Paul Collier: ‘Migratie helpt de sterkste individuen, ontwikkeling moet de hele bevolking hoop geven’
Paul Collier kreeg de Burgerschapsprijs van de P&V Stichting. MO* sprak met hem over een migratiebeleid met hoofd en hart, maar ook over wat er écht moet gebeuren om het geweld van de toekomst af te wenden. ‘Het goede antwoord op de armoede in Soedan is niet om de individuen met de meeste kansen een uitweg te bieden, maar om geloofwaardige hoop te bieden aan de miljoenen Soedanezen die momenteel opgesloten zitten in uitzichtloze armoede.’
Paul Collier is een van de ster-ontwikkelingseconomen uit het Westen. Zijn werk over de val van de grondstoffenrijkdom hielp iedereen inzien dat grondstoffenrijkdom vaak schade veroorzaakt aan de ontwikkeling van een land, omdat ze ook corruptie voortbrengt en de relatie tussen bevolking en politici losmaakt. De voorbije jaren geraakte hij meer betrokken bij de thema’s vluchtelingen en migratie, met respectievelijk de boeken Refuge. Transforming a Broken Refugee System en Exodus. How Migration is Changing Our World.
Collier groeide op in Sheffield, Groot-Brittannië. Dat zijn bescheiden afkomst geen rem zette op zijn academische ontwikkeling en carrière dankt hij naar eigen zeggen aan de arbeidersstrijd die voor een goed sociaal systeem zorgde. De ervaring leerde hem tegelijk hoe kwetsbaar mensen zijn die van op de onderste trede in de samenleving moeten vertrekken -zijn nicht, die op dezelfde dag geboren werd, haalde het einde van het secundair onderwijs door omstandigheden niet, en dat bleek dan weer bepalend voor de trajecten van haar kinderen. Dat soort ervaringen bepalen mee de keuze van de man die intussen mondiaal erkend is, aan Oxford en aan de Sciences Po in Parijs doceert, en vaker lezingen geeft dan goed is, zegt hij zelf.
Uw jongste boeken gaan respectievelijk over migratie en vluchtelingen, niet toevallig ook de twee thema’s die het internationale debat het volgende jaar zullen domineren, met een Global Compact voor vluchtelingen in september en een Global Compact voor veilige, ordentelijke en reguliere migratie. Wat verwacht u daarvan?
Paul Collier: Het moet er in elk geval anders uitzien dan wat we vandaag hebben. Het is om te beginnen heel belangrijk dat er twee verschillende kaderafspraken komen, omdat vluchtelingen en migranten heel verschillende categorieën zijn. Vluchtelingen zijn in feite mensen die heel bewust geen migranten willen zijn, maar door extreme omstandigheden van conflict, chaos of onleefbaarheid van huis en haard verdreven worden. Op dit moment bevinden 65 miljoen mensen zich in die situatie. De meerderheid vindr op een of andere manier een veiliger onderkomen binnen de grenzen van hun eigen land, een twintig miljoen mensen zijn gedwongen de nationale grenzen over te steken.
‘In Syrië was het gemiddelde jaarinkomen per hoofd 2000 dollar, terwijl dat in Jordanië op 12.000 dollar lag. Syriërs waren dus bereid om voor lonen te werken waarvoor de Jordaniërs niet thuis gaven.’
In het geval van Syrië stellen ze vast dat de helft van de bevolking ontheemd is en dat de helft van de mensen op de vlucht de grens met Jordanië, Turkije of Libanon overgestoken is. Alexander Betts en ik geraakten betrokken bij die realiteit omdat de Jordaanse regering onze hulp inriep om een antwoord te vinden op de aanwezigheid van meer dan een miljoen vluchtelingen, terwijl de wereld zich daar niets van aantrok.
