'Iedereen is voortdurend op zoek naar een mogelijkheid om het niet over aids te moeten hebben', zegt Noerine Kaleeba, een Oegandese veterane in de strijd voor betere behandeling, zorg en preventie. Zelf grijpt ze elke kans aan om over de ziekte en het daarbij horende stigma te spreken. 'De eenzijdige oproep om trouw te zijn aan je huwelijkspartner, zorgde paradoxaal genoeg voor snellere verspreiding van hiv.'
Noerine Kaleeba (62) vecht al meer dan twintig jaar voor een effectief aidsbeleid in Oeganda, nog voor haar echtgenoot aan de ziekte overleed in 1987. Vanuit haar eigen ervaring startte ze met The Aids Support Organisation (TASO). In 1994 ontving ze daarvoor de Koning Boudewijnprijs voor Ontwikkelingssamenwerking. Daarna werkte ze een hele tijd voor UNAIDS.
Begin december was ze terug in Brussel op uitnodiging van het Belgisch ontwikkelingsagentschap BTC, dat een seminarie organiseerde over het belang van hiv-preventie en over de moeilijkheden om marginalisering en stigmatisering van mensen met hiv/aids tegen te gaan.
De tv in het hotel staat op Mandela. Het roept een dubbel gevoel op bij Noerine Kaleeba: wie zijn leven geeft voor een belangrijke zaak, engageert daarbij vaak ook zijn of haar kinderen, weet ze, ook al kunnen die daarvoor niet kiezen en ook al zijn mensen zich daarvan vaak pas later bewust. ‘Iedereen viert het leven van Mandela, maar zijn familie heeft zwaar geleden onder zijn engagement’, zegt ze.
‘Zo is het ook met mijn kinderen. Hun leven werd helemaal getekend door de aids van hun vader en meer nog misschien door het feit dat ik me heel uitdrukkelijk als activiste op het nationaal en internationaal toneel begeven heb. Ze moesten voortdurend afrekenen met het stigma dat samenhangt met de ziekte.’ In een boekje We miss you all waarin Kaleeba haar verhaal vertelt, laat ze ook haar dochters aan het woord. En stelt ze vast dat ze vaak te weinig oog had voor de angst en de onzekerheid van haar kindren toen ze zelf in het oog van de storm stond.
Toen we elkaar spraken in 1994 stond Oeganda in de voorhoede van de internationale strijd tegen hiv en aids.
Noerine Kaleeba: Een van de cruciale elementen voor het succes in de vroege jaren negentig, was erkenning van het probleem en openheid erover –ook internationaal. In die periode was de toestand ook catastrofaal: 45 procent van de zwangere vrouwen was hiv-positief. Niet alleen mijn man en ikzelf, ook andere bekende Oegandezen maakten duidelijk dat iedereen besmet kon geraken én dat een zorgende aanpak voor iedereen nodig en nuttig was.
Zelfs de president, traditionele chefs en religieuze leiders steunden onze strijd, onder andere met de slogan: ‘Mijn vriend met aids is nog steeds mijn vriend’. Dat alles resulteerde in een heel duidelijke abc-boodschap die heel breed uitgedragen werd: onthou je van seks als je er te jong voor bent (Abstinence), als je een relatie hebt, blijf dan trouw aan je partner (Be faithful) en als a en b niet werken voor jou, gebruik dan een condoom (use Condoms).
Toch is Oeganda die voortrekkersrol kwijtgespeeld.
Noerine Kaleeba: We werden zelfvoldaan: iedereen keek op naar Oeganda, dus verloren we de ambitie om het steeds beter te doen. Bovendien groeide bij de bevolking een soort zorgeloosheid door de brede beschikbaarheid van anti-retrovirale medicijnen. Er was ook te weinig nadruk op het belang van hiv-tests, waardoor de oproep om trouw te zijn aan je partner mee verantwoordelijk werd voor de verspreiding van hiv.
En de C verween uit het Oegandese alfabet.
Noerine Kaleeba: Inderdaad. Oeganda werd overrompeld door christelijke fundamentalisten, vooral vanuit de VS. Zij demoniseerden condooms. Het gevolg was dat jongeren alleen nog opgeroepen werden tot onthouding, zonder hen meteen te informeren over het belang van bescherming. Alsof een jongere de dag dat hij of zij de eerste keer seks gaat hebben naar zijn ouders of begeleiders zal stappen meet de vraag wat er na onthouding komt. Vroeger was er ook een groot maatschappelijk engagement van de media, die onze boodschappen op radio gratis uitzonden. Vandaag moet voor alles betaald worden.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van president Museveni in deze ommekeer?
