Shohrab Ali uit Bangladesh: 'Shoppers beseffen ernst uitbuiting textielarbeidsters niet'


Timo Van Gucht
03 mei 2014
De economie van Bangladesh blijft stevig groeien, al zorgde de politieke onrust eind 2013 voor een verlies van minstens 1,4 miljard dollar volgens de Wereldbank. Ook de problemen van Bengalese kledingarbeiders, die door de instorting van textielfabriek Rana Plaza in de internationale aandacht kwamen, duren voort. ‘Alleen eenheid tussen de vakbonden kan de autoriteiten dwingen om naar ons te luisteren’, denkt vakbondsman Sohrab Ali van de Bangladesh Sanjukta Sramik Federation (BSSF).
Vakbondsman Sohrab Ali trekt vanaf 6 mei in België rond met de Schone Kleren Tour van Wereldsolidariteit. Hij kijkt samen met MO* naar de problemen van de kledingarbeiders en de rol van de vakbonden in Bangladesh. Maar we beginnen het gesprek bij de wankele politieke toestand van Bangladesh, waar begin januari heel omstreden verkiezingen plaatsvonden.
Oppositieactivisten lanceerden eerst stakingen om het ontslag van eerste minister Sheikh Hasina (Awami Liga) af te dwingen. Onder leiding van de Bangladesh Nationalist Party (BNP), de grootste oppositiepartij, boycotte de hele oppositie de verkiezingen. Die gingen hoe dan ook door en leverden Hasina en haar partij een grote zege op. De vraag stelt zich of dit “nieuwe” bestuur veel soelaas zal brengen voor de Bengalese bevolking.
Is de verkiezingsuitslag geloofwaardig en de regering in staat te regeren?
Sohrab Ali: Wij vinden van wel. Het is niet zo dat we in een politieke chaos zitten. De boycot door de oppositie bezorgde de Awami League al voor 5 januari (verkiezingsdag) de meerderheid. Al voelen sommige verkozenen zich daar niet zo goed bij. ‘We zijn verkozen omdat er geen andere kandidaten waren’, zeggen ze. Die psychologie speelt momenteel in het parlement.
Onder leiding van de Awami Liga werden we in 1971 onafhankelijk van Pakistan. Momenteel is het de enige seculiere politieke kracht in ons land, of mensen dat nu leuk vinden of niet. We hebben geen andere opties. Als je me vraagt of ik de Awami Liga steun, is het antwoord nee. Als je me vraagt of ik de BNP steun, is het ook nee.
Aan beide kanten van het politieke spectrum is corruptie aanwezig, maar de Awami Liga gelooft tenminste nog in secularisme. In de oppositie sloot de BNP een verbond met de moslimfundamentalisten. Dat gaat in tegen de belangrijkste gedachte van onze vrijheidsstrijd in de jaren zeventig: moslim, christen, boeddhist, hindoe; allemaal samen.
“De Almachtige” kan niet naar Bangladesh komen om er te heersen. We hebben regels nodig.
Het is voor iedereen duidelijk dat de BNP banden heeft met fundamentalistische stromingen, die gelinkt worden aan terroristische activiteiten. De fundamentalisten geloven niet in de rechtsstaat, ze willen een regime naar de regels van de Koran. Terwijl “de Almachtige” uiteraard niet naar ons land kan komen en zomaar heersen. Je hebt regels nodig.
Speelt die strijd tussen voorstanders van secularisme en islamisme ook bij de vakbonden?
Sohrab Ali: We hebben een groot platform van vakbonden. In die alliantie zitten geen fundamentalisten. Ze hebben hun eigen verbonden, maar bij de arbeiders hebben ze geen enkele invloed. Dat is een goede zaak. De fundamentalistische vakbonden zitten voornamelijk in landelijke gebieden, die kan je met een microscoop amper zien. Het is dus zeker niet zo dat ze de eenheid tussen vakbonden verstoren.
Maar de fabriekseigenaars verenigen zich ook, en ze doen dat zelfs beter, in een grote federatie, terwijl de werknemers verdeeld zijn over meer dan zestig verbonden. Alleen eenheid tussen de vakbonden kan de autoriteiten dwingen om naar ons te luisteren. Een soort moederorganisatie voor alle vakverenigingen zou kunnen werken.
