.
Hanifa verdwijnt in de keuken en keert terug met koffie, koekjes en fruit. Roni haalt zijn moeder, de dochter van Khadija, erbij via het scherm van zijn telefoon. Vanaf het balkon laat hij haar mee genieten van het uitzicht over heuvels vol abrikozen- en perzikenbomen. ‘Het is vreemd,’ zegt hij, ‘maar bij het zien van tante Hanifa herinnerde ik me plots de smaak van die perziken.’

Roni toont een foto van zijn zoontje in België tijdens een bezoek aan "tante" Hanifa, de zus van zijn grootmoeder.
© Emiel Petrovitch

Hanifa (links) bleef in Bassouta, maar betaalde daar een prijs voor. Het restaurant van haar zoon werd geplunderd, haar andere zoon vluchtte naar Libanon om niet te moeten vechten.
© Emiel Petrovitch
Afrin-stad
Op Roni’s smartphone verschijnt het netwerk ‘Turk Telekom’. En op een weg tussen de olijfboomgaarden staat een controlepost met muurschilderingen van de Hamza Division, een van de door Turkije gecontroleerde facties die Afrin bezetten.
‘Ga opzij wachten!’, roept een gemaskerde soldaat bij het checkpoint. Mohammed wordt nerveus. Roni toont zijn journalistieke accreditatie en de foto met de commandant die we enkele dagen eerder in het ijssalon van Damascus ontmoetten. ‘We zaten daar met de nieuwe leiders. Hij zei dat we hem altijd mochten bellen. Moet ik dat nu doen?’, vraagt Roni kordaat. Plots verandert de toon. De soldaat lacht, doet zijn masker af en zegt: ‘Broer, we doen dit alleen voor jullie veiligheid. Geen probleem.’
Mohammed lacht bitter. Hij weet beter: zonder connecties ben je hier een vogel voor de kat. Hij werd al meermaals afgeperst aan dit soort checkpoints.
Battal, de broer van Roni’s opa Nouri, zag deze gemaskerde soldaten en Arabische inwijkelingen komen en nu stilaan ook weer vertrekken. ‘Ze kwamen aan met één koffer en keerden terug met vrachtwagens volgestouwd met spullen uit geplunderde huizen’, zegt hij. ‘Ik was eens in een IT-winkeltje toen er iemand van die milities binnenkwam met een laptop. Hij wilde hem verkopen. Ze verkochten spullen uit ónze huizen. Ik zag militiesoldaten met slotenmakers van huis tot huis gaan.’
‘Wij leven met angst, zonder familie, in een kapotte en bezette economie.’
Daarom bewaakt Battal het huis van zijn broer Nouri, die naar België vluchtte. Tijdens de Turkse invasie sloeg een raket recht in de woonkamer in. ‘Mijn zoon sliep daar die nacht’, wijst Battal terwijl zijn vrouw het avondmaal serveert voor het dichtgemetselde gat in de muur. ‘De raket kwam gewoon dwars door de muur. Als ze was ontploft, was hij op slag dood geweest.’
De raket bleef nog dagenlang in de kamer liggen. Turkse soldaten kwamen uiteindelijk langs, niet om de schade te vergoeden maar om hun raket op te halen. ‘Die kunnen ze dan nog eens op een ander huis gooien’, zegt Battal bitter.
Battal bleef op zijn geboortegrond, maar leeft ver van zijn geëmigreerde kinderen. Zijn broer Nouri werd ontworteld en leeft ver van zijn olijfbomen die hij als zijn kinderen beschouwde, maar wél dicht bij zijn familie in Leuven. Wie is beter af? Battal twijfelt niet: ‘Nouri’, zegt hij. ‘Mijn kleinkinderen heb ik nog nooit gezien. Buitenstaanders zien hier alleen de mooie natuur. Maar wij leven met angst, zonder familie, in een kapotte en bezette economie.’
De olijfoogst is hun voornaamste bron van inkomsten. ‘Alles is hier duurder geworden, behalve de olijfolie. Vreemd, toch? De verwerkingsbedrijven werden overgenomen door de bezetters. Ze verlaagden kunstmatig de prijs die de Koerdische boeren krijgen, en exporteren dan met winst naar Turkije. Ze werken voor Erdoğan (de Turkse president, red.). Afrin kán een sterke economie opbouwen, maar wordt bewust zwak en afhankelijk gehouden.’ Onderweg zagen we zo’n bedrijf met de Turkse vlag erop.

© Emiel Petrovitch
De volgende ochtend staat de koffie dampend in de zon op het ruime balkon. Roni bladert als een bezetene door oude fotoalbums die hij in een kast heeft gevonden. De stoffige doos van zijn oude leven gaat wagenwijd open.
‘Ik ben nog niet goed wakker, ik heb mijn gezicht nog niet eens gewassen’, lacht hij. Kriskras door elkaar liggen vergeelde foto’s van huiselijke taferelen en formele gezinsportretten.
Tussen de stapel ligt een bijzondere foto: de woonkamer van het huis in Sheikh Maqsoud. Witte siergordijnen, houten meubels, kamerplanten, verjaardagstaarten, fruitschalen, frisdrank — familieleden verenigd in wat toen hun leven was. Jaren later zou het uiteenspatten als puin van een gebombardeerd gebouw.
‘Deze foto is meer dan dertig jaar oud’, zegt Roni. ‘Eind jaren negentig, Hafez was nog president. Alle mensen op deze foto zijn nu ontworteld, verspreid over België en Duitsland. En hier zie je mijn oma Fadila. Ze bracht haar hele leven door samen met mijn opa Wahid in de bergen tussen de olijfbomen, maar ze overleed en werd begraven in Stuttgart.’
Jinderes
Roni is onderweg naar die bergen, waar zijn wortels liggen. Jinderes, het stadje aan de voet van Mount Kurd in de vallei van de rivier de Afrin, werd zwaar getroffen door de zware aardbeving van 6 februari 2023. Achter de rij gehavende winkels in de hoofdstraat ligt puin. Er staan skeletten van ingestorte woonblokken en tenten waar moeders hun kinderen aankleden. Sinds 2022 ligt de privésfeer van deze mensen letterlijk op straat.
‘Daar, in dat gebouw, vonden reddingswerkers pas na een maand nog lichamen onder het puin’, zegt Mohammed. ‘Zoveel internationale hulporganisaties streken neer in Jinderes. De hulpverlening was pure chaos. Sommige mensen die alles kwijt waren, kregen niets. Anderen kwamen gewoon profiteren.’
Mohammed stopt op de hoek van een straat om met een trechter diesel te tanken. ‘Precies twee jaar geleden, ook tijdens het Newrozfeest, werden hier vier feestvierders doodgeschoten door door Turkije gecontroleerde facties. Heel Jinderes kwam in opstand. De daders werden opgepakt, maar later gewoon weer vrijgelaten.’
Al zeven jaar staat Jinderes onder controle van Turkije. ‘Wat valt jullie hier op?’, vraagt Roni. ‘Op winkels werden Turkse vlaggen geschilderd en vrouwen lopen rond in een nikab, iets wat je hier vroeger nooit zag. Ze zijn van de Arabische gezinnen die uit het zuiden zijn verdreven.’

Roni bij de olijfboomgaard in Kurdan, het bergdorp van zijn grootvader Wahid (de man rechts op de foto hieronder).
© Pieter Stockmans

In de bergen rond Jinderes gebaart Roni zijn oom Mohammed te stoppen bij de olijfboomgaarden van zijn familie. Elk najaar kwamen ze vanuit Sheikh Maqsoud naar hier om olijven te oogsten: slechte takken verbranden, stenen onder de bomen weghalen, en olijven plukken.
Met een olijftak in de hand tuurt hij over Mount Kurd, waar de groene puntjes tot aan de horizon reiken. Is hij de vredesduif die de olijftak mee naar huis neemt, als bewijs dat de oorlog voorbij is en de terugkeer naar Kurdan weer mogelijk is? Dat is zijn droom, maar de werkelijkheid is anders, na de recente opflakkering van geweld.
Kurdan, dorp van een ontwortelde familie
De reis gaat verder naar Kurdan, een verzameling eeuwenoude natuurstenen huisjes op de bergflanken rond een verborgen vallei. Wanneer Roni het dorp van zijn grootvader binnenrijdt, begint het te regenen. ‘De buitenlanders hebben regen meegebracht, godzijdank!’ roept Mohammeds zoon Delshad uit. Roni heeft hem voor het laatst gezien toen hij nog een kleine jongen was. Nu staat er een jongvolwassene voor hem.
Enkele jaren geleden probeerde Delshad vanuit Turkije Europa te bereiken, maar die poging mislukte. Dit dorp heeft vele zonen en dochters zien vertrekken. ‘Mijn kinderen zitten in Oostenrijk en in Duitsland’, zegt een vrouw die in Mohammeds winkeltje shampoo komt kopen. ‘En die van mij in Istanbul en Nederland’, vult buurman Tawfik aan.
Dit huis, eeuwenoud, was tijdens de oorlog op sterven na dood. De muren barstten door de aardbeving. Mohammed stak zijn spaargeld in het herstellen van de half ingestorte gevel. Het was ontzield, ontdaan van de mensen die het ooit tot leven brachten. Pas op 8 december 2024 keerde het leven er langzaam terug. Na de val van Assad zag Mohammed zijn kinderen Delshad en Bahar voor het eerst in jaren weer.
Maar de oorlog heeft hen veranderd. Delshad kwam in Turkije in contact met Afghaanse islamisten en omarmde het geloof. Bahar daarentegen had jarenlang in Aleppo geleefd onder de raketten van islamisten en ontwikkelde een afkeer van religie.
Hun jonge zus Sevin, die al die jaren in het geïsoleerde dorp bleef, is de belichaming van rust. Paradoxaal genoeg is ze de enige die Engels spreekt. Door de oorlog ging ze amper naar school, maar via de telefoon leerde ze Engels.

De familie van Roni's oom Mohammed, weer herenigd sinds eind vorig jaar. Van links naar rechts: Mohammed, Nazli, Bahar, Delshad en Sevin Hossein.
© Emiel Petrovitch
Sevin staat in haar feestjurk op de binnenplaats, klaar om te vertrekken naar het Newrozfeest aan het Maydanki-meer. Bij het begin van de lente vormt dit stuwmeer traditioneel het decor voor het Koerdische Nieuwjaar, en in de zomer was het altijd een toevluchtsoord in de schaduw van de bomen.
Toen Sevin elf was, bij de Turkse invasie in 2018, stonden de flanken nog vol weelderige bossen. Maar in vijf jaar tijd veranderden die in een kale vlakte. Het hout werd geroofd en verkocht door Turks-gecontroleerde facties. Onder hun bezetting was het lentefeest, een traditie van drieduizend jaar oud, jarenlang verboden.
Maar dit jaar, in 2025, mag het weer. De toeloop is massaal. Mensen staan langer in de file naar het meer dan ze daadwerkelijk op het feest zijn. In reusachtige cirkels wordt er gedanst op opzwepende muziek.
Het graf van grootvader Wahid
De volgende ochtend ontwaakt Kurdan met een zon die opkomt vanachter de heuvel en die de vallei langzaam in licht baadt. Roni’s beide grootouders komen uit Kurdan: de familie Hossein en de familie Jafar. En ook hún ouders en grootouders woonden hier. Opa Wahids vader bouwde het huis aan het begin van de twintigste eeuw. Als kind waren Roni’s ouders Ahmad Hossein en Nazlia Jafar elkaars overburen.

Bij zijn vlucht uit Syrië in 2008 nam Roni afscheid van zijn grootvader in het bergdorp Kurdan. Zijn terugkeer werd een weerzien bij het graf.
© Emiel Petrovitch
Achter hun huizen kronkelt een steil pad naar de begraafplaats beneden in de vallei. De graven staan als stille, witte getuigen van Kurdans stichters tegenover de groene olijfbomen die hun erfenis zijn.
Hier begon het verhaal van Roni’s familie vele generaties geleden. ‘Het leven is een uur’, staat op het graf van zijn opa Wahid. De dagen glijden zo snel voorbij tot je op een dag onder de grond ligt. In de stilte wordt alles gezegd: wat ze in dat uur hebben doorstaan en verloren, wat ze hebben kunnen bewaren, en hoe ze in een nieuw leven boven de ontworteling zijn uitgestegen.
Na een minuut stilte zegt Roni, met stokkende stem en tranen in de ogen: ‘De avond voor ik naar Syrië terugkeerde, zei mijn vader in België: “Ik wil maar één ding: dat je naar het graf van mijn vader gaat.”’
Hij gaat verder: 'Ik heb mijn opa toegesproken: “Prijs jezelf gelukkig, je hebt die lelijke oorlog niet meegemaakt. Jij ligt tenminste in de grond van ons dorp. Nouri leeft ver van hier, in Leuven. Hij vreest dat hij in het buitenland begraven zal worden zoals jouw Fadila. Je hele leven heb je met oma doorgebracht in dit dorp. Tot de laatste seconde zorgde ze voor jou. En nu, na jullie dood, zijn jullie gescheiden. Dat is zo hard.’
‘Terugkeren is moeilijk als er een leegte van zeventien jaar tussen zit.’
'Je zei altijd: “Roni, jij bent de eerste kleinzoon van onze familie. Vergeet ons land nooit. De wortels van de bomen hier, dat zijn ook onze wortels. Onze families hebben die geplant.” Maar mijn wortels zijn afgekapt. Terugkeren is moeilijk als er een leegte van zeventien jaar tussen zit.’
'Maar zelfs mijn kinderen, jouw achterkleinkinderen, geboren in België, zijn verbonden met deze plek. Ooit zal ik met mijn kinderen van België naar jouw graf komen. Slechts één keer heb ik jou zien huilen, toen ik in die bewuste nacht voor mijn vlucht in 2008 afscheid van jou kwam nemen. Ik kuste jouw handen en vertrok. Ik heb je nooit meer gezien. Maar ik heb mijn belofte gehouden.’
Word proMO*
Vind je MO* waardevol? Word dan proMO* voor slechts 4,60 euro per maand en help ons dit journalistieke project mogelijk maken, zonder betaalmuur, voor iedereen. Als proMO* ontvang je het magazine in je brievenbus én geniet je van tal van andere voordelen.
Je helpt ons groeien en zorgt ervoor dat we al onze verhalen gratis kunnen verspreiden. Je ontvangt vier keer per jaar MO*magazine én extra edities.
Je bent gratis welkom op onze evenementen en maakt kans op gratis tickets voor concerten, films, festivals en tentoonstellingen.
Je kan in dialoog gaan met onze journalisten via een aparte Facebookgroep.
Je ontvangt elke maand een exclusieve proMO*nieuwsbrief
Je volgt de auteurs en onderwerpen die jou interesseren en kan de beste artikels voor later bewaren.
Per maand
€4,60
Betaal maandelijks via domiciliëring.
Meest gekozen
Per jaar
€60
Betaal jaarlijks via domiciliëring.
Voor één jaar
€65
Betaal voor één jaar.
Ben je al proMO*
Log dan hier in