Noerine Kaleeba: Museveni was eerst een voortrekker in het erkennen en aanpakken van aids, maar daarna begon hij aids-slachtoffers te beschuldigen van zondig gedrag. Recent nam hij dan weer het voortouw in een campagne om iedereen aan te zetten een hiv-test te nemen –hij nam er zelf een enkele weken geleden. Hij maakte het daarbij ook heel duidelijk dat niet verplicht moet worden te testen, en dat was een belangrijke boodschap, vooral omdat er in het parlement heel wat stemmen opgaan om testen en meedelen van je status verplicht te maken.
Het eerste lijkt ondoenbaar in Oeganda, het tweede zou vooral uitmonden in het verminderen van het aantal mensen die zichzelf willen laten testen. Hetzelfde parlement bekijkt een anti-homowet, waarbij het overdragen van hiv-besmetting gezien wordt als intentioneel en dus bijkomend strafbaar. Zelf ga ik ervan uit dat seksualiteit een persoonlijke zaak is, niet iets dat je promoot, maar ook niet iets dat je bij wet beperkt of verbiedt. Straffen is contraproductief, dat weten we uit internationale ervaringen en onderzoeken.
Hebt u het gevoel dat uw jarenlange inzet vruchtbaar geweest is?
Noerine Kaleeba: Ik ben in 2006 weggegaan bij UNAIDS omdat ik gefrustreerd geraakte door de projectmatige aanpak. Sinds 2003 was alle aandacht bij de organisatie gericht op “3 tegen 5”: tegen 2005 wilde men 3 miljoen mensen toegang geven tot antiretrovirale medicijnen. Het gevolg daarvan was dat we zowat alles moesten laten vallen waarmee we daarvoor bezig geweest waren. Nochtans is de strijd tegen hiv/aids niét te herleiden tot het nemen van een pilletje. Er is een heel systeem van gezondheidszorg en van informatie voor nodig.
Van bescherming zwaaide de slinger helemaal naar behandeling, en vandaag gaat die slinger weer naar voorkomen –maar dan met een bijna exclusieve nadruk op mannelijke besnijdenis. Alsof het volstaat om je voorhuid te laten verwijderen om beschermd te zijn tegen hiv. Niemand spreekt nog over of investeert in gemeenschapswerk met individuele begeleiding. Nochtans is dat essentieel, zeker om de verantwoordelijkheid tegenover anderen te stimuleren.
Tegelijk beslisten meer en meer overheden –waaronder de Belgische- om minder met middenveldorganisaties te werken en meer met overheden. Daarbij vergeet men blijkbaar dat overheden maar echt hun verantwoordelijkheid opnemen en volhouden, als middenveldorganisaties hen daartoe dwingen. Zonder vrijwilligerswerk slagen overheden in Afrika er ook nooit in voldoende zorg te bieden.
Zijn het niet vooral de zogenaamde vertikale fondsen, zoals het Bill& Melinda Gates Fonds of het Global Fonds tegen Aids, Tuberculose en Malaria, die de agenda bepalen vandaag?
Noerine Kaleeba: Dat is jammer genoeg correct, ja. Het is niet in mijn dorp of land dat er beslist wordt over welke initiatieven er gesteund moeten worden. Toch neemt dat de verantwoordelijkheid van onze eigen regeringen niet weg. Ik ken geen enkele donor die tegen het beleid van een overheid zou ingaan. Maar onze regeringen knikken alleen maar ja, in de hoop mee te kunnen profiteren van de fondsen.
De Wereldbank financiert een groot wegenproject door Oeganda en Kenia, twee landen met een enorm hiv-probleem, maar men voorziet geen gezondheidsluik bij dat project. Hoe is dat mogelijk? Uiteraard gaan die wegen functioneren als een doorgeefluik voor hiv, want de chauffeurs zijn dagenlang weg van huis en velen zullen dus gebruik maken van professionele sekswerkers. Met een goed gezondheidsluik, zouden diezelfde chauffeurs en hun gezinnen de dragers worden van een preventieboodschap.