‘Beeld je in dat je als Belg gedwongen wordt om in een afgelegen Afrikaans land te leven’
De Iraans-Oostenrijkse regisseur Arash Riahi studeerde aanvankelijk geneeskunde “zoals elke Iraniër”, maar kwam in de filmwereld terecht. Niet bij toeval, want hij maakte naast heel wat documentaires de prachtige en ontwapenende film 'For a moment Freedom', een fictieprent over Iraanse asielzoekers in transitland Turkije, die tal van prijzen won.
Wat is de basis voor de succesformule van uw film?
Arash Riahi: Ik denk: het menselijk gelaat in al zijn herkenbaarheid. Herkenbaarheid is volgens mij een belangrijke sleutel om de ideeën in de hoofden van de mensen te veranderen. Ik had een droge, rauwe film kunnen maken, genre Dardenne, maar ik vond het belangrijk om mensen met normale wensen te tonen, zeker geen vreemde, exotische exemplaren die niet passen in ons wereldbeeld. Ik heb daarbij heel bewust gekozen voor drie verschillende maar gelijklopende verhaallijnen met verschillende karakters, die allen anders reageren op de situatie. Daar heb ik veel en gedurende lange tijd research voor gedaan.
U vluchtte zelf met uw ouders uit Iran toen u negen was. Hoe dicht staan die verhalen bij uw eigen leven?
Arash Riahi: Ik ben zelf tijdens de tocht in de bergen bijna doodgevroren toen we sliepen, mijn ouders hebben toen ook kleren verbrand om me warm te maken. Het verhaal van de twee kinderen die door hun neef en een vriend naar hun ouders in Oostenrijk worden gebracht, is dat van mijn eigen zusje en broertje, die te klein waren om de reis te doen. Ze bleven bij mijn grootouders tot ze groot genoeg waren. Het verhaal van de man die zichzelf verbrandt, is grotendeels waargebeurd, gebaseerd op verhaalflarden die van mijn ouders had opgepikt. Die man was met zijn familie in Turkije, kon niet bewijzen dat hij een vluchteling was en van pure wanhoop heeft hij zichzelf in de fik gestoken. Meer wist ik daar niet over, maar ik heb zijn personnage geïnspireerd op mensen die ik had geobserveerd tijdens mijn research. Toen ik in Turkije was had ik de rij asielzoekers voor het UNHCR-gebouw (UNHCR: VN-Vluchtelingenorganisatie, TD) gezien. Er was een man die op de rand van de waanzin balanceerde, hij liep de hele tijd van zijn plaats in de rij naar de deur van het gebouw en terug. Je las die wanhoop op zijn gezicht, voelde dat hij op het einde van zijn krachten was. Zo iemand staat niet ver van een wanhoopsdaad als het nog langer duurt.
Er zitten ook momenten van stille humor in uw film. Hoe belangrijk is humor?
Arash Riahi: Humor vermenselijkt en kan het absurde van een situatie eens zo hard tonen. Ik wou de humor van overlevingsmethoden tonen, die uiteraard ook cynisch is als je het hele plaatje bekijkt. Het is grappig om jetons te maken van de ijsbloemen op een raam, om die dan in dat elektrische brandertje te steken dat dan een uur warmte geeft. En tegelijk is het absurd en triest. Dat geldt ook voor het verhaal van de hongerige Koerd die een zwaan de nek omdraait, daarvoor bijna opgepakt wordt en ten slotte een ongelofelijke feestmaaltijd heeft.
Hoe heeft u die vlucht zelf beleefd?
Arash Riahi: Ik was negen, oud genoeg om te onthouden, te jong om volledig te beseffen. Mijn moeder vertelde me dat we begonnen waren aan een wereldreis die begon in Turkije. Ik beleefde het dus als één groot avontuur. Nog in Turkije vertelde mijn moeder de halve waarheid. We zouden voor een lange tijd weg blijven uit Iran, zei ze. En toen we in Oostenrijk waren, het was 1983, werd ook de politieke kant van het verhaal duidelijk voor me. Alle Iraniërs die we ontmoetten zeiden dat “het regime over vijf jaar weg zou zijn”, en “dan konden we allemaal terugkeren”. Het liep anders uit en vijf jaar later werd de dood van ayatollah Khomeini de nieuwe hoop (glimlacht). Dat werkte ook niet. Mijn vader, een onderwijzer, zat vijf jaar in de gevangenis tijdens het sjahregime. Na de revolutie werd hij, samen met de andere politieke gevangenen, vrijgelaten. Hij paste echter ook niet in het nieuwe plaatje: hij was een socialist, te weinig religieus en te kritisch naar de zin van het nieuwe, zogenaamd open regime. Mijn vader had twee keuzes: zijn politieke principes –waarvoor hij vijf jaar in de cel had gezeten– verloochenen of vluchten. Het was duidelijk dat hij niet zou opgeven.
Is dat harde regime ook verweven met uw herinneringen?
Arash Riahi: Wanneer ik terugdenk aan mijn kindertijd in Iran, roept dat warme gevoelens op, ook al was mijn vader in de gevangenis. Dat heeft deels te maken met het vermogen van de mens om herinneringen te filteren en de goede te cultiveren. Langs de andere kant had ik een heel veilig en beschermd nest. Er waren genoeg mensen die een vaderrol speelden toen de mijne er niet was, zoals mijn grootvader. Omdat we in Isfahan woonden, moesten we zes tot zeven uur rijden om mijn vader in de gevangenis in Teheran te bezoeken. Elke maand reden we -om mijn vader te bezoeken- naar de hoofdstad, waar we bij mijn tante en mijn neef logeerden. Hij had het beste speelgoed dat je je kan voorstellen. Mijn vader in de gevangenis opzoeken stond dus, ironisch genoeg, gelijk aan een zalige uitstap. Ach, iedereen leefde met ons mee. De dag dat mijn vader vrijgelaten werd, stond de ganse straat ons op te wachten om ons te feliciteren.
In uw film duiken ook de Iraanse inlichtingendiensten op, die in Turkije mensen oppakken. Hoe realistisch is dat?
Arash Riahi: Het is algemeen geweten dat de Turkse regering Iran steunt. Het is dus niet meer dan logisch dat de geheime diensten op een bepaald niveau samenwerken of elkaar gedogen op hun grondgebied. Uiteraard weet ik daar het fijne niet van. Tijdens mijn filmresearch ging ik ook naar Van (Koerdische stad in Turkije, TD) om er vluchtelingen te ontmoeten. Het was meteen duidelijk dat ze enorm angstig waren. Ze hadden tranen in hun ogen, en vertelden dat ze hun kamer niet uitkwamen uit angst ontvoerd te worden, zonder dat iemand hen zou missen. Die angst en die schaduwrealiteit wou ik in de film overbrengen.
We weten ook dat Iran ons in het oog hield. We hadden bijvoorbeeld een algemene toelating om in Turkije te filmen, maar de burgemeester van Erzurum weigerde aanvankelijk om ons te laten filmen. Dat was onder druk van Iran. Mijn producer heeft die man kunnen overtuigen met het argument dat het geen Irankritische film was en dat de film zijn stad veel publiciteit zou opbrengen.
U toont in uw film ook een scène waarin twee vluchtelingen het slachtoffer zijn van racistisch geweld op de bus.
Arash Riahi: Turkije kent ook zijn extreemrechtse kant: de nationalistische partij MHP heeft met de Grijze Wolven een zeer extremistische aanhang. We zijn daar zelf mee geconfronteerd geweest tijdens onze filmdagen in Turkije. Eén van de acteurs die de “bad guy” speelt, weigerde het teken van de Grijze Wolven te maken. Tijdens een gesprek daarover zei hij doodleuk dat het slechts een telefoontje kostte om een knokploeg van dertig man op ons af te sturen. Als je dat midden in de nacht hoort, weet je genoeg.
Was u bang?
Arash Riahi: Natuurlijk was ik dat, de hele tijd eigenlijk. Het was echter slechts een kleine angst die ergens op mijn rug kleefde. Gelukkig maar, wat angst is zowat het ergste gevoel voor een mens dat je leven kan controleren. Overigens kreeg ik pas na de opnames alle verhalen te horen. Toen de opnames gedaan waren en ik dus niet meer nerveus kon worden, vertelde de producer pas van het incident in Erzurum.
U maakt documentaires en had een korte werkervaring binnen het journalistieke veld. Wat vindt u nu het eerlijkste medium: film of journalistiek?
Arash Riahi: Het hangt ervan af welke impact je beoogt. Ik was zelf op zoek naar de belevingswereld van vluchtelingen, niet naar het politieke verhaal. Uit een land vluchten en een jaar onderweg zijn, is zo’n extreme situatie dat je niet kan voorstellen wat dat betekent zonder het te hebben meegemaakt. De meeste mensen zijn overtuigd dat documentaires waarheidsgetrouwer zijn dan fictie, want “je filmt de realiteit en dat is de waarheid”. Het klopt niet, in de documentaires die ik maakte voor mijn eerste fictiefilm verknipte en monteerde ik de waarheid de hele tijd. Het kan ook niet anders, je kan nu eenmaal niet de gesprekken die je opnam integraal, in al hun naaktheid, uitzenden. De grenzen van documentaires zijn dus juist ingegeven door de waarheid.
NGO-mensen die de film zagen, vertelden me dat ze eindelijk begrepen hoe de vluchtelingen met wie ze dagdagelijks werkten extreme situaties gevoelsmatig hadden ervaren.
Deze week vergaderden ministers van de Europese lidstaten twee dagen in Brussel over een gemeenschappelijk asielbeleid. Heeft u tips voor het Belgische voorzitterschap?
Arash Riahi: Ik ken er niet veel van maar ik geloof heel erg in gelijke asielprocedures in alle Europese lidstaten, met inspraak van de lidstaten zelf natuurlijk. Zo’n Europese afstemming zou alvast helpen om de argumenten van extreemrechtse groepen af te vlakken. Harmonisering zou ertoe kunnen leiden dat migranten zich minder snel gaan concentreren in een aantal lidstaten. Ik vind het ook uiterst belangrijk dat het middenveld daar veel meer inspraak in krijgt. Het zijn de NGO’s die de jarenlange knowhow, de ervaring hebben en het veld kennen, niet de vertegenwoordigers van het politieke veld. Hun inbreng zou ook een gezonde demarche betekenen op de bureaucratische aanpak van het asielbeleid, een domein dat bij uitstek om mensen draait.
Europa moet zijn asielbeleid ook coherenter bekijken en tegelijk de krijtlijnen van het integratiebeleid schrijven. Men moet kunnen afwijken van de bureaucratische antwoorden om humanitaire drama’s te vermijden.
Een van de agendapunten op de tweedaagse waren getraumatiseerde asielzoekers. Ontmoette u zelf veel mensen met trauma’s?
Arash Riahi: Ik heb er niet zoveel ervaring mee. Ik ontmoette een vluchteling die in zijn Iraanse leven weblogger was geweest. Hij had een culturele weblog, helemaal niet politiek getint. Op een dag pikte een regeringsfunctionaris één zin op zijn blog eruit en bestempelde die als politiek. Daarop werd hij afgevoerd naar de gevangenis, waar hij gemarteld werd. Hij kreeg de keuze: of hij bleef in de cel en zijn familie zou “misschien geconfronteerd worden met mogelijk geweld” of hij deed publiekelijk afstand van zijn weblogactiviteten en bekende schuld. Natuurlijk deed hij wat van hem verlangd werd, maar hij was volledig gebroken en vertrok.
Ik heb weinig ervaring met mensen die trauma’s hebben opgelopen, heb geen idee wie daar überhaupt over vertelt maar ik weet dat er “potentiële tijdbommen” rondlopen. Niemand verlaat zijn land voor het plezier, laat alles achter op zoek naar een geluksbrengertje. Zo werkt het echt niet. Beeld je in dat jij als Belg gedwongen wordt om alles op te geven, en gedwongen wordt om in een afgelegen Afrikaans land te gaan leven, en je mag nooit meer terug.
Heeft u nog een goed advies voor het Belgische voorzitterschap?
Arash Riahi: Ik vind persoonlijk dat België eerst moet bewijzen dat het zijn eigen problemen kan oplossen. Als buitenstaander ken ik de nuances niet, maar ik weet wel dat er een groot probleem is tussen de twee taalgroepen. Van buitenaf is dat wel erg vreemd en cynisch. Het kleine België, het centrum van de Europese Unie, is verdeeld. Dat is toch gedroomd voer voor de tegenstanders van Europese eenheid.
Op 13 en 14 september vond in Brussel een Europese conferentie over asiel en migratie plaats. In dat kader nodigde Vluchtelingenwerk Vlaanderen de Iraanse regisseur Arash T. Riahi uit, om er zijn film te komen voorstellen.
MO*-artikel: België vervult een pioniersrol in het Europees asielbeleid