Amnesty onderzoekt politiegeweld en discriminatie Mapuche-indianen
Gustavo González
28 maart 2003
De mensenrechtensituatie in Chili is sinds het
einde van de militaire dictatuur aanzienlijk verbeterd. Toch heeft de jonge
democratie nog last van enkele totalitaire naweeën. Een missie van de
mensenrechtenorganisatie Amnesty International is in het land om berichten
over de discriminatie van de inheemse bevolking en politiegeweld tegen
minderheden te onderzoeken.
Twee AI-medewerkers uit het hoofdkwartier in Londen zijn nog tot 6 april in
Chili. Ze bezoeken de hoofdstad Santiago, de haven- en parlementstad
Valparaíso en de stad Temuco, de hoofdstad van de regio Araucania 700
kilometer zuidwaarts. Tamuco is het centrum van de conflicten met de
Mapuche-indianen, die sinds 1992 geregeld van zich laten horen. De
spanningen begonnen in 1992 met protesten tegen de activiteiten van
houtkapbedrijven in Araucania en bereikten een hoogtepunt met het verzet
tegen plannen voor de Ralco-stuwdam op de rivier Bio-bio, op zo’n 500 kilometer ten zuiden van Santiago.
De missie valt samen met een rapport van de International Federation of
Human Rights dat erg kritisch is over de manier waarop de één miljoen
inheemse mensen in het 16 miljoen inwoners tellende land worden behandeld.
Mensenrechtenorganisaties zijn het erover eens dat de regering onvoldoende
juridische bescherming heeft gegeven aan een leider van het inheemse verzet die voor de rechter moesten verschijnen.
Een andere smet op het mensenrechtenblazoen van de drie centrumlinkse
regeringen die sinds het einde van de dictatuur in 1990 aan de macht zijn,
is het brutale optreden van de politie en de mishandeling van gevangenen.
“De mensenrechten worden hier nog altijd geschonden”, zegt Sergio Laurenti
van de Chileense afdeling van AI. De militaire politieagenten van de
Carabineros staan ervoor bekend hardhandig op te treden tegen arme en jongen
mensen, in het bijzonder wanneer het gaat om homoseksuelen of travestieten.
“Seksuele en etnische minderheden, gehandicapten en bejaarden zijn allemaal
het slachtoffer van discriminatie. Je merkt het op de arbeidsmarkt, in de
culturele sector en aan het volstrekt ontbreken van publieke infrastructuur
die rekening houdt met andersvaliden”, zegt Rolando Jiménez van de Chileense
Beweging voor Homoseksuele Bevrijding (MOVILH). “Bekende figuren maken
geregeld geringschattende opmerkingen over homo’s. Niemand heeft genoeg geld
om hen daarvoor voor de rechter te dagen”.
Mariela Ravanal van de lokale mensenrechtenorganisatie FORJA stelt vast dat
bij de ordediensten een cultuur heerst van “mishandeling, discriminatie en
nodeloos geweld bij conflictbeheersing. Er zijn geen ontvoeringen meer,
maar de overheid blijft wantrouwig wanneer burgers zich voor een zaak
mobiliseren”.
AI-woordvoerder Laurenti moet echter toegeven dat de toestand sinds het
einde van de Pinochet-dictatuur aanzienlijk verbeterd is. Voorbeelden zijn
de benoeming van speciale rechters die zich bezighouden met het oplossen van
gedwongen verdwijningszaken en het heropenen van processen wegens
mensenrechtenschendingen. Een hoogtepunt was het huisarrest van Pinochet in
Londen, van oktober 1998 tot maart 2000. Onder de militaire dictatuur werden
3000 politieke opposanten uit de weg geruimd, maar bij de overgang naar
democratie in 1990 kregen heel wat beulen van het regime amnestie. Dat maakt
het voor de slachtoffers moeilijk om voor de rechter genoegdoening te
vragen.