Louise Arbour: 'Het Westen is uiterst dubbelzinnig over mensenrechten'

Interview

Louise Arbour: 'Het Westen is uiterst dubbelzinnig over mensenrechten'

Louise Arbour: 'Het Westen is uiterst dubbelzinnig over mensenrechten'
Louise Arbour: 'Het Westen is uiterst dubbelzinnig over mensenrechten'

De wereld is een behoorlijk onveilige plek voor burgers, en dat is vaker het gevolg van economische onzekerheid dan van terrorisme of politiek extremisme, zegt Louise Arbour. Kan het Westen daar iets aan doen? Is onze bezorgdheid over democratie een goede zaak? En hoe beoordelen we internationale interventies in lokale conflicten? MO* vroeg het aan de voorzitster en directrice van de International Crisis Group.

Brecht Goris

Brecht Goris​

Louise Arbour had als rechter zitting in het Hooggerechtshof van Canada, ze was hoofdaanklager bij de internationale tribunalen voor Rwanda en het voormalige Joegoslavië, en ze was hoogcommissaris voor de mensenrechten van de VN (2004-2008).

Sinds 2009 staat ze aan het hoofd van de International Crisis Group, een internationale ngo die gedetailleerde analyses maakt van conflicten en dreigende conflicten, en die advies geeft over de aanpak en preventie van die conflicten. Arbour benadert de complexe wereld van veiligheid en diplomatie met een gezonde no-nonsensehouding. Een gewapend conflict is een oorlog, zegt ze, daar moeten we niet ingewikkeld over doen.

We beginnen het gesprek met Next Year’s Wars, een toespraak die ze eind december hield en waarin ze de tien meest waarschijnlijke conflicten in 2012 oplijstte: Syrië, Iran/Israël, Afghanistan, Pakistan, Jemen, Centraal-Azië, Burundi, Democratische Republiek Congo, Kenia/Somalië en Venezuela. Die lijst van tien conflicten had net zo goed een lijst van vijfentwintig kunnen zijn, zei ze zelf. Op ongeveer hetzelfde moment publiceerde de Amerikaanse psycholoog Steven Pinker The Better Angels of Our Nature: Why Violence Has Declined, waarin hij aantoont dat er minder oorlogen zijn, met minder geweld, dan ooit tevoren. Wie heeft gelijk?

Louise Arbour: De Koude Oorlog is allang voorbij, net als de dekoloniseringsoorlogen. Er zijn dus minder internationale gewapende conflicten, er zijn minder burgeroorlogen én er vallen minder slachtoffers in die gewapende conflicten. Daar hoort wel de waarschuwing bij dat dat geen onomkeerbare evolutie is. Bovendien is de vaststelling dat er minder grootschalige conflicten zijn volkomen irrelevant voor bijvoorbeeld de burgers in Syrië. Zij willen weten wat hen morgen en de komende jaren te wachten staat en zijn niet geholpen met de wetenschap dat er anno 2012 minder oorlogen uitgevochten worden dan in 1972.

Sommige waarnemers vrezen dat we in Afrika hervallen in het opportunisme van de Koude Oorlog, nu de competitie tussen het Westen en China de bezorgdheid voor de mensenrechten of goed bestuur naar de achtergrond duwt.

Louise Arbour: Je moet voorzichtig zijn met uitspraken over de impact van de grotere economische aanwezigheid van China in Afrika. Laten we toch niet doen alsof de westerse activiteiten in Afrika allemaal heilzaam en altruïstisch waren, terwijl China nu als een egoïstische macht Afrika komt leegzuigen. De realiteit is dat zowel regeringen als bedrijven gedreven worden door eigenbelang – alle regeringen. Bovendien realiseert China zich heel snel dat de internationale spots op hen gericht zijn.

We mogen de – positieve of negatieve – invloed van externe spelers in veranderingsprocessen ook niet overdrijven. De Arabische opstanden van het voorbije jaar waren bijvoorbeeld allemaal inheemse bewegingen van onder uit. De Arabische Lente was niet het resultaat van internationale inmenging maar ook niet van internationale thema’s, zoals het Israëlisch-Palestijnse conflict. Het lokale middenveld is in vele landen in toenemende mate in staat zijn eigen agenda te formuleren en te realiseren.

