'Legers gebruiken minder kindsoldaten, rebellen meer'

Interview

VN-verantwoordelijke Radhika Coomaraswamy over de strijd tegen de inzet van kinderen in conflict

'Legers gebruiken minder kindsoldaten, rebellen meer'

'Legers gebruiken minder kindsoldaten, rebellen meer'
'Legers gebruiken minder kindsoldaten, rebellen meer'

Het leger van Myanmar tekende vorige week een overeenkomst waarin het belooft een einde te maken aan de praktijk om minderjarigen in te zetten. Radhika Coomaraswamy, Speciaal Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Kinderen in Conflict, maakte tijdens de terugkeer vanuit Yangon naar New York een korte tussenstop in Brussel. MO* sprak met haar over het belang van een name-and-shame lijst en over het herstellen van de toekomst voor zowel kindsoldaten als de samenlevingen die gebrutaliseerd werden door geweld.

De opdracht van Radhika Coomaraswamy is niet alleen om het gebruik van kindsoldaten te stoppen of te voorkomen. Jongens en meisjes van minder dan 18 jaar worden ook op andere manieren ingezet of betrokken bij gewapende conflicten: als dwangarbeiders, seksslaven, slachtoffers… Een rapport van de Coalition to stop the use of child soldiers van 2011 beschrijft uitvoerig hoe het leger van Myanmar –de tatmadaw kyi- systematisch gebruik blijft maken van minderjarigen. Volgens de overeenkomst die de Myanmarese overheid op 27 juni sloot met de Verenigde Naties, zou daar nu een einde aan moeten komen. Is dat een nieuw signaal dat er definitief een einde komt aan het brutale militaire regime in Myanmar, of is het goed georchestreerde window dressing? MO* vroeg het aan Radhika Coomaraswamy.

Radhika Coomaraswamy: De VN-Veiligheidsraad geeft al jaren hoge prioriteit aan het probleem van kinderen in conflictsituaties. Een onderdeel van de werking daarrond is een jaarlijkse lijst van legers en groepen die zich bezondigen aan het inzetten van kinderen in hun gewapende strijd of legeractiviteiten. Een name-and-shame lijst, zeg maar. Het Myanmarese leger staat al op die lijst sinds hij de eerste keer gepubliceerd werd in 2001.

Om van die liist geschrapt te worden, moet het leger verschillende zaken doen: het moet stoppen met het recruteren van minderjarigen, de kinderen onder zijn verantwoordelijkheid vrijlaten en laten terugkeren naar hun dorpen, VN-inspecties toelaten in de verschillende kazernes en trainingskampen zodat wij kunnen vaststellen dat er inderdaad geen kinderen meer actief zijn in de tatmadaw kyi, en programma’s opzetten voor de reïntegratie van deze kinderen in de samenleving.

Het feit dat de generaals dit akkoord tekenen, betekent ook dat ze toegeven dat er tot nu gebruik gemaakt wordt van kindsoldaten.

Radhika Coomaraswamy: Het was met tegenzin, maar ja: ze geven dat toe. De hogere legerleiding was de voorbije jaren al overtuigd dat het inzetten van minderjarigen een slechte zaak was. Maar de recruteerders kregen een bonus per aangebrachte kandidaat en voor hen waren er dus blijvend voordelen verbonden aan het recruteren van jongeren –die zelf ook gemotiveerd waren vaak omdat dienen in het leger zorgde voor een inkomen, waarvan ook hun verarmde families konden meegenieten. Er werd dan wat geknoeid met de leeftijd en klaar was kees.

Er zijn toch ook veel verhalen over gedwongen recrutering?

Radhika Coomaraswamy: Zeker in de moeilijk toegankelijke gebieden stelt die gedwongen recrutering een probleem, ja. Maar we zien vaker dat de algemene armoede gebruikt wordt als een argument om jongeren te overtuigen de stap zelf te zetten en te tekenen voor legerdienst.

U hebt vijf jaar onderhandeld met de Myanmarezen. Dit proces dateert dus van voordat de huidige president Thein Sein aan de macht kwam?

Radhika Coomaraswamy: Dat klopt, maar het versnelde wel onder zijn verantwoordelijkheid. De Myanmarese overheid verbindt er zich niet alleen toe de minderjarigen vrij te laten en inspecties toe te staan, ze zullen vanaf nu ook degenen die minderjarigen rekruteren vervolgen. Bovendien engageert de overheid zich ertoe de VN te helpen om toegang te krijgen tot de niet-statelijke actoren. In Myanmar is het officiële leger immers niet de enige organisatie die kindsoldaten inzet, ook de gewapende rebellengroepen van etnische minderheden zoals de Karen, de Shan en de Kachin bezondigen zich daaraan.

