Bedrijven en VS bezorgd om protest tegen Peruaanse mijnbouwprojecten

Nieuws

Bedrijven en VS bezorgd om protest tegen Peruaanse mijnbouwprojecten

Er heerst heel wat ongerustheid bij buitenlandse bedrijven in Peru over lokaal protest tegen mijnbouwprojecten. Dat bevestigt vertrouwelijke communicatie van de Amerikaanse ambassade die de Britse krant The Guardian via Wikileaks te pakken kreeg en vorige week publiceerde.

De uitgelekte documenten dateren van augustus 2005, toen de ambassadeurs van de V.S. en Canada een bijeenkomst organiseerden met vertegenwoordigers van buitenlandse mijnbouwbedrijven in Peru. Op de agenda van die ontmoeting stonden twee thema’s centraal: de moeilijkheden die bedrijven in Peru ondervinden en maatregelen om het investeringsklimaat in het land te verbeteren.

James Curtis Strumble, voormalig ambassadeur van de Verenigde Staten in Peru, heeft het in zijn verzuchtingen aan de toenmalige regering-Bush voornamelijk over het protest van lokale actoren tegen verschillende mijnbouwprojecten. Volgens de ambassadeur “heerst er consensus tussen bedrijven dat er een toename is van de activiteit van radicale krachten, zoals de Communistische Partij, drugshandelaars en ronderos [georganiseerde boerenpatrouilles, nvdr]”.

De drugsconnectie

Uit de documenten blijkt onder meer dat Amerika naar een verband zocht tussen drugshandel en het protest tegen het Río Blanco-project (voorheen Majaz) in Noord-Peru, eigendom van het Britse Monterrico Metals. Volgens Monterrico Metals, dat in 2007 in handen kwam van het Chinese consortium Zijin, ligt de Río Blanco-mijn op een route die gebruikt wordt voor de smokkel van opium. De ambassadeur noemt de streek een “prioritair doelwit” voor het verzamelen van informatie over de kweek van papavers en de handel in opium, waarbij zowel samengewerkt wordt met de politie als met vertegenwoordigers van de bedrijven. Daarbij merkt hij echter op dat de informatie voorlopig “algemeen” is en dat “niet-Amerikaanse buitenlandse bedrijven eerder al zonder duidelijke grond beweerden dat drugshandelaars achter het verzet tegen hun projecten zouden zitten, om steun te krijgen van de V.S.” Ook hier verwijst de ambassadeur vermoedelijk naar Monterrico Metals.

Hoewel de ambassadeur voorzichtig blijft inzake het drugsthema, spreekt hij wel van een “mogelijke” band tussen de drugshandel in Noord-Peru en de lokale actoren van het verzet tegen mijnbouwactiviteiten- ronderos, katholieke priesters, burgemeesters, ngo’s. Ook de politie zou de ambassade verteld hebben dat verschillende “gewelddadige acties” tegen het mijnbouwproject Río Blanco aangestookt werden door drugshandelaars. In 2004 en 2005 organiseerden de lokale boeren grote protestmarsen naar de mijnsite. Daarbij werden verschillende actievoerders vastgehouden en gefolterd door de veiligheidsdiensten van Majaz; twee boeren werden vermoord.

Stokers

Niet alleen bij Monterrico Metals, maar ook bij andere machtige buitenlandse mijnbouwbedrijven die opereren in Noord-Peru zoals BHP Billinton en Newmont Mining, bleek er ongerustheid te bestaan over de “aanstokers” van lokaal verