Vijf boeken tegen onverschilligheid

Extra

De Zomerbibliotheek van 2023

Vijf boeken tegen onverschilligheid

Vijf boeken tegen onverschilligheid
Vijf boeken tegen onverschilligheid

Romans bieden toegang tot kennis die in reportages, essays en andere non-fictie verborgen blijft. Maar goede non-fictie onthult ook manieren waarop je ten volle mens kan zijn in een onmenselijke wereld, schrijft voormalig MO*hoofdredacteur Gie Goris.

Pickpic (CC0)

Pickpic (CC0)

In een laatste reeks recensies voor MO* bespreekt voormalig MO*hoofdredacteur Gie Goris geen romans, maar wel vijf non-fictieboeken van de meest diverse soort. Want hoewel fictie toegang biedt tot kennis die in reportages, essays en analyses verborgen blijft, onthult goede non-fictie ook manieren waarop je ten volle mens kan zijn in een onmenselijke wereld.

  1. Om een systeem omver te werpen, is meer dan een petitie nodig


Er is de jongste tijd weer ruimte voor debat over radicale actie. Dat is goed nieuws, want sinds 11 september 2001 werd alles dat linkser was dan de christelijke mutualiteit verdacht en werd elke oproep tot burgerlijke ongehoorzaamheid, ondergronds verzet, laat staan gewapende strijd, linea recta geklasseerd als terrorisme. Dat stond dan weer gelijk met opsluiting in Guantanamo Bay of een gelijkaardige behandeling ergens in Siberië of het diepe binnenland van China.

Maar de klimaatcrisis wijzigt de contouren van het maatschappelijk debat en de contouren van wat aanvaardbaar geachte actievormen zijn. De cenakels van de neoliberale globalisering ontpoppen zich tot voorhoedes van een snelle energietransitie. Mainstreamkranten geven opinieruimte aan wie bewust de wet overtreedt. Jongeren maar ook wetenschappers weigeren zich netjes aan de fossiele consensus te houden.

Hoe voorkom je dat de radicale voorhoede zich loszingt van de massa en zich vastrijdt in eigengereid extremisme?

De grote zorg is natuurlijk: hoe zorgt men ervoor dat radicale actie leidt tot meer draagvlak en ruimere instemming met doortastend en rechtvaardig klimaatbeleid? Of nog: hoe voorkom je dat de radicale voorhoede zich loszingt van de massa en zich vastrijdt in eigengereid extremisme? Dat laatste gebeurde in de jaren ‘70 met extreemlinks – herinner je Baader-Meinhoff en Brigate Rosse.

Maar voor al wie het pad van radicale actie inslaat om tegelijk het regime onder druk te zetten en een grotere groep mensen te overtuigen, zijn er ook historische voorbeelden om uit te leren.

Misschien is de strijd tegen Apartheid in Zuid-Afrika wel de beste leerschool. De pluralistische en multiraciale koepel ANC bepaalde er de marsrichting, de gewapende vleugel Umkontho we Sizwe zette het veiliheidsapparaat onder druk, de internationale solidariteitsbeweging isoleerde de economie, vakbonden en zwarte-bewustzijnsbewegingen vulden de strijd aan.

De onderlinge relaties en afspraken tussen al die geledingen van de strijd gingen veel verder dan de meesten onder ons weten. En dat is van groot belang.

Voor alle studenten in de radicale strijd is er nu een handboek met verrassende en veelzeggende getuigenissen over de bovengrondse en ondergrondse strijd tegen Apartheid: International Brigade Against Apartheid. Secrets of the People’s War That Liberated South Africa. Je zal het boek wellicht niet vinden in je lokale boekhandel, maar misschien is je lokale bibliotheek wel bereid het aan te kopen. Het lijkt me in elk geval geschikt om er leeskringen rond op te zetten, en je kan zelfs proberen enkele kerngetuigen uit te nodigen om hun getuigenis toe te lichten.

De Nederlandse militant Klaas de Jonghe (The Daring Escape of a ‘Damn F**cking Foreign Terrorist’) is ons helaas dit voorjaar ontvallen, maar Guido Van Hecke, Nora Bogaert, Hélène Passtoors, Jan Vanheukelom, Koen Vanbrabandt en Marc Bontemps (om enkel de Belgen die een stuk schreven in dit boek te noemen) zijn nog altijd beschikbaar.

De bijdrage van Belgen in de internationale strijd tegen Apartheid, en dus ook aan deze collectie korte getuigenissen, is inderdaad opvallend. Hun acties variëren van het bouwen aan brede allianties met partijen, vakbonden en middenveldorganisaties in België tot het smokkelen van wapens over de Zuid-Afrikaanse grenzen.

De auteurs zouden zich makkelijk kunnen verliezen in romantiek: de strijd is immers gewonnen en het leed dat geleden werd is lang voorbij. Of niet? In elk geval blijven de meeste auteurs nuchtere observatoren van hun eigen acties en bijdrage tot die strijd.

Jan Vanheukelom herinnert ons eraan hoe moeilijk het was om op te boksen tegen de Vlaams-nationalistische sympathie en machtige lobby voor de Boeren en dus voor het apartheidsregime. Die lobby, onder leiding van CVP’er en Kredietbankvoorzitter André Vlerick had machtige pionnen binnen de openbare omroep, de politiek, de kerk, het leger, de culturele wereld en het middenveld. Wie de antiracistische strijd van de Zuid-Afrikanen steunde, werd weggezet als communist – in volle Koude Oorlog, geen licht verwijt.

Consumentenactie was een manier om politieke strijd tot bij de burger te brengen.

Marc Bontemps belicht met zijn verhaal over de Boycot Outspan-actie hoe ‘jarenlang opbouwwerk van onderuit, met honderden vrijwilligers, avonden en nachten van campagne voeren doorheen het hele land, filmvertoningen en getuigenissen van activisten’ in die ene actie tot bloei kwamen. Niet onbelangrijk: de vakbonden waren aan boord en hadden hun leden onder het grootwarenhuispersoneel ingelicht en gemobiliseerd. De scherpe consumentenactie was veel meer dan een individuele oproep aan een individuele koper. Het was een manier om politieke strijd tot bij de burger te brengen.

‘We waren er ons heel goed van bewust,’ schrijven Van Hecke en Bogaert anderzijds, ‘dat het gebruik van geweld, zelfs als het ingezet wordt voor perfect legitieme en moreel prijzenswaardige doeleinden, gewelddadige samenlevingen creëert. De realiteit is dat er in dit soort situaties geen winnaars zijn: iedereen die in een leven van gewelddadig conflict, geheimhouding, voortdurende achterdocht en stress gedwongen wordt, komt er mentaal beschadigd uit; een hele generatie moet verder met diepe littekens en je kan enkel hopen dat de volgende generatie in staat zal zijn terug te keren naar een normaal leven’.

Kortom, er zijn veel lessen te leren uit de strijd die nog niet zo lang geleden werd gevoerd. Aanknopen bij die traditie lijkt een nuttige tip voor klimaatactivisten die inzien dat een mars door Brussel alleen niet zal volstaan om de klimaatcrisis beheersbaar te houden.

International Brigade Against Apartheid. Secrets of the People’s War That Liberated South Africa ed. door Ronnie Kasrils werd uitgegeven door Jacana Media. 358 blzn. ISBN 978 1 4314 3202 8

  1. Een adembenemende combinatie van schoonheid en pijn


Het is vandaag met de literatuur niet veel anders dan met alle andere vormen van menselijke activiteit die herleid werden tot koopwaar. Alle aandacht gaat naar de jongste bestseller en de idolen van vandaag worden morgen alweer vergeten. De enorme snelheid waarmee de mediamolen draait en de fixatie op verkoop verschraalt het rijke en geschakeerde landschap. Daarom alleen al verdient elke poging om grote auteurs uit het recente of verre verleden toegankelijk te maken voor nieuwe en hedendaagse lezers alle lof.

Het handige boekje De kleine Morrison van Neske Beks is daarom, en om nog veel meer redenen, van belang. Toni Morrison is om te beginnen een literair monument, en niet alleen omdat ze als eerste zwarte vrouwelijke auteur de Nobelprijs voor Literatuur kreeg in 1993. Naast haar indrukwekkende romans schreef Morrison ook essays, waarin ze haarscherpe analyses leverde over het racisme in de Amerikaanse samenleving, maar ook helder uiteenzette waarover feminisme ging, wat literatuur vermag, hoe macht en vrijheid in elkaar zitten, en waarom armoede de erfzonde van de mensheid is.

Niet voor niets opent Neske Beks haar Kleine Morrison met de verzuchting: ‘Een klein boekje schrijven over een groot schrijver en denker als Toni Morrison is een kolossale uitdaging. Het is alsof ik een universum in een keukenkastje proppen wil.’

Neske Beks: ‘Het is alsof ik een universum in een keukenkastje proppen wil.’

Alleen al wat ik kortweg “haar indrukwekkende romans” noem, verdient een dikke inleiding. Ze publiceerde elf romans waarin ze de lezers uitdaagt en het haar of hem niet altijd makkelijk maakt, maar wél altijd beloont met inzichten die ertoe doen, vragen die cruciaal zijn voor het menselijke samenleven en taal die zo uitgepuurd is dat je er vanzelf rijker door wordt.

Beks centreert haar inleiding tot het hele werk én de hele persoon van Toni Morrison rond de Nobellezing uit 1993. Dat is een hele slimme keuze, omdat die lezing tegelijk verhaal en essay is, en haar literaire en maatschappelijke positie verduidelijkt maar niet versimpelt. Beks schrijft dat Morrisons essay verschillende ingangen en meerdere uitgangen heeft. Het nodigt de lezers uit om hun eigen weg te zoeken in een inleiding die tegelijk een labyrint is.

Beks benadert haar onderwerp niet als een kritische academica, maar als een onbeschaamde en onbeschroomde bewonderaar. Het mooie daaraan is dat De kleine Morrison bewijst dat ook bewondering tot een vruchtbare zoektocht en verhelderende inzichten kan leiden.

Toni Morrison is geen makkelijke auteur, daarover laat ook Neske Beks geen twijfel bestaan. Dat heeft voor de meeste Europese lezers te maken met de ervaringen, geschiedenis én cultuur waarover en van waaruit ze schrijft – een standpunt dat ze altijd heel assertief ingenomen heeft en waar ze geen toegevingen op wilde doen.

Ook Amerikaanse lezers vonden, zeker in haar vroege werk, niet echt de vlotte pageturner die ze zochten. Beks citeert Oprah Winfrey: ‘Ik moest lezen en stoppen en doorgaan met lezen en stoppen en weer een stukje terugbladeren.’ Waarop Toni Morrison zelf kort en gevat reageert: ‘Dat heet lezen.’

Net daarvoor schrijft Beks dat ook zij heeft geworsteld en blijft worstelen met Beloved (Beminde in de Nederlandse vertaling) ‘juist omdat het zo geniaal rijk gelaagd geschreven is. Een voor mij adembenemende combinatie van schoonheid en pijn’.

Beloved/Beminde is een adembenemende combinatie van schoonheid en pijn.

Uiteraard gaat een inleiding op Toni Morrison over taal. Maar niet op de ontsmette en onschadelijke manier waarop de witte middenklasse vaak haar “liefde voor taal” bezingt. In haar Nobeltoespraak haalt Morrison hard uit naar misbruik van en door taal: ‘Onderdrukkende taal doet meer dan geweld vertegenwoordigen; zij ís geweld; zij vertegenwoordigt meer dan de grenzen van kennis; zij begrenst kennis…’

De hele passage zou trouwens verplichte leerstof moeten zijn voor iedereen die taal hanteert op het publieke forum – in media, de academische wereld, politiek, justitie, communicatie – omdat ze haarscherp argumenteert hoe groot het belang is van taal en van het heroverwegen van woorden in de context van een wereld met diverse talen, perspectieven en narratieven.

Voor Neske Beks is de omgang met Morrisons taal en verhalen ook persoonlijk. Ze verbinden haar met een deel van haar eigen afkomst, en daardoor is Morrison lezen voor haar ook helend. Daar kan ik me als lezer iets bij voorstellen, maar helemaal kom ik er niet in.

Maar dat geeft niet: het illustreert hoe een schrijfster en haar oeuvre radicaal verschillend kan en mag zijn voor elke lezer. De auteur moet niet toegeven aan de verwachtingen of behoeften van de lezers. Tegelijk behoort het werk uiteindelijk ook aan degene die het leest en ermee aan de slag gaat.