Zijn de afspraken in dit akkoord meteen van kracht?

Radhika Coomaraswamy: Na 45 dagen wordt het akkoord effectief. Daarna kunnen de inspecties beginnen en de reïntegratieprogramma’s opgezet worden. Het is de bedoeling dat de overgang binnen de 18 maanden gerealiseerd wordt. Daarna geldt er nog een periode van een jaar om opvolginsinspecties te doen.

Zijn er contacten met de zes Myanmarese rebellengroepen die op de VN-lijst voorkomen?

Radhika Coomaraswamy: De Karen hebben ons al gecontacteerd om tot een actieplan en een overeenkomst te komen. Ook andere rebellengroepen staan open voor dialoog, zeker de groepen die een staakt-het-vuren ondertekend hebben met de regering. De toestand in de Kachinregio is moeilijker, daar zullen we nog niet zo snel toegang toe hebben, vrees ik. In elk geval stellen we vast dat niet alleen het regeringsleger maar ook de rebellengroepen er alles aan willen doen om van de VN name-and-shame lijst geschrapt te worden. Zeker voor het regeringsleger dreigden er anders sancties. Bovendien wil de huidige regering in Myanmar echt deel worden van de internationale mainstream, zodat ze bijvoorbeeld hun beurt van voorzittersschap van de Association of South-East Asian Nations (Asean) kunnen pnemen en ervoor gerespecteerd worden. Zij willen een echte Aziatische tijger worden. Je merkt ook echt een verandering van algemene sfeer in het land.

Het onderdeel van reïntegratie van gedemobiliseerde jongeren blijkt in vele gevallen het moeilijkste onderdeel van het programma. Zijn er al concrete plannen in Myanmar?

Radhika Coomaraswamy: Unicef en de Internationale Arbeidsorganisatie zullen dat onderdeel leiden op basis van de Principes van Parijs , internationaal aanvaarde best practices op het vlak van reïntegratie van kinderen. Het gaat dus niet alleen om het uitdelen van wat geld, er komt een heel proces van opleiding en scholing en psycho-sociale ondersteuning. De Principes van Parijs stellen ook dat je niet alleen moet focussen op de minderjarigen, maar ook hun families en de hele omgeving moet meenemen in een ontwikkelingsinspanning. Anders krijgen de anderen de indruk dat zij achtergesteld worden. Ik maak de tussenstop in Brussel net om fondsen te zoeken om die programma’s mogelijk te maken.

“De kritiek op het Internationaal Strafhof komt meestal van Afrikaanse leiders, terwijl Afrikaanse slachtoffers net opgetogen zijn over het bestaan ervan”

Is het akkoord met Myanmar een uitzonderlijk succes, of is het onderdeel van een mondiale trend?

Radhika Coomaraswamy: We zien dat de meeste nationale legers er alles aan willen doen om van de VN-lijst te verdwijnen. Het is een kwestie van nationale eer en internationaal respect. Zowat elk regeringsleger dat ooit op de lijst stond, is er intussen van geschrapt, of tekende onlangs een actieplan, of is in gesprek met ons om tot zo’n actieplan te komen.

Het Oegandese leger stond bijvoorbeeld op de lijst, maar tekende een actieplan en is nu van de lijst gehaald. De overheden van onder andere Tsjaad en Zuid-Soedan hebben een akkoord met de VN ondertekend. En met Soedan en de DR Congo zijn we in onderhandeling. In Congo zijn er al heel wat lokale commandanten die ons op de hoogte brengen wanneer er kinderen meevechten, die ze dan onder onze begeleiding demobiliseren.

Ik voorzie dan ook dat er over enkele jaren geen enkel regeringsleger nog op de lijst van kindsoldaten voorkomt. Jammer genoeg zien we tegelijkertijd dat de niet-statelijke groepen steeds vaker gebruik maken van minderjarigen in hun gewapende strijd. We hebben nu al 32 groepen die op systematische en volgehouden manier kinderen inzetten en het aantal blijft stijgen.

Hoe gaat u gesprekken aan met die niet-statelijke groepen? Zij hebben geen vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties.

