Interview met Pakistaans ambassadeur M.S. Bhatti
Stabiliteit in Zuid-Azië is voorwaarde voor veiligheid en ontwikkeling Pakistan
Pakistan wordt geteisterd door verschillende stormen tegelijk. Moorddadige aanslagen op sjiieten en gezondheidswerkers, soldaten die sneuvelen aan de bestandslijn in Kasjmir, een mars op de hoofdstad, een arrestatiebevel tegen de zittende eerste minister... MO* sprak met Munawar Saeed Bhatti, de Pakistaanse ambassadeur in Brussel, over de problematische aanzet van wat een moeilijk verkiezingsjaar belooft te worden.
Munawar Saeed Bhatti is sinds oktober 2012 de nieuwe ambassadeur van Pakistan in Brussel, met verantwoordelijkheid voor de relaties met België, Luxemburg en de Europese Unie. Bhatti heeft er dan ook al een stevige diplomatieke carrière achter de rug, met verantwoordelijkheden in India en bij de Verenigde Naties.
De situatie in Pakistan is de voorbije weken nog turbulenter geweest dan we gewoon zijn, en het is nooit een land voor mensen met een zwak hart.
M. S. Bhatti: Je mag niet vergeten dat Pakistan in een heel moeilijke en tegelijk zeer strategische regio gelegen is. Bovendien is de ontwikkeling van de democratie in Pakistan niet bepaald rimpelloos verlopen. Dat zorgt er ook voor dat de manier waarop de rest van de wereld naar ons kijkt, vaak getekend is door heel wat vooroordelen, waardoor men niet ziet welke fundamentele veranderingen er in Pakistan plaatsgevonden hebben.
Een hele nieuwe generatie is aangetreden in de politiek en in het gerecht. De Pakistaanse jeugd is slim, nationalistisch, ambitieus en media-savvy. Dat merkte je zelfs aan de creatieve maar geweldloze vorm van protest die de Hazara’s in Quetta hanteerden na de moordende dubbelaanslag van 10 januari. Ook de mars op Islamabad van Tahirul Qadri getuigt daarvan, net als de reactie van zowel meerderheids- als oppositiepartijen: niemand wou het protest bestrijden met middelen die zouden ingaan tegen de grondwet.
Als er één zaak is waarover iedereen het eens is in Pakistan, dan is het wel dit: de enige weg vooruit is de democratische weg.
Is het leger daar nu ook van overtuigd? In het verleden was dat duidelijk niet het geval.
M. S. Bhatti: Dat kan je misschien wel zeggen, maar in elk geval kwamen de politieke partijen ook hun deel van het maatschappelijk contract niet na. Na de laatste periode van militair bestuur [geëindigd toen generaal Musharraf in 2009 opstapte] moest iedereen opnieuw zijn juiste plaats in het opnieuw democratische Pakistan proberen vinden: politici, middenveld, media en uiteraard ook het leger. Dat leger heeft een uiterst belangrijke rol te spelen in de samenleving, maar het is helemaal niet noodzakelijk dat nationale veiligheid in tegenstelling staat tot democratie. Ik begrijp dan ook niet waarom iedereen voortdurend de hand van het leger vermoed achter elke bedreiging van de democratie, of achter elk succesvol protest tegen de zittende overheid.
Onze strijdkrachten hebben de voorbije jaren onder zware druk gestaan door de oorlog tegen het terrorisme die ze voeren. Daarbij sneuvelen ook soldaten. Maar ze werken voortdurend onder het gezag van de burgerregering. Het was pas toen de regering er bevel toe gaf, dat het leger ingezet werd in de Swat-vallei (2009).
Onder militair bestuur ziet de wereld er van op een afstand ordelijk en vlot draaiend uit. Onder een democratie heb je altijd een element van chaos en botsende belangen.
De Pakistaanse regering lijkt niet in staat wet en orde te handhaven, laat staan welvaart te creëren voor de bevolking.