De vraag is dus steeds minder of het Westen voldoende opkomt voor mensenrechten in de rest van de wereld. Mensen doen dat zelf. Bovendien moeten we beseffen dat het Westen in het overgrote deel van het Zuiden beschouwd wordt als heel dubbelzinnig op het vlak van mensenrechten. Er is bijvoorbeeld nog altijd geen enkel westers land dat de internationale conventie voor de bescherming van migranten en hun familie geratificeerd heeft. Waarom niet? Omdat het de westerse landen slecht uitkomt.

Europa reageerde bij het prille begin van de demonstraties in Tunesië en Egypte ook niet met uitspraken over democratie of mensenrechten, maar wel met uitspraken over immigratie. Je hoorde de Europese leiders niet hoog opgeven over hun solidariteit met de moedige mensen in het Midden-Oosten of Noord-Afrika, je hoorde hen wel hardop panikeren over de barbaren die aan de poorten van Europa verschenen.

Libië was een kantelpunt in de turbulente Arabische Lente. Was de westerse tussenkomst een steun of een last voor die opstand?

Louise Arbour: Voor Libië was het mogelijk om op de kortst mogelijke tijd een resolutie goedgekeurd te krijgen in de VN-Veiligheidsraad, inclusief een doorverwijzing van Khaddafi naar het Internationaal Strafhof, terwijl zo’n doorverwijzing in het geval van Darfoer maanden en maanden nodig had voor alles tienmaal gewikt en gewogen was. De Libische aanpak vertaalde zich in een paar uur tijd ook in een militaire interventie.

Verscheidene leden van de Veiligheidsraad omschreven die laatste stap achteraf als een verraad tegenover de intentie en verwoording van de VN-resolutie. Nochtans was het vanaf dag één voor iedereen duidelijk dat resolutie 1973 bedoeld was om een regime change in Libië te realiseren. Hoe zou je immers een leider, die volgens de resolutie moorddadige intenties had tegenover zijn eigen volk, kunnen tegenhouden zonder hem te vervangen? De VS, Frankrijk en Groot-Brittannië hebben daarover echter dubbelzinnig gecommuniceerd, terwijl China, Rusland en India zich gemakshalve naïef gedroegen. Als men de interventie in Libië vandaag aangrijpt om elke actie ten voordele van de burgers in Syrië te blokkeren, dan vind ik dat dan ook uitgesproken gewetenloos.

Hoe geloofwaardig is het Westen als het zegt dat het tussenbeide wil komen om het leven van Syrische burgers te redden?

Louise Arbour: Dat is altijd een heel problematische stelling. Het principe van responsability to protect is uiterst belangrijk, maar als dat principe ingeroepen wordt als de enige reden om een oorlog te verklaren – en laten we deze zaken noemen bij hun ware naam: het ging in Libië om een oorlog, niet om een aseptische ‘militaire interventie’ – dan is dat heel ongeloofwaardig. Er zijn altijd meerdere redenen in het spel als je zo’n beslissing neemt. En dus moet je durven te zeggen dat de regimewissel in Libië nodig was om de burgers te beschermen, maar dat het sowieso een doelstelling was van de drie westerse, permanente leden van de Veiligheidsraad.

In Libië was de verwachting dat de chaos die onvermijdelijk ontstaat bij het plotse verdwijnen van een langdurige autoritaire heerser redelijk beperkt zou blijven. Of dat terecht was, is een andere vraag. Voor Syrië bestaat een dergelijk optimistisch scenario niet eens. Zeker nu de opstand en de repressie in toenemende mate een sektarische kleur krijgen, vraagt iedereen zich hardop af wat we moeten verwachten of vrezen na het verdwijnen van Assad.

Onder welke voorwaarden is een militaire interventie in een conflict wel aanvaardbaar?

Louise Arbour: In louter morele termen moet je vaststellen dat voor Syrië de drempel begin februari al overschreden was. In Libië waren er ongeveer 250 doden gevallen toen de NAVO tussenbeide kwam. In Syrië spreken we over duizenden en duizenden slachtoffers. Hoeveel meer lijken wil je tellen voor de morele voorwaarden vervuld zijn? Alleen, oorlog is geen zaak van pure morele verontwaardiging. Je moet immers niet alleen de rekening maken van het scenario waarbij je niet tussenbeide komt, je moet ook inschatten hoe groot de kosten zullen zijn als je wél intervenieert.