Radhika Coomaraswamy: De meeste rebellengroepen zijn wel degelijk begaan met hun internationale imago. Voor het westerse publiek zien ze er misschien uit als lompenlegers, maar zij zien zichzelf als toekomstige leiders van hun land, en daarom willen ze ook preventief zorgen voor respect op internationaal niveau. Groepen zoals Al-Shabaab of de Taliban zijn op dit moment niet geïnteresseerd in onderhandelingen, maar op andere plaatsen hebben we intussen al 17 actieplannen afgesloten met niet-statelijke groepen.

In de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn we het binnenland ingetrokken en hebben we met alle rebellenleiders gesproken. In de Filipijnen hebben we het MILF (Moro Islamic Liberation Front) ontmoet –niet de Abu Sayyaf-groep– en in Nepal waren we in contact met de opstandelingen. Maar er is altijd groen licht nodig van de nationale regering, anders kunnen wij als VN niet in actie komen. Dat lukt niet altijd, maar vaak wel.

Is het bestaan van het Internationaal Strafhof in Den Haag een bijkomende factor om de leiding van legers en rebellen aan te zetten tot actie tegen het inzetten van kinderen?

Radhika Coomaraswamy: We krijgen daar inderdaad veel vragen over. De verantwoordelijken maken zich daar wel degelijk zorgen over.

Maar het Strafhof kan ook mensen aanklagen voor misdaden die ze vroeger begaan hebben. Is het tekenen van een actieplan dan wel een garantie voor hen?

Radhika Coomaraswamy: De mogelijkheid van een in beschuldiging stelling blijft, maar het Strafhof erkent de mogelijkheid om vervolging te vermijden of de beschuldiging aan te passen voor wie zijn criminele opzet afzweert. Joseph Kony heefet nog geen actieplan onderhalndeld of ondertekend, maar voor hem zou clementie ongepast zijn. Wat hij aangericht heeft, is overgeefbaar. Mensen in Noord-Opeganda zeggen wel dat ze gewoon vrede willen en dat ze zouden aanvaarden dat Kony in ruil daarvoor amnestie krijgt, maar niemand wil in de nabijheid van de man leven. Zelfs als het misbruik beëindigd wordt, betekent dat nog niet dat het nooit plaatsgevonden heeft.

Toch vinden nogal wat mensen, met name in Afrika, dat de strikte procedures van het Internationaal Strafhof eerder in de weg staan van vrede en verzoening dan dat de instelling ertoe bijdraagt.

Radhika Coomaraswamy: In de Centraal-Afrikaanse Republiek bezocht ik een familie waar ik sprak met drie generaties vrouwen die verkracht werden door de troepen van Jean-Pierre Bemba. Zij voelen zich gesterkt door het feit dat Bemba nu in Den Haag berecht wordt. Zij gelevon dat hun dag van gerechtigheid gekomen is.

De kritiek op het Strafhof komt meestal van Afrikaanse leiders, terwijl Afrikaanse slachtoffers net opgetogen zijn over het bestaan van zo een Internationaal Strafhof. Zij voelen zich erkend en gerespecteerd door die instelling. Dus, ja, we moeten rekening houden met de plaatselijke realiteit en gevoeligheden en we moeten dus soms in stappen werken, waarbij gerechtigheid even moet wachten om vrede mogelijk te maken. Maar we kunnen gerechtigheid niet zonder meer wegzetten omdat het onpraktisch is.

Wij pleiten tegen de vervolging van ex-kindsoldaten, maar we vinden wel dat er een soort herstelproces moet plaatsvinden, waarbij het leed en de schade van de slachtoffers ook erkend worden, en waarbij de minderjarigen gaan beseffen dat hun optreden fout was.

Hoe gaan de jongeren zelf om met hun nieuwe situatie en hun verleden als kindsoldaat?

Radhika Coomaraswamy: Het hangt ervan af. Degenen die ontvoerd werden en gedwongen werden geweld te plegen, zien het einde van hun inlijving natuurlijk als een bevrijding. Daarom slagen zij er paradoxaal genoeg beter in om hun verleden te verwerken: het lag buiten henzelf. Anderen namen vrijwillig dienst en identificeren zichzelf dan ook veel sterker met hun leger of rebellenzaak. Voor hen is reïntegratie veel moeilijker. Nog moeilijker wordt het voor jongeren in bijvoorbeeld Afghanistan of Somalië die zich voorbereid hadden op het martelaarsschap.

Is reïntegratie verschillend voor jongens en meisjes?

Radhika Coomaraswamy: Ja. Het is makkelijker voor jongens, want meisjes worden heel vaak gestigmatiseerd vanwege het reële of veronderstelde seksuele misbruik. Onderzoek toont ook aan dat meisjes veel meer en langer af te rekenen hebben met psycho-sociale problemen.