Mutualiteiten in het zuiden voor betere gezondheidszorg
Alma De Walsche en Hasna Ankal
09 april 2011
Na ‘Waardig Werk’ focust Wereldsolidariteit haar campagne dit jaar op gezondheidszorg. ‘Kom op voor gezondheid wereldwijd’. Hoewel gezondheid een van de thema’s is van de millenniumdoelstellingen, zijn er 2,5 miljard mensen zonder goede toegang tot gezondheidszorg. Wereldsolidariteit stelt als oplossing de opbouw van mutualiteiten centraal. MO* sprak met directeur Andre Kiekens en medewerkster Katrien Beirinckx over de nieuwe campagne.
Waar knelt dan precies het schoentje?
Kiekens: Er spelen verschillende problemen tegelijk. Enerzijds is er de afbraak van sociale voorzieningen in het algemeen, in een context van een neoliberaal beleid, nadat overheden moesten bezuinigen. Daardoor is de hele sociale sector verwaarloosd. Anderzijds reageerde de politiek daarop door gezondheidssystemen van bovenuit te introduceren in die landen. Vaak werden daar grote bedragen aan besteed en systemen opgezet voor gratis dienstverleningen. Tijdelijk kunnen die goed hun werk doen, maar ze zijn niet duurzaam omdat je de inspanningen niet kan blijven leveren. Daarnaast zijn ze ook niet voldoende geworteld in de lokale samenleving. Daarnaast heb je de ontwikkeling van private systemen, die onbetaalbaar zijn want ze vallen ten koste van patiënten die in armoede leven en niet over het nodige geld beschikken.
Hoe proberen mutualiteiten dat op te vangen?
Kiekens: We hebben meer dan tien jaar ervaring in het opbouwen van mutualiteitssystemen waar je mensen probeert te organiseren rond gezondheidszorg. Dat ligt in de lijn van de rest van onze programma’s, namelijk dat je niet aan ontwikkeling doet door teveel externe hulpverlening, maar door de zelforganisatie van mensen te bevorderen. Op vlak van gezondheidszorg zijn dat mutualiteiten.
Verplaatsen jullie dan niet een model van hier naar het Zuiden, in de veronderstelling dat wat hier werkt, ginder ook werkt?
Beirinckx: Bij de begeleiding en samenwerking met onze partners blijven we hen er op wijzen dat het geïnd moet zijn op hun realiteit. We hebben partners rond mutualiteiten in Mali, Benin, Burkina Faso, Senegal, Guinee, Congo, Kameroen, Mauritanië en Burundi. Elk land is anders. De rode draad blijft wel: betrek er de sociale organisaties bij, investeer in zelforganisatie van mensen en betrek hen bij het beleid en het uitbouwen van een gezondheidszorgsysteem. Dat geeft betere resultaten.
Hoe groot is zo’n mutualiteit? Hoeveel mensen zijn daarbij betrokken?
Kiekens: Op lokaal niveau begint het met twintig mensen. Sommige partners hebben een team van vijf mensen, anderen teams met vijftig tot zestig mensen. Dat hangt af van de evolutie per land. Ik kom net terug van Burundi waar ik een lokale mutualiteit bezocht heb die drie jaar bezig is en nu 300 aangesloten families heeft. Het begint kleinschalig. In landen als Burundi, Congo en Benin zijn we in het stadium waarin we promotors van mutualiteiten samenbrengen in een platform zodat zij van elkaar leren en elkaar ook versterken. Als ze een politieke strategie afspreken, kunnen ze gesprekspartner worden van de overheid. Dat is dus al een institutionalisering van het systeem, terwijl we in sommige landen nog volop proberen uit te leggen waarom mutualiteiten zinvol zijn. Sommige landen staan heel ver, Mali bijvoorbeeld. Daar heb je de UTM (Union Technique de la Mutualité Malienne), een nationaal georganiseerd mutualiteitsnetwerk dat ook door de overheid erkend is om een gezondheidssysteem mee uit te bouwen. Het is dan ook niet toevallig dat Mali het op vlak van gezondheidszorg veel beter doet.
Ontslaan deze mutualiteiten de overheden niet van hun verantwoordelijkheid?
Kiekens: Uiteraard is het de overheid die in eerste instantie een grote verantwoordelijkheid heeft en de nodige middelen moet inzetten en voor een goed aanbod moet zorgen. Maar de beste weg is wanneer dit gebeurt in samenspraak met sociale organisaties. Mutualiteiten houden zich bezig met de vraag, je moet hen erbij betrekken en ze een plaats geven in het systeem zodat het duurzaam en toegankelijk wordt.
Beirinckx: We stellen ook vast dat meer en meer overheden, zeker in West-Afrika, gezondheidszorg als een prioriteit plaatsen op hun agenda. Alleen werken ze dan systemen uit voor de kleine formele sector waar tien tot zestien procent van de bevolking werkt. Dan gaat het om functionarissen, ambtenaren en soms ook leerkrachten. Voor de tachtig tot negentig procent die niet beschermd is, weten overheden niet hoe ze het moeten aanpakken. In Mali is dan het debat begonnen met de UTM.
In regio’s gekenmerkt door grote armoede, is het niet evident dat iedereen kan bijdragen.
Kiekens: Inderdaad, soms zijn er mensen met zo’n klein of onzeker inkomen dat ze het systeem zouden kunnen verzwakken. Daarom stellen we ook dat je de problematiek van gezondheidszorg breder moet benaderen. We maken een koppeling tussen enerzijds activiteiten die zorgen voor een inkomen, en anderzijds systemen die mensen een verzekering geven. Het ene stimuleert dan het andere. Door een inkomen kan je een bijdrage betalen, en door de verzekering krijgen je activiteiten meer kans op slagen. Mutualiteiten zetten dus ook in op ondersteuning en begeleiding. Dat kan bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat er bij elk gezin een extra geit komt. Bangladesh heeft een eigen systeem waarbij diegenen die meer hebben, ook meer bijdragen. Dat leidde al tot opmerkelijke resultaten zoals zestig procent minder problemen bij bevallingen en sterftegevallen van baby’s.
Jullie betrekken ook bisdommen om de lokale bevolking van het nut van een mutualiteit te overtuigen. Speelt religie een belangrijke rol?
Kiekens: In Burundi heb ik gekeken naar het middenveld dat overeind is gebleven doorheen heel de jarenlange crisis in de regio en dat zijn net de sociale diensten van de kerk. Zij krijgen erkenning en vertrouwen van de bevolking. Hun netwerken en diensten zijn heel nuttig. In Bangladesh zijn het moslims. Belangrijkste is dat we niet met individuen maar met sociale netwerken proberen te werken. Die verschillen van land tot land. Maar de rode draad is dat daarmee een gezondheidssysteem gedragen moet zijn zodat er een structuur achter zit.
Toegang tot gezondheidszorg is één ding. Een andere kwestie is toegang tot geneesmiddelen. Kunnen jullie lobbyen om die toegang te garanderen?
Beirinckx: Het is één van de oorzaken van de huidige situatie: mensen mogen dan nog goed georganiseerd zijn in mutualiteiten, als er geen betaalbare medicatie beschikbaar is, raakt het probleem niet opgelost. Vandaag sluiten mutualiteiten conventies af met zorgverstrekkers waarin zij vragen generische geneesmiddelen voor te schrijven aan de mensen. Zorgverstrekkers lappen daar hun laars aan of ze zeggen “sorry, we hebben niets in onze apotheekkast staan” omdat de overheid het niet goed regelt.
Kiekens: Daarin spelen België en de Europese Unie ook een rol. De bescherming van eigendomsrechten van de farmaceutische lobby houdt de ontwikkeling van generische geneesmiddelen tegen.
Het bevorderen van die ontwikkeling zit ook in het politiek eisenpakket in jullie campagne. Welke zijn de andere punten?
Kiekens: Wij vragen in ons eisenpakket ten eerste het optrekken van het aandeel voor gezondheidszorg in het ontwikkelingsbudget van negen naar vijftien procent. We vragen ook om bij de communicatie met de lokale overheden, de participatie van het sociaal middenveld en mutualiteiten te bevorderen. Een ander punt heeft te maken met waardig werk. Daarbij willen we aandacht voor de goede vorming van ziekenhuispersoneel. We willen ook de tendens tegengaan dat rijke landen goed opgeleide verpleegsters wegkopen. Dat is volop aan de gang in de Filipijnen met rekruteringsbureaus die een ware braindrain organiseren.
Rond die politieke eisen brengen we 10 mei een manifest uit, samen met de socialistische en christelijke mutualiteiten, de vakbonden, FOS en Intal. Het debat rond gezondheidszorg in het zuiden is ook relevant door het debat dat internationaal terug gevoerd wordt rond sociale zekerheid.
Maar ook omdat sociale zekerheid hoe langer hoe minder evident wordt, met alle schokken die ook hier gaan komen.
Kiekens: We voelen dat inderdaad ook hier, maar we moeten bij onze situatie toch wel drie keer nadenken en ons realiseren hoe de situatie is in landen waar geen sociale zekerheid en toegankelijke gezondheidszorg is. Die zijn drie keer harder getroffen door de crisis dan landen waar wel een vorm van sociale zekerheid bestaat. Dus als zij met schokken omgaan is dat heel eenvoudig: het is vechten op leven en dood, met de dood dikwijls als gevolg.
Was het makkelijk om ook CM, Ziekenzorg, OKRA, Kazou te betrekken in jullie campagne?
Kiekens: Dat de Christelijke Mutualiteit mee stapt in de campagne is niet toevallig. Daarmee maken zij ook aan hun achterban duidelijk dat ze als mutualiteit internationale solidariteit hebben ingeschreven in hun strategie. Ook de vakbonden zijn op het thema gezondheidszorg betrokken omdat zij hier werknemers uit die sector organiseren. We zien dat de campagne aanslaat en dat andere organisaties zich er in herkennen.
Beirinckx: Het is een mooie verdienste dat zij allemaal hun schouders mee zetten onder onze campagne. Voor sommige lokale groepen is het misschien de eerste keer dat ze stilstaan bij de situatie van mensen in het Zuiden die door ziekte worden getroffen.