Het heel persoonlijke en goed onderbouwde essay van Neske Beks is een uitnodiging aan iedereen om zelf de stap te zetten en kennis te maken met een van de grootste auteurs van de voorbije eeuw. Of, voor wie haar al las, haar beter te lezen. Opnieuw en nieuw.

De kleine Morrison door Neske Beks is uitgegeven door Atlas Contact. 160 blzn. ISBN 978 90 450 4719 5

3. De dichter, de gedichten en de poëtische bedding

‘Laatst zei iemand tegen me: “Kader, op deze leeftijd verwacht ik een blijvend werk van jou!” Lezer! Bij dezen, dit boek blijft.’

Kader Abdolah zal je niet snel betrappen op valse bescheidenheid, maar deze uitroep aan het einde van de korte inleiding op Wat je zoekt, zoekt jou. Een mystieke reis door het leven van de Perzische dichter Rumi is wel heel hoog gegrepen. Het zou ook wel eens waar kunnen zijn.

Voor wie de dichter niet kent: Rumi werd geboren in 1207 als Mohammad Djalal Eddin. Hij was de zoon van een van de belangrijkste mystici in Balch, een stad die vandaag in Afghanistan ligt en toen deel uitmaakte van het Perzisch Khorasan. 66 jaar later overleed hij in Konya, het huidige Turkije. De dichter was vele jaren onderweg via onder andere Mekka, Damascus, Aleppo en het huidige Karaman, op de eerste plaats omdat hij op de vlucht moest voor de aanstormende Mongolen onder Dzjengis Khan.

De worstelingen van Rumi met geloof en liefde zijn onconventioneel. Ze botsen met het rigide beeld dat zowel het Westen als de islamisten zich gevormd hebben van de islam.

Die vlucht – en alle peripetieën, belangwekkende ontmoetingen en filosofische inzichten die eruit voortvloeien – vormt de rode draad van het eerste deel van Kader Abdolahs boek. Het is een biografie die leest als een ingehouden gecomponeerde roman, wat absoluut recht doet aan het onderwerp en zijn eigen zoektocht.

Kern van het verhaal is natuurlijk de mystieke zoektocht naar waarheid, God en het menselijke verlangen. Uit Abdolahs relaas komt een man naar voor die niet aarzelde om regelrecht in te gaan tegen de – op dat moment nog niet in rots gekapte en later in beton gegoten – orthodoxie van zijn tijd, zowel in zijn persoonlijke levensstijl, liefde als prediking – en uiteraard in zijn altijd zinderende poëzie.

Alleen al omdat de worstelingen van Rumi met geloof en liefde zo onconventioneel zijn en dus botsen met het rigide beeld dat zowel het Westen als de islamisten zich gevormd hebben van de islam, is dit ene verhaal zo wezenlijk en van blijvend belang.

Deel twee van Wat je zoekt is een bloemlezing van 92 gedichten uit Rumi’s oeuvre. Dankuwel, Kader Abdolah, voor deze selectie en voor de prachtige vertaling.

Zoals elke bloemlezing zegt ook deze selectie evenveel over de samensteller als over de dichter, maar net daarom is ze de moeite waard. De meeste andere uitgaven in het Nederlands vertrekken van een religieus-mystieke behoefte bij de lezer en vullen die in met citeerbare New Age verzen, maar doen nauwelijks recht aan het poëtische genie of de worstelende dichter.

Niet voor niets opent Abdolah zijn bloemlezing met De verborgene, een gedicht dat Rumi schreef toen zijn geliefde Shams Tabrizi onvindbaar was. Hij eindigt ook het biografische deel met drie lijnen uit datzelfde gedicht:

Hier heeft iemand zich verborgen

Iemand die me vastgehouden heeft

Iemand die me niet loslaat.

Gedicht 92 (De code) laat meteen zien waarom Rumi zo aanslaat bij de hedendaagse westerse zinzoeker:

Ik heb begrepen dat

wat ik wil, mij ook wil.

Dat het ook naar mij zoekt.

Misschien bewijst de selectie van Abdolah vooral dat Rumi inderdaad een dichter voor alle tijden en windstreken is en blijft.