Je had overigens niet eens twee Oxford professoren nodig om te zien wat er moest gebeuren. De overgrote meerderheid van de vluchtelingen had geen zin in de ellende van de VN-vluchtelingenkampen met hun gratis eten, gratis huisvesting en volkomen afwezige toekomstperspectieven, en had zich dus in de steden gevestigd, maar was daar wanhopig op zoek naar werk -wat wettelijk niet mogelijk was. De reden daarvoor was overigens heel begrijpelijk: in Syrië was het gemiddelde jaarinkomen per hoofd 2000 dollar, terwijl dat in Jordanië op 12.000 dollar lag. Met andere woorden: de Syriërs waren bereid om voor lonen te werken waarvoor de Jordaniërs niet thuis gaven.
Onze aanpak probeerde de komst van de vluchtelingen te keren van een bedreiging voor de redelijk welvarende Jordaniërs in een kans om heel Jordanië uit de middeninkomensval te tillen en voor bijkomende economische groei te zorgen. Om dat te realiseren, moesten we ervoor zorgen dat bedrijven zich zouden vestigen in Jordanië en zo veel bijkomende werkgelegenheid zouden creëren. De regering had niet meer dan zes weken nodig om akkoord te gaan, op voorwaarde dat van elke honderd nieuwe arbeidsplaatsen er dertig naar Jordaniërs zouden gaan. De VN-Vluchtelingenorganisatie kon of zou dat project niet opnemen, omdat ze “geen werkgelegenheid moeten creëren” -wat de kern van hun probleem is, eigenlijk.
De Wereldbank is dan weer niet bereid om in middeninkomenslanden rond vluchtelingen te werken, maar de raad van bestuur was toch bereid haar regels te wijzigen en keurde een projectvoorstel van 300 miljoen dollar goed. Intussen is er een nieuw departement opgericht binnen de Wereldbank om in de opvanglanden -grosso modo een tiental landen waar de overgrote meerderheid van de vluchtelingen opgevangen worden- projecten te realiseren ter waarde van drie miljard dollar over de komende drie jaar. Ook Ethiopië en Maleisië volgen dit “Jordaanse model” nu. En Oeganda heeft dezelfde inspiratie op een eigen manier ingevuld -niet met industriële tewerkstelling, maar met grond en de mogelijkheid om een landbouwbestaan op te bouwen.
© Juliette Bruynseels
Dat klinkt inderdaad als de perfect logische oplossing voor vluchtelingen, maar de reden waarom er zo lang verzet is geweest tegen dit soort aanpak, is net omdat het vluchtelingen tot migranten en tot permanente inwoners maakt, niet?
‘Je moet geen sermoenen houden voor de buurlanden waar vluchtelingen aankomen, je moet hun belang dienen.’
Paul Collier: Het sleutelelement is daarom dat deze aanpak het belang van het land van aankomst moet dienen. Je moet geen sermoenen houden voor die landen, je moet hun belang dienen. Het eerste principe is natuurlijk solidariteit: de hele wereld is betrokken bij elke vluchtelingencrisis, niet alleen de buurlanden. Dat is de oorspronkelijke vergissing van de EU: toen het Syrische conflict uitbrak en de eerste burgers hun land begonnen te verlaten, deed de EU niets. Naast dat principe van het hart, is er het principe van het hoofd: iedereen moet bijdragen vanuit zijn eigen expertise, specialisatie of sterkte.
De buurlanden zijn daarom best geschikt voor opvang, want ze zijn makkelijk te bereiken. De Europese landen, van hun kant, hebben de financiële middelen en de bedrijven die het voor de opvanglanden aantrekkelijk kan maken om die solidariteit op te brengen. We hadden de voorbije dertig jaar al moeten zorgen dat er werkgelegenheid gecreëerd werd in de pakweg tien opvanglanden -redelijk veilige landen in gevaarlijke regio’s, zodat het intussen routine geworden zou zijn. Maar dat hebben we niet gedaan, omdat we ons niet betrokken voelden. We dachten dat het ons probleem niet was. Dat noem ik het beleid van het hoofd zonder hart.
Dat zou nog geen oplossing geweest zijn voor het miljoen mensen die in 2015 de Middellandse Zee overstaken.
Paul Collier: Dat was in grote mate een migratiebeweging. Vluchtelingen zijn meestal een perfecte doorsnede van de bevolking, en dat geldt ook voor de miljoenen mensen die Syrië ontvlucht zijn. Maar als je kijkt naar de Syriërs in Duitsland, dan zie je dat de demografische samenstelling van die groep heel atypisch is: het ware op de eerste plaats de welgestelden, want zij konden het geld op tafel leggen om op die bootjes te geraken. Niet iedereen kan zomaar het baargeld vinden, zeker als de kost van een overzet gelijk is aan het gemiddelde jaarinkomen van het land waaruit je komt. Vervolgens werden vooral de jonge mannen geselecteerd om de oversteek te maken. Maar vooral: het waren de hoogopgeleiden die naar Europa gestuurd werden.
‘Minder dan vijf procent van de Syrische bevolking bevindt zich in Duitsland, maar wij schatten dat tussen een derde en de helft van alle universitair geschoolde Syriërs momenteel in Duitsland zijn.’
Minder dan vijf procent van de Syrische bevolking bevindt zich in Duitsland, maar wij schatten dat tussen een derde en de helft van alle universitair geschoolde Syriërs momenteel in Duitsland zijn. Dat is een langetermijnramp, want net die mensen zullen onmisbaar zijn om Syrië opnieuw op te bouwen. En aan de andere kant is er op de Duitse arbeidsmarkt geen werk voor die intellectuele opperlaag van de Syrische bevolking, als gevolg van de hoge vereisten. Op dit moment heeft slechts veertien procent van die nieuwkomers een baan. Dat noem ik een beleid van een hart zonder hoofd. Dat heeft vijf maanden geduurd, tot Merkel Erdogan een paar miljard euro ging aanbieden op voorwaarde dat hij de vluchtelingen/migranten zou tegenhouden en terugnemen.
Het hoofd zonder hart werkt niet voor de vluchtelingen. Het hart zonder hoofd is nefast voor migranten. Hoe ziet een goed beleid, waarin hoofd en hart in evenwicht zijn, er dan uit?
Paul Collier: De eerste vaststelling is dat migratie vertrekt van een eenvoudige, individuele rationaliteit: onze landen zijn veel rijker dan de landen die migranten verlaten. Alleen: al die individuele redelijkheid resulteert uiteindelijk niet in maatschappelijke of collectieve rationaliteit, of in een effectieve strategie om de armoede aan te pakken. Wie op zoek is, zoals ik, naar een manier om Afrikaanse landen uit de armoede te tillen, weet dat het geen goed idee is om net de meest intelligente en meest dynamische mensen uit die landen weg te halen.
Er zijn op dit moment meer Soedanese dokters in Londen alleen dan in heel Soedan. Voor elk individu is dat wellicht heel redelijk -zelfs als ze als taxichauffeur aan de kost moeten komen- maar voor Soedan en voor de Soedanezen is het natuurlijk een ramp. Het goede antwoord op de armoede in Soedan is niet om de individuen met de meeste kansen een uitweg te bieden, maar om geloofwaardige hoop te bieden aan de miljoenen Soedanezen die momenteel opgesloten zitten in uitzichtloze armoede. Als migratie een rol te spelen heeft in die aanpak, dan is het door circulaire migratie aan te bieden en mogelijk te maken. Want dan keren de migranten terug naar hun land en samenleving met meer middelen, kennis of vaardigheden dan voordien.
‘Het goede antwoord op de armoede in Soedan is niet om de individuen met de meeste kansen een uitweg te bieden, maar om geloofwaardige hoop te bieden aan de miljoenen Soedanezen die momenteel opgesloten zitten in uitzichtloze armoede.’
Maar wat hebben we vandaag? Een systeem waarin legale migratie quasi onmogelijk is, maar waarin wie op irreguliere manier toch binnen geraakt, mag blijven. Dat komt neer op een uitnodiging aan de best opgeleiden om de verdrinkingsdood te riskeren in de hoop op een individueel ticket op weg naar een betere toekomst. Waanzinniger en minder sociaal kan je het niet bedenken. Het komt neer op een non-beleid, dat niet de intelligentie van het hoofd noch de solidariteit van het hart toont. Het is wel een uitwas van de idee dat het realiseren van een individuele keuze uiteindelijk ook de beste maatschappelijke resultaten oplevert, een ultraliberaal idee dat niet werkt.