M. S. Bhatti: Pakistan is het slachtoffer van de oorlog en instabiliteit in de regio. Tot vandaag verblijven er drie miljoen vluchtelingen uit Afghanistan in ons land. De grens met Afghanistan –in 1893 vastgelegd in het Durandakkoord- is erg moeilijk te controleren, omdat de volkeren die er wonen het recht hebben die grens over te steken zonder formaliteiten en omdat ze in extreem moeilijk terrein ligt. Traditioneel was die grens ook niet militair bewaakt, vandaag wel: door 150.000 soldaten. In de jaren tachtig werd de oorlog tegen de Sovjetunie uitgevochten, maar de hele internationale gemeenschap verwaarloosde Afghanistan daarna. Een van de zaken die we onvoldoende onder ogen gezien hebben in die periode is de radicalisering die plaatsvond, omdat de islam in Pakistan traditioneel eerder naar het soefisme neigt. Maar in 2001 werden we allemaal brutaal wakker geschud door de gevolgen van die radicalisering.
Pakistan was toch actief betrokken bij het verspreiden en promoten van die radicalisering?
M. S. Bhatti: De hele internationale gemeenschap was er destijds bij betrokken, maar wij zijn er vandaag nog steeds het slachtoffer van. Al zijn we er de voorbije jaren in geslaagd het grootste deel van het land veilig te maken, op uitzondering van Baloetsjistan, Khyber Paktunkwa en Karachi, maar het geweld daar is van een andere natuur.
Op economisch vlak is ook nog veel werk te doen, al groeide de Pakistaanse economie vorig jaar met 3,8 procent. Dit jaar hopen we meer dan 4 procent te halen. Volgens onze berekeningen kost de oorlog tegen terrorisme en het energietekort ons bijna 4 procent groei kost. Zodra we die twee uitdagingen overwonnen hebben, kan Pakistan zich echt lanceren op het pad van de groei en welvaart. En de huidige achterstand is grotendeels toe te schrijven aan de natuurrampen, zoal de massale overstromingen, die we de voorbije jaren te verwerken kregen.
Het elektriciteitsgebrek is toch niet het gevolg van de overstromingen, maar van het gebrek aan overheidsbeslissingen en –investeringen in de energiesector.
M. S. Bhatti: En van waar zouden die investeringen komen? De onveiligheid in het land belet veel investeringen. Veiligheid en economische ontwikkeling zijn onderling verbonden. We hebben vrede nodig om economische ontwikkeling op gang te brengen, maar anderzijds hebben we groei nodig om de sociale onvrede te verminderen.
Politie en leger geven de indruk dat ze het militante geweld in Pakistan met meer overtuiging aanpakken, maar tegelijk krijg je de indruk dat de militante jihadi-ideologie meer verspreiding kent dan ooit. Inclusief het ideeëngoed dat extremisme op gewapende wijze verkondigt. Een voorbeeld is de vrijheid die Hafez Saeed, voormalig leider van Lashkar-e-Taiba, geniet om zich te verplaatsen, toespraken te houden en zelfs officiële delegaties uit Indiaas Kasjmir te ontvangen.
M. S. Bhatti: Geen enkele democratische samenleving kan iemand opsluiten voor zijn ideeën en standpunten. Elke samenleving kent mensen met meer extreme ideeën; ook in België, Nederland of de Verenigde Staten. En elk land gaat daar op zijn eigen manier mee om. In Pakistan is de radicale moslimbeweging Hizbul-Tahrir verboden, in veel andere landen niet. Het is dus niet iemands overtuiging die hem in aanraking met het gerecht moet brengen, maar de vraag of hij betrokken is bij criminele activiteiten.
Volstaat zijn betrokkenheid bij Lashkar-e-Taiba niet?
M. S. Bhatti: Hafez Saeed werd na de aanval op Mumbai in 2008 gearresteerd, maar bij gebrek aan bewijzen opnieuw vrijgelaten. Wij hebben de Indiërs gevraagd om overtuigend bewijsmateriaal aan te dragen, maar dat is niet gebeurd. De VS hebben een beloning uitgeloofd voor iedereen die bewijslast tegen Saeed kan aanbrengen, ook dat bewijst dat er weinig of geen harde bewijzen tegen hem zijn. Wat kan het Pakistaanse gerecht dan nog doen? In India mocht Bal Thakeray [de leider van de extreem-hindoeïstische partij Shiv Seena, die jarenlang over Mumbai en de deelstaat Maharashtra geregeerd heeft, en die op 17 november 2012 overleed] toch ook jarenlang zijn extreme ideeën verkondigen zonder dat hij daarvoor in de gevangenis belandde?