‘Wanneer u deze verhalen leest, komt u erg dicht bij sommige van de bekendste en oudste verhalen die een enorme bijdrage hebben geleverd aan het gedachtegoed van de mens.’

Deel drie is het meest verrassende deel. Het bevat 53 ‘verhalen die Rumi in zijn werk heeft opgenomen.’ Een meer academisch ingesteld auteur zou voetnoten plaatsen in de gedichten om te verwijzen naar de legendes, volksverhalen en geschiedenissen waarnaar de dichter in een beeld of een paar woorden verwijst. Een liefhebber van poëzie kan zich zo’n procedure niet voorstellen. Dus levert Abdolah gewoon ter lering en vermaak die contextverhalen in een apart hoofdstuk.

‘Lezer!’ schrijft Abdolah in een korte inleiding op dit derde deel. ‘Wanneer u deze verhalen leest, komt u erg dicht bij sommige van de bekendste en oudste verhalen die een enorme bijdrage hebben geleverd aan het gedachtegoed van de mens.’

Elk van de korte verhalen is een pareltje dat je wil voorlezen aan oudere kinderen en kindgebleven ouderen. Dat heeft zeker te maken met het feit dat Kader Abdolah ze samenvat en naar zijn literaire hand zet.

In elk geval doet hij de westerse lezer een enorm geschenk door die oude verhalen toe te voegen aan de biografie en bloemlezing van Rumi. Ze vormen immers de literaire bedding waarin de dichter beelden, taal en betekenis vond, die hij vervolgens in onsterfelijke verzen teruggaf.

Wie schoonheid, de kracht van het Midden-Oosten of universele liefde zoekt, die werd wellicht al gevonden door dit boek. Wie het toch nog niet las, zou ik (met Abdolahs intonatie) zeggen: Lezer! Lees en ontdek wat u zoekt!

Wat je zoekt, zoekt jou door Kader Abdolah is uitgegeven door Prometheus. 427 blzn. ISBN 978 90 446 5192 8

4. Ten Oorlog!

‘Passiviteit geeft geen eenduidige antwoorden’, belooft de achterflap van een opmerkelijk boekje over pacifisme in tijden van oorlog tegen Oekraïne. Het voordeel van een uitgave op klein formaat en met 40 pagina’s tekst is dat je het makkelijk tweemaal kan lezen. Dat heb ik gedaan, maar van de beloofde meerduidige antwoorden is geen spoor te vinden.

Dat is best wel een tegenvaller, want een gewaardeerd cultuursocioloog als Pascal Gielen in gesprek of in virtuele dialoog met de Oekraïense curator Alexandra Tryanova, dat schept verwachtingen. Dat Tryanova hard gaat in haar reactie op de Russische inval en verwoestende oorlog tegen haar vaderland is normaal. Dat ze daarbij nogal eenzijdig kritiek levert op Europese pacifisten – en die omschrijving bovendien zo breed gebruikt dat zelfs een doordeweekse havik in Brussel daaronder lijkt te ressorteren – maakt haar pleidooi wat schril. Maar opnieuw: begrijpelijk vanuit haar positie en ervaring.

De functie van een gesprek tussen twee mensen is elke positie uitdagen, uitdiepen, confronteren, opentrekken, bevragen, aanvullen.

Je zou denken dat het de functie van het format is, een gesprek tussen twee mensen uit de artistieke wereld, om die positie uit te dagen, uit te diepen, te confronteren, open te trekken, te bevragen of aan te vullen. Vanuit empathie, uiteraard. En vanuit een gedeelde zorg voor de soevereiniteit van Oekraïne en het recht van de Oekraïense bevolking om zelf over zijn toekomst te beslissen en eraan te bouwen.

Dat uitgangspunt moet niet ter discussie gesteld worden, maar een debat over de manier waarop het in de harde werkelijkheid van deze confrontatie vorm kan krijgen verdient veel meer dan de behandeling die hier bezorgd wordt.

Gielen levert tonnen empathie, maar zero bevraging. Ook hij heeft alleen vragen voor Europese pacifisten, voor Europeanen die denken dat de oorlog zo snel mogelijk en via onderhandelingen beëindigd moet worden.