Wat we vandaag het meest nodig hebben, is niet een migratiebeleid, maar een beleid dat een einde maakt aan de uitzichtloze armoede van de armste landen. Daarom vind ik de compacts met Afrikaanse landen een goed idee: ze zijn gericht op het creëren van werkgelegenheid in Afrika, door westerse bedrijven extra te motiveren om te investeren in Afrikaanse vestigingen.
Maar is Europa wel bereid om zijn handelsbeleid met Afrika te hervormen opdat het de Afrikaanse economieën meer kansen zou geven? Tot nu opteren we vaak voor het kortetermijnbelang van onze bedrijven, ook al verstoort dat de fragiele economieën eerder da ze te versterken.
Paul Collier: Ik denk wel dat er hoop is. Macron begrijpt heel goed dat de Sahelregio écht economische kansen nodig heeft, want dat Frankrijk anders voor een nachtmerriescenario staat. Idem voor de Italiaanse regering. En ook de Duitse regering begrijpt het en steunt daarom de compact-aanpak voor Afrikaanse landen.
Paul Collier en Philip Aguirre y Otegui, bij het beeld dat Collier ontving voor zijn Burgerschapsprijs van de P&V Foundation.
© Juliette Bruynseels
De Chinese regering kan bedrijven naar Afrika sturen, maar in Europa lijkt het er vaak op dat het eerder de bedrijven zijn die de politici naar Afrika sturen.
Paul Collier: Europa kan zijn bedrijven niet verplichten om te investeren in Afrika, maar de EU kan die bedrijven wél stimuleren en de investeringen makkelijker maken. Dat is de hele idee van de compacts: Europese en Afrikaanse regeringen maken onderlinge afspraken die bona fide bedrijven ertoe kunnen overhalen om in Afrika te investeren in werkgelegenheid. Bosch opent nu vrijdag bijvoorbeeld een vestiging in een nieuwe industriële zone in Ghana. Dat alleen al verhoogt de kans dat ook andere landen in Ghana willen investeren.
U hebt de voorbije vijftig jaar onderzoek gedaan naar de vraag wat er nodig is om -in uw woorden- “Afrika een inhaalbeweging te laten doen”. Dat lijkt niet gelukt. Waarom zou het ditmaal wel lukken?
‘De wereld kan zich geen falend Afrika permitteren. Dat is de klimaatverandering tot de tweede macht.’
Paul Collier: Omdat het nodig is. De wereld kan zich geen falend Afrika permitteren. Dat is de klimaatverandering tot de tweede macht. We moeten én kunnen de mondialisering nu doen werken voor Afrika. Maar daarvoor hebben we wel een overtuiging die even sterk is als wat de voorzitter van de Europese Bank, Draghi, zei toen de euro dreigde overstag te gaan: ‘We zullen alles doen wat nodig is.’
Is Afrika er klaar voor om de mondialisering in zijn voordeel te keren?
Paul Collier: Afrika bestaat niet, het gaat over 54 verschillende landen. Die moeten niet allemaal tegelijk de ommekeer maken. Als er vier landen zijn die de knop omdraaien, krijg je een totaal andere dynamiek. Herinner je de prille opkomst van Azië. Die ommekeer werd getrokken door vier “Aziatische tijgers”: Zuid-Korea Taiwan, Singapore en Hongkong. De anderen zagen hun succes en gingen het kopiëren. Die logica kan ook in Afrika werken. In de compact-strategie bieden landen als Ghana, Senegal en Marokko zichzelf aan om die leidende rol te spelen. Je denkt toch niet dat Nigeria werkeloos zal toezien als Ghana een groeispurt gaat maken?
Kopiëren lijkt makkelijk, maar dan moet de Nigeriaanse elite afgeraken van haar zelfbedieningsmentaliteit.