‘Als men de interventie in Libië vandaag aangrijpt om elke actie ten voordele van de burgers in Syrië te blokkeren, dan vind ik dat uitgesproken gewetenloos.’

En gezien de zeer reële kansen op een grootschalige en regionale oorlog, is het duidelijk dat diplomatieke instrumenten véél beter zijn dan militaire. Dat instrumentarium is in Syrië niet uitgeput en was in Libië nauwelijks aangesproken. Daar werden meteen de wapens bovengehaald, met het argument dat in Benghazi een genocide dreigde, volgens sommigen met een omvang die Rwandese proporties zou aannemen. Een flinke overdrijving, me dunkt.

De opkomende landen worden steeds assertiever in het geopolitieke spel. Turkije en Brazilië probeerden bijvoorbeeld het oplopende conflict tussen het Westen en Iran te ontmijnen.

Louise Arbour: En ze slaagden er ook in met resultaten naar buiten te komen. De Verenigde Staten waren daar niet gelukkig mee, en dus is er geen opvolging aan gegeven, maar er beweegt inderdaad heel wat op dat vlak. De rol die de BRICS en andere opkomende landen spelen, is echt een bron van hoop want hij weerspiegelt de reële, hedendaagse machtsverhoudingen in de wereld.

Kunnen de Verenigde Staten zich aanpassen aan een echt multilaterale en multipolaire wereld?

Louise Arbour: Het is nog veel te vroeg om de VS af te schrijven als de echte supermacht in de wereld. Washington is nog altijd de plek waar de echte beslissingen genomen worden. In Soedan waren er op een bepaald moment een twintigtal speciale gezanten, maar telkens als er écht druk uitgeoefend moest worden of als de zaken muurvast zaten, wist iedereen dat alleen de Amerikaanse gezant dat kon oplossen.

Ik heb ook het gevoel dat Washington heel verstandig gereageerd heeft tijdens de begindagen van de zogenaamde Arabische Lente. Dat was een bijzonder moeilijke evenwichtsoefening. Enerzijds wilden de VS een oude bondgenoot niet zonder meer laten vallen, omdat dat de bestaande bondgenoten zou verontrusten. Anderzijds wilde men de spontane volksopstand niet zonder meer annexeren, want dat zou zeker averechts gewerkt hebben. Tegelijk wilden de VS een belangrijke speler in de regio blijven, ook al zag men helemaal niet waar dit zou eindigen.

In Tunesië en Egypte heeft men het misschien heel verstandig gespeeld, maar over het regeringsgeweld en de interventie van Saoedi-Arabië in Bahrein viel er een bijna complete stilte. Dat werpt toch een donkere schaduw over de manier waarop het Westen gereageerd heeft?

Louise Arbour: Ja, maar het definitieve scenario voor Bahrein is nog niet geschreven. Zullen de monarchieën van de Golf volledig ongeschonden uit deze omwenteling komen? Dat zou me verbazen. 2011 was een verrassing, omdat we altijd aangenomen hadden dat de regio stabiel was, dat de regimes ondersteund moesten worden omdat ze seculier waren, en dat verandering maar mogelijk is als er een sterk leiderschap is. Dat bleek allemaal onwaar in het voorbije jaar. 2012 kan opnieuw heel wat verrassingen inhouden. De kans dat we opnieuw een serie volksopstanden krijgen na de ontwikkelingen en het bloedvergieten in Libië en Syrië is wellicht kleiner geworden, maar de kans dat er in de Arabische wereld niets meer gebeurt, is nog kleiner.

Moet Europa een actieve rol spelen of zijn wij toeschouwers van het proces dat anderen vormgeven?