Het feit dat Europa en de NAVO niet reageerden op de inval met een grootschalige militaire tussenkomst – een open oorlog dus tussen Rusland en de NAVO – wordt door Gielen psychologiserend verbonden aan de angstcultuur waarin het oude continent gevangen zit. Tactische en pragmatische overwegingen zijn een teken van vrees en zwakte, suggereert hij. ‘Angstpolitiek, wankelend tussen pacifisme en onverschilligheid.’ Dat is meteen de ondertitel van het boekje, waarin die angstpolitiek zonder meer vervangen wordt door passiviteit.

Het gebrek aan bereidheid om een open oorlog te verklaren, passeert in de korte teksten van beide auteurs beurtelings als lafheid, een soort paternalistisch medelijden dat vergeleken wordt met de houding van kerk tegenover de kolonies, een teken van de tijd waarin competentie vervangen wordt door managementcredentials – u noemt het, het kan allemaal. De cultuursocioloog haalt zelfs de grootouderlijke bedenking over oorlog boven en schrijft: ‘… ik denk dat een oorlog de mensen zelfs wakker kan schudden en ze kan laten voelen waar het leven echt om gaat.’

Dat de hele aanloop naar de inval, van de NAVO-belofte op lidmaatschap in 2008 over de omwentelingen van 2014 tot begin 2022 niet eens genoemd wordt, is veelzeggend. Dat de vroege pogingen om tot een onderhandelde uitweg te komen eveneens geen vermelding krijgen, onderlijnt de eenzijdigheid van het antwoorden én vragen.

De vraag naar de vorm en betekenis van solidariteit met het Oekraïense volk en de Oekraïense staat is heel urgent.

Het is oprecht jammer dat dit boekje de kans op een echt gesprek over de oorlog rateert. De vraag naar de vorm en betekenis van solidariteit met het Oekraïense volk en de Oekraïense staat is immers heel urgent en verdient meer dan het roeren van distant drums (voor wie zich Jim Reeves oorlogslied nog herinnert: And if they call for me to come / Then I must go, and you must stay). De verbeelding waarop de kunstensector zich beroept, wordt hier niet aangesproken en elke verwijzing naar cultuur dient enkel om een nog hardere scheidslijn te trekken tussen “ons” en de Russen, het Russisch en de Russische cultuur.

Wie niet volop voor een Europese deelname aan een open oorlog tegen Rusland kiest, wordt afgeserveerd als pleitbezorger van angstige passiviteit of als bevreesde opportunist die zijn burgerlijke besognes wil veilig stellen in plaats van heldhaftig voor de Grote Principes te gaan. Ik ben dit boekje met grote verwachtingen beginnen lezen, en werd zelden zo teleurgesteld tijdens het lezen.

Passiviteit. Tussen onverschilligheid en pacifisme door Alexandra Tryanova & Pascal Gielen is uitgegeven door Valiz. 59 blzn. ISBN 978 94 932 4623 2

5. Het recht op gelijke kansen

Essays, uitgegeven als boekje, zitten duidelijk in de lift. Ze bieden meer ruimte om ideeën of vraagstellingen te ontwikkelen dan magazinestukken, en ze zijn ook blijvender dan krantenbijdragen, terwijl ze tegelijk toegankelijker zijn dan voldragen boeken. Als ze dan ook nog eens inzoomen op de kernvraagstukken van onze tijd en onze samenleving, dan is die trend helemaal te verwelkomen.

Piketty: ‘Eerst moeten we de ongelijkheid tussen sociale klassen in het algemeen aanpakken.’

Racisme meten, discriminatie bestrijden van Thomas Piketty voldoet aan die voorwaarden. Het interessante aan dit essay is dat het geschreven is door de auteur van vuistdikke klassiekers als Kapitaal in de 21ste eeuw en Kapitaal en ideologie.

De klemtoon op ongelijkheid als resultaat van een bepaalde economische logica werkt ook door in dit essay. ‘Om de ongelijkheid die te maken heeft met etnisch-raciale en nationale herkomst te verminderen, zullen we eerst de ongelijkheid tussen sociale klassen in het algemeen moeten aanpakken’, schrijft hij vooraan.

Toch blijft Piketty niet steken in de rigide overtuiging dat discriminatie op basis van herkomst wel zal verdwijnen als inkomens- en vermogensongelijkheid verkleint. Hij kent de bestaande onderzoeken en weet dat er meer nodig is dan algemene maatregelen: achterstelling van mensen uit Noord-Afrika of met islamitische namen gaat immers veel dieper dan sociaal-economische achterstelling.