We zien momenteel vooral fabrieksgebonden vakbonden in kleinere bedrijven, in grote fabrieken laten ze dat niet toe. Er blijft veel repressie tegen mensen die zich willen verenigen. Eigenaars hebben knokploegen, hooligans en spierkracht. Ze leggen geld op tafel om de politie en de overheid om te kopen. Intimidatie is geen uitzondering.
U hoopt op meer bescherming van de overheid?
Sohrab Ali: Natuurlijk, maar in het parlement zitten veel fabriekseigenaars die de overheid kunnen beïnvloeden. Het beste zou zijn dat de consumenten en de merken nog meer druk zetten op het bestuur en de eigenaars. Door hen is de kinderarbeid verdwenen. Enkele jaren geleden was in bijna elke Bengalese fabriek dertig tot veertig procent kinderarbeiders aan het werk. De kinderarbeid verdween grotendeels, niet dankzij de overheid, maar door de druk van buitenaf. De internationale merken zonden een duidelijk signaal naar de fabrieksbonzen: ‘Als je kinderen aan het werk zet, zullen we niets meer kopen van jou.’
Hoe kunnen de consumenten meer druk uitoefenen?
Sohrab Ali: Mensen die naar de winkel gaan, willen altijd de beste kledij voor de laagst mogelijke prijs. De consument beseft niet hoe hard de werknemers uitgebuit worden voor die kleren. Het gaat over informatie. Ze moeten bewuster worden. Door het Rana Plaza-incident begint iedereen, nationaal en internationaal, de problemen te zien. De consument draagt kleding, maar iemand moet die ook maken natuurlijk.
Consumenten beseffen niet hoe ernstig werknemers uitgebuit worden voor de kleren die ze dragen
Op 24 april herdacht de hele wereld de slachtoffers van Rana Plaza. Sommige fabriekseigenaars beweren dat de ramp eigenlijk maar de situatie in één procent van alle fabrieken in Bangladesh vertegenwoordigt.
Sohrab Ali: Dat klopt voor een deel, denk ik. We hebben enkele soorten fabrieken. In de jaren tachtig waren er vooral gebouwen die niet gemaakt waren voor de industrie. Eigenaars denken soms: ‘Hoe meer verdiepingen, hoe meer geld’, zonder stil te staan bij het feit dat een verdieping slechts een bepaalde capaciteit heeft. Gebouwen die als fabriek zijn neergezet, kennen die problemen niet. Soms zie je echter winkelcentra waar de verdiepingen vol fabrieken zitten.
Door de vele stroomonderbrekingen in Bangladesh moeten fabrieken zware generators aanschaffen. Die zetten ze bovenaan het gebouw. De domme eigenaars weten natuurlijk niet dat zoiets veel trillingen geeft. De eigenaar van Rana Plaza had bijvoorbeeld geen opleiding, hij had enkel geld.
Internationale merken controleren hun toeleveranciers wel steeds beter. Blijft het veiligheidsrisico Bangladesh toch parten spelen?
Sohrab Ali: De merken stellen hoogopgeleide ingenieurs aan om de structuur en brandveiligheid van de gebouwen te checken. Ze rapporteren ongeregeldheden en dan moet de fabriek naar een andere locatie verhuizen. Het probleem is: dat heeft tijd nodig, zeker als je een nieuwe infrastructuur moet neerzetten. De werknemers verliezen in zo’n geval bijvoorbeeld vier maanden hun job. Als je ingenieurs of de autoriteiten omkoopt, krijg je trouwens toch toestemming om te bouwen. Het moet meer gecontroleerd worden.
Er zijn natuurlijk internationale richtlijnen over arbeidswetten, maar de Bengalese overheid moet ze ook toepassen. Kan de internationale gemeenschap daar invloed op uitoefenen?