In elk geval zijn er duizenden Pakistanen betrokken in crimineel, militant geweld tegen de staat, tegen andere gemeenschappen, tegen de burgerbevolking. Waarom slaagt de Pakistaanse staat er niet in hen voor het gerecht te brengen?
M. S. Bhatti: Een deel van het probleem zit in de strafwet die we nog van de Britten geërfd hebben en waaraan nu gewerkt wordt. In het onderzoek naar de aanslag op het Marriott hotel in Islamabad konden we wel enkele verdachten arresteren, maar door procedurele problemen konden ze niet echt berecht worden. We hebben bijvoorbeeld nieuwe wetgeving nodig voor het regelen van afluisterpraktijken, maar veel oppositiepartijen en middenveldorganisaties vrezen misbruik en verzetten zich daar dus tegen. Dat is in overeenstemming met de grote consensus in de samenleving dat niemand zoveel macht hebben dat hij er het democratisch proces ermee zou kunnen ondermijnen.
U zegt dat de moeilijkheden in Pakistan voor een groot deel te maken hebben met de instabiliteit van de regio, waarmee u ongetwijfeld Afghanistan bedoelt. Is het blijvende conflict over Kasjmir even belangrijk als oorzaak van instabiliteit?
M. S. Bhatti: Dat is altijd al de positie geweest van Pakistan. Kasjmir is de bron van de spanning tussen Pakistan en India, en het zal in een emotioneel onderwerp blijven in Pakistan tot de dag dat we er een aanvaardbare oplossing voor vinden, in overeenstemming met de wil van de Kasjmiri’s en de afspraken die erover gemaakt zijn op internationaal vlak. Als Kasjmir opgelost is, kan Zuid-Azië zich ten volle ontplooien en ontwikkelen.
Beide landen zullen toegevingen moeten doen om tot die oplossing te komen. Welke toegevingen is Pakistan bereid te doen?
M. S. Bhatti: Wij vragen helemaal geen toegevingen of compromissen. Wij vragen alleen dat de belangrijkste actor in het conflict –het Kasjmierse volk– bij aan de tafel gevraagd wordt als er over hun lot gesproken wordt. Een oplossing is alleen mogelijk als het voorstel overeenkomt met de wil van de Kasjmiri’s.
Zou Pakistan bereid zijn een referendum voor te stellen met drie mogelijke antwoorden: aansluiting bij India, aansluiting bij Pakistan of onafhankelijkheid?
M. S. Bhatti: Het is niet de vraag of Pakistan dat zou willen doen. De VN-Resolutie heeft maar twee opties. Dat is nu eenmaal het wettelijke kader. Maar we willen wel de leiders uit Kasjmir betrekken bij de gesprekken. Alleen op die manier kunnen we een uitweg vinden uit het conflict.
Wat de zaak extra moeilijk maakt, is dat iedereen het altijd heeft over Kasjmir, terwijl het conflict eigenlijk betrekking heeft op de hele historische staat Jammu and Kashmir, die veel groter en diverser is dan de vallei van Kasjmir. De leiders van de niet-gewapende oppositiegroepen in Indiaas Kasjmir (APHC, of de Hurriyat Conferentie) zegden heel onlangs nog tijdens hun bezoek aan Pakistan dat zij in naam van het hele gebied spreken, waarop een scherpe reactie kwam vanuit de noordelijke regio Gilgit and Baltistan, die intussen formele provinciestatus gekregen heeft binnen Pakistan, en die zich niet vertegenwoordigd weten door de Kasjmierse leiders.
M. S. Bhatti: Dat gaat terug op de historische samenstelling van het Doghrarijk in Jammu and Kashmir. De overeenkomst tussen de Britse heersers en Gulab Singh in 1848 sprak over Kasjmir ten oosten van de Indus, zonder de Hazarajat. En dus ook zonder Gilgit en Baltistan, die volgens de Britten altijd onder hun soevereiniteit zijn gebleven. Zelfs voor de kolonisatie waren de regio’s Gilgit en Hunza eerder op China gericht dan op Delhi tijdens het rijk van de mogolkeizers.
De gesprekken tussen India en Pakistan over Jammu and Kashmir lijken op een roetsjbaan met versnellingen, stilstanden en vooral veel ontsporingen. De voorbije weken zagen we onverwacht veel geweld tussen de twee legers langs de Line of Control, de de facto bestandslijn.
M. S. Bhatti: Wij zijn even verrast door deze gebeurtenissen als u. Pakistan heeft zich altijd scrupuleus gehouden aan het staakt-het-vuren sinds 2002. De aanslag op een Pakistaanse soldaat van 6 januari is dan ook onbegrijpelijk. Wat ik ook niet begrijp is dat de internationale media veel meer aandacht gegeven hebben aan het incident waarbij een Indiase soldaat omkwam op 8 januari. De media in India hebben dan een echte hysterische aanval op Pakistan ingezet, die ik alleen kan begrijpen als onderdeel van een vroeg gestarte verkiezingscampagne [de verkiezingen in India vinden plaats in 2014]. Pakistan is niet alleen bereid om meer te doen om de spanningen te verlagen, we doen dat al. Want we zijn ervan overtuigd dat ontspanning met India en Afghanistan en Iran ten goede zou komen aan de ontwikkeling van de hele regio.
Hoe denkt Pakistan bij te dragen tot de oplossing van het conflict in Afghanistan?
M. S. Bhatti: Het is in elk geval een absoluut noodzakelijke stap, want vrede, stabiliteit en ontwikkeling in Pakistan zullen onmogelijk blijven zo lang er oorlog en instabiliteit is in Afghanistan. Vrede in Afghanistan betekent immers ook dat de drie miljoen vluchtelingen die we nu opvangen kunnen en willen terugkeren naar hun eigen land. Maar die oplossing moet door de Afghanen zelf uitgewerkt worden, de buurlanden kunnen in het beste geval steunen en vooruit helpen. Pakistan heeft dat bijvoorbeeld gedaan door in te gaan op de vraag vanuit Afghanistan om belangrijke talibanvertegenwoordigers vrij te laten uit onze gevangenissen, zodat ze deel kunnen nemen aan eventuele onderhandelingen. De internationale gemeenschap moet aanwezig blijven met een humanitaire en politieke benadering, in plaats van de uitsluitend militaire benadering van het verleden.
Onder Afghaanse leiders heerst veel wantrouwen tegenover Pakistan, omdat de opstandelingen hun basis hebben op Pakistaans grondgebied en van daaruit de Afghaanse en internationale troepen kunnen aanvallen.
M. S. Bhatti: De Pakistaans-Afghaanse grens is een zeer moeilijk te controleren gebied. Als de opstandelingen makkelijk de grens kunnen oversteken, dan is dat niet de verantwoordelijkheid van slechts één land. Een grens is altijd tussen twee landen. Als Afghanen de grens die al vastgelegd werd in 1893 niet erkennen en dus niet bewaken, dan is dat hun verantwoordelijkheid. Ik denk dat dat dispuut lang geleden geregeld werd en dat de hele wereld erkent dat de grens tussen Pakistan en Afghanistan wel degelijk vastligt.
Het belet in elk geval niet dat we in toenemende mate samenwerken op alle vlakken met de Afghaanse regering. Omdat we een diepe verbondenheid voelen met het Afghaanse volk. Meer dan een half miljoen Afghaanse kinderen gaan gratis naar school in Pakistan. In Peshawar en Quetta is de helft van de ziekenhuisbedden bezet door Afghaanse patiënten. Zesduizend Afghaanse studenten volgen les aan hogere onderwijsinstellingen met Pakistaanse studiebeurzen.
Als Pakistan zo bezorgd is om het welzijn van het Afghaanse volk, waarom is het dan zo nerveus als India meer dan een miljard euro investeert in de heropbouw en ontwikkeling van Afghanistan?
M. S. Bhatti: Wij hebben geen enkel probleem met de bilaterale relatie tussen India en Afghanistan, die is er altijd geweest. Maar als die relatie gebruikt wordt tegen een derde land, dan is er wel een probleem. We hebben bewijzen dat India zijn aanwezigheid in Afghanistan gebruikt tegen Pakistan, en we hebben die ook aan sommige van onze partners bezorgd.
Waarom bezorgt u die bewijzen ook niet eens aan de media?
M. S. Bhatti: De media hebben hun eigen werk daarrond gedaan. Christine Fair van de Rand Corporation heeft aangetoond dat India zijn consulaat in Zahidan, Iran, gebruikt om Pakistaanse rebellen te helpen. Dat is iets heel anders dan neen soeverein land dat bilaterale relaties aangaat met een ander land.