Zijn pleidooi komt in de eerste plaats neer op de vraag om veel meer kennis te verzamelen over die discriminaties, om op basis daarvan goed gericht en zo effectief mogelijk beleid te kunnen ontwikkelen, voor onderwijs, werk, wonen, gezondheid enzovoort. Daarvoor wil hij een Nationaal Kenniscentrum Discriminatie. Het was mooi geweest dat die oproep even geconfronteerd was geweest met de verdere balkanisering van antidiscriminatiebeleid in België, waar de Vlaamse regering zich terugtrekt uit Unia, het instituut voor gelijke kansen en met het nieuwe VMRI wel een omvattende aanpak belooft, maar een situatie creëert waarin niemand de uitweg naar gelijke rechten nog dreigt te vinden.

Een cruciale vraag in Piketty’s benadering en voorstel is natuurlijk wat je onderzoekt en onder welke categorieën je mensen en hun behandeling klasseert. Piketty zet zich af tegen de etnisch-raciale categorieën van de Angelsaksische wereld, omdat die de gemeenschappen (van uitsluiting) eerder zou verharden en tot onderlingen conflicten zou leiden, dan hun ontstaan of bestaan te bestrijden.

Toch staat hij open voor een gefundeerd debat hierover. Al was het maar omdat de ervaringen van niet-Angelsaksische landen in Europa tonen dat discriminatie op basis van religie, herkomst, achternaam en huidskleur er minstens evenveel voorkomen als in het VK of de VS.

Is zijn idee om het onderzoek vooral te voeren op basis van de feitelijke vaststelling van de herkomst van ouders of grootouders uit een ander land voldoende om het brede gamma discriminaties vast te stellen en er remedies voor te bedenken? Onwaarschijnlijk, me dunkt, maar uiteraard veel beter dan nu eens dit en dan weer dat als centrale criterium.

Het argument tegen het vastpinnen van identiteiten in pogingen om ongelijke behandeling te remediëren is wel degelijk belangrijk. Piketty verwijst naar de verharding van etnische categorieën als gevolg van koloniaal bestuur en volkstellingen in Rwanda, Congo, Mali en Ivoorkust, en naar de gewelddadige erfenis van die evolutie. Hij kijkt ook kort naar de ervaring met positieve discriminatie op basis van toebehoren tot historisch achtergestelde gemeenschappen in India – een voorbeeld waarover nog veel meer te zeggen zou zijn.

Tegelijk is elke vergelijking tussen actueel racisme en discriminatie in Europa en bijvoorbeeld kastediscriminatie in India, etnisch geweld in Rwanda of anti-zwart racisme in de Verenigde Staten beperkt omdat de ontstaansgeschiedenis radicaal verschillend is en dus ook de systemische dynamieken die er vandaag mee samenhangen.

Oplossingen zijn niet te vinden in individueel gedrag maar in collectieve en systemische veranderingen.

Alles bij elkaar is het essay nog betrekkelijk lang voor het eenvoudige voorstel dat het bevat. Het is op zich interessant dat de Amsterdamse wethouder Marjolein Moorman er haar eigen ervaring en inzichten aan toevoegt. Zij is het eens met Piketty zegt ze, al hanteert ze wel een ander taalregister met meer ruimte voor pijn, schuld en persoonlijke ervaring. Ook al benadrukt ze dat oplossingen niet te vinden zijn in individueel gedrag maar in collectieve en systemische veranderingen.

Iemand zou de Nederlandse uitgeverijen ook eens moeten vertellen dat Nederlandse voorbeelden in Vlaanderen even goed en even weinig herkenbaar zijn als Franse. Met andere woorden: een toevoeging uit Amsterdam is mooi, maar verbindt de tekst geen centimeter dichter met de Vlaams/Belgische ervaring dan het oorspronkelijke essay van Piketty. Het Vlaamse lezerspubliek verdient ook wel eens wat meer gelijke behandeling, me dunkt.

Racisme meten, discriminatie bestrijden door Thomas Piketty, nawoord Marjolein Moorman is uitgegeven door De Geus. 96 blzn. ISBN 978 90 445 4772 6