Sohrab Ali: Na Rana Plaza is de sector op een keerpunt gekomen. Het minimumloon dat sinds vorig jaar vastligt, is niet enkel verkregen door druk van de vakbonden, maar ook door internationale druk. De werkgevers wilden het minimum slechts optrekken tot 3600 taka (33,5 euro) per maand. De onderhandelingen waren erg hard, maar de eerste minister voelde het belang hiervan aan. Ze slaagde erin om er 5600 taka (52 euro) van te maken, waar de werknemers uiteraard erg blij mee zijn.
Wordt dat minimumloon voldoende toegepast?
Sohrab Ali: De meeste werkgevers respecteren het niet. We krijgen rapporten uit verschillende fabrieken en komen nu tot de conclusie dat minder dan de helft die maatregel heeft geïmplementeerd. De overheid monitort dat onvoldoende. De lonen verschillen niet alleen van Dhaka tot Chittagong, maar ook nog steeds van fabriek tot fabriek; een wijdverspreid probleem.
De overheid richtte met de Bangladesh Export Processing Zones Authority (BEPZA) een orgaan op om de zogenaamde exportzones te beheren. In die industriële enclaves zijn infrastructuur en steun voorzien voor ondernemingen, net als hogere lonen. Toch zijn er geen reglementeringen voor vakbonden. Gaat het er binnen de zones beter aan toe dan erbuiten?
Sohrab Ali: Vakbonden zijn de kracht van de werknemers, zij vertegenwoordigen de arbeiders. In de EPZ’s kan men misschien wel hogere lonen bieden, maar ook iemand zonder reden ontslaan. Als er een vakbond aanwezig is, gebeurt dat niet. De Amerikanen en andere exporteurs zeiden dat de zones vakbonden zouden toelaten, maar tot nu toe is dat niet het geval.
Gie Goris
De fabrieken stellen erg veel vrouwen tewerk. Is dat een bewuste keuze?
Sohrab Ali: Dat is een zeer bewuste keuze. Vrouwen zijn minder gevaarlijk voor de eigenaars. Een specifiek voorbeeld van hoe eigenaars arbeidsters aanwerven: een vrouw trok voor een interview met een manager driehonderd kilometer weg van haar geboortedorp. Hij vroeg haar hoeveel ze wou verdienen. Ze was beschaamd, omdat ze niet wist wat het gebruikelijke salaris was.
Uiteindelijk vroeg ze duizend taka (nog geen tien euro, red.) per maand. Ze had waarschijnlijk nooit durven dromen van zo’n bedrag! Ze dacht dat ze veel geld zou krijgen, maar pas toen ze begon te werken, realiseerde ze zich dat ze ook voedsel, kleding en onderdak nodig heeft. Dat kost minstens 3000 taka (28 euro).
Vrouwen zijn dus een gemakkelijk slachtoffer voor uitbuiting.
Sohrab Ali: Ze zijn soms zelfs wat trots dat ze “zoveel” verdienen. Dat proberen we ook met de vakbonden te veranderen. Als een vrouw in de fabrieken komt werken, krijgt ze arbeidsrechten. De moeilijkheid is haar daarvan bewust te maken. Eigenaars laten ons niet toe op de werkplaatsen.
Als een vrouw in de fabrieken komt werken, krijgt ze arbeidsrechten. De moeilijkheid is haar daarvan bewust te maken.
Als je ’s avonds naar hun huis gaat, zijn de knokploegen van de werkgevers daar. De arbeidsters moeten dan een geloofwaardig verhaal kunnen geven over wie we zijn, anders liggen ze buiten. Het is echt moeilijk om de werknemers te verenigen.
Spelen de vrouwenorganisaties een grote rol in dat verhaal?
Sohrab Ali: Ze doen vaak erg goeie dingen, zoals steun bieden bij rechtszaken. Soms komen ze tussen in geschillen van arbeidsters en werkgevers.
Zijn er veel alternatieven voor vrouwen?
Sohrab Ali: Nee (zucht), het is voor veel vrouwen de enige optie. Maar als we een goede omgeving van duurzame en productieve fabrieken kunnen creëren, is er eigenlijk geen alternatief nodig. Dat is en blijft het voornaamste probleem. Het is erg hard om daar tegen te strijden, maar ik blijf hopen dat er verbetering op komst is.