Paul Collier: Gelukkig zijn de grondstoffenprijzen een pak lager dan tien jaar geleden, waardoor de verleiding tot corruptie ook wel daalt. Bovendien staat er met Buhari een redelijk ascetische leider aan het hoofd van het land, en hij maakt van corruptiebestrijding een prioriteit. De laatste drie gouverneurs van Lagos hebben ook grote stappen vooruit gezet voor hun stadsregio -en je lag wel zeggen dat Lagos dé stadsregio is in Afrika, dus als het daar beter gaat, heeft dat ruime impact.
Als de kernvraag is hoe Afrikaanse landen en economieën vooruit kunnen gaan, moeten we dan ook nog kijken naar de rol die ontwikkelingssamenwerking daarin kan spelen?
Paul Collier: De toekomst van ontwikkelingshulp ligt vooral bij de ontwikkelingsfinancieringsinstellingen [in België is dat een rol die weggelegd is voor BIO]. Elk Europees land heeft wel zo’n instelling die ontwikkelingsgeld kanaliseert in de richting van bedrijven en economische ontwikkeling. Binnen de Wereldbank Groep hebben we ervoor kunnen zorgen dat de ontwikkelingspoot IDA voor het eerst 2,5 miljard dollar ter beschikking stelt van de IFC om bedrijven te motiveren in fragiele staten te investeren. Dat is goed voor drie procent van IDA-fondsen, maar ik ben er zeker van dat dat aandeel het volgende decennium zal oplopen tot dertig procent, want dit is essentieel om die fragiele staten minder kwetsbaar te maken. Deze instellingen moeten veel actiever worden en meer risico durven nemen, anders zullen ze nooit hun rol kunnen spelen. Want de essentie van ontwikkelingssamenwerking voor de toekomst is: werkgelegenheid creëren in fragiele landen, en dus ondersteunen van privé-investeringen in die landen.
Dat klinkt als de beleidsverklaring van de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking, die ook meer wil inzetten op de armste landen en de fragiele staten, en dat vooral wil doen door bedrijven te betrekken. En hij vermindert het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
‘Ontwikkelingsbudgetten verminderen is erg onverstandig. We hebben alle middelen nodig om de ineenstorting van ons buurcontinent te voorkomen.’
Paul Collier: Dat laatste zou hij niet moeten doen. Dat is erg onverstandig. We hebben alle middelen nodig om de ineenstorting van ons buurcontinent te voorkomen. Serge Michaelof schreef daar een heel goed boek over, Africanistan. Zijn stelling: als we nu niet handelen, dan kan de Sahel uitgroeien tot een uitvergrootte versie van Afghanistan. En het eerste wat we nu moeten doen, is echte economische ontwikkeling mogelijk maken. En daarvoor zijn bedrijven nodig, want de meeste economische activiteit in Afrika vandaag is veel te kleinschalig, te onproductief.
Maar als je de bedrijven van buitenaf binnenbrengt, zullen ze met de geproduceerde meerwaarde aan de haal gaan. Dat zien we nu al, toch?
Paul Collier: Succesvolle bedrijven worden nagebootst. Kijk naar Bangladesh, waar de textielindustrie goed is voor 20 miljard dollar exportinkomsten en intussen bijna volledig Bengalees geworden is. Ik ben het wel eens met de vaststelling dat de meeste bedrijven die vandaag actief zijn in fragiele staten schurkenbedrijven zijn. Daarom moeten we fatsoenlijke bedrijven motiveren om daar aanwezig te zijn. Niet met charitatieve acties, maar met productie, werkgelegenheid, economische vooruitgang.
En wie zal intussen zorgen voor onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid? Die bedrijven?
Paul Collier: De overheid. Ngo’s kunnen daartoe bijdragen, maar overheden moeten voldoende belastingen heffen om zelf voor sociale diensten te leveren aan de eigen bevolking. Dat is ook de enige manier om hun legitimiteit te versterken. Als we die regeringen willen helpen, moeten we niet inzetten op giften, maar op het versterken van de overheidscapaciteit om belastingen te heffen en te innen.