Louise Arbour: We moeten in elk geval onze eigen agenda niet opleggen aan mensen die zichzelf volop aan het emanciperen en kracht aan het geven zijn. Maar dat betekent niet dat we doof moeten zijn als ze hulp of ondersteuning vragen. We mogen dus niet komen aandragen met vrouwenrechten omdat wij dat belangrijk vinden. Maar als Arabische vrouwen signaleren dat ze onze stem of steun nodig hebben, dan kunnen we niet afzijdig blijven. Het is belangrijk dat zij de leiding blijven nemen van een ontwikkeling die ze zelf in gang gezet hebben.

In Afghanistan pakt het Westen ook graag uit met de steun die het geeft aan al wie om democratie vraagt, maar dat belet niet dat onze legers er een volkomen eigen agenda nastreven.

Louise Arbour: We hebben een formele democratie uitgevoerd naar Afghanistan, maar als de verkiezingen grondig vervalst worden, knijpen we beide ogen dicht. Het gevolg is een institutioneel apparaat dat weinig tot geen legitimiteit heeft. Dat helpt niemand. Niet de verdedigers van de democratie, maar ook niet de vrouwen en minderheden die onder de huidige grondwet vooruitgang hebben gemaakt.

Verkiezingen worden vaak beschouwd als een voorwaarde voor democratie en stabiliteit, maar in vele landen leiden verkiezingen juist tot geweld en instabiliteit.

Louise Arbour: Dat klopt, maar het betekent niet dat we verkiezingen dan maar moeten schrappen. Het probleem is dat we de techniek van verkiezingen geëxporteerd hebben en doen alsof dat democratie is, terwijl verkiezingen maar een heel klein onderdeel vormen van het brede en complexe proces van democratie.

Het feit dat we alle aandacht concentreren op de uitvoerende macht – de regering, de president, de eerste minister – legitimeert de facto de autoritaire leiderscultuur waartegen we zo fulmineren. De recente verkiezingen in de Democratische Republiek Congo waren een herhaling van het scenario dat we in Afghanistan gezien hebben: alle signalen stonden op rood, maar we wilden mordicus dat de verkiezingen zouden doorgaan.

En daarna aanvaarden en bevestigen we resultaten die een uitgesproken verraad vormen van de mensen die uren lang aangeschoven hebben om hun stem uit te brengen, in het geloof dat ze zo hun eigen land en toekomst mee vorm konden geven. We moeten dus vooral investeren in manieren om het geloof van mensen in hun eigen stem te bevestigen, en dat betekent bouwen aan een gezondere politieke omgeving.

Internationale politiek is vaak een kwestie van een evenwicht zoeken tussen verschillende belangrijke, maar soms ook tegengestelde principes. Een voorbeeld daarvan is het moeilijke evenwicht tussen het recht op zelfbeschikking van volkeren en de onschendbaarheid van nationaal grondgebied.

Louise Arbour: Zelfbeschikking is een fundamenteel recht, maar gaat niet automatisch om het recht op een eigen grondgebied, wel op participatie aan het bestuur van het eigen leven en aan de uitbouw van de eigen culturele, economische, sociale, politieke en religieuze belangen. Zelfbeschikking wordt pas een recht op afscheiding als de bestaande staat het recht op participatie op een volkomen onaanvaardbare en systematische wijze schendt, door bezetting, onderwerping of kolonisering.

De International Crisis Group heeft bijvoorbeeld nooit de eis voor een onafhankelijke staat voor de Tamils in Sri Lanka gesteund. Maar we blijven, ook na het einde van de burgeroorlog, druk uitoefenen op de regering in Colombo om tegemoet te komen aan de eisen van de Tamils om beter gehoord te worden en om hun eigen politieke toekomst beter te kunnen sturen. Over het algemeen kun je zeggen dat afscheidingsbewegingen naar de achtergrond gedrongen zijn.

Het hele voorplan wordt intussen bezet door de strijd tegen terrorisme. Gaat die focus op veiligheid ten koste van het fundamentele recht op dissidentie en verzet?

Louise Arbour: Als je in Afrika aan vrouwen vraagt wat veiligheid voor hen betekent, dan gaan de antwoorden niet over terrorisme of internationaal jihadisme, maar over de dagelijkse strijd om genoeg eten te vinden voor hun kinderen. Voor de overgrote meerderheid van de mensen is economische onzekerheid een veel grotere zorg dan internationaal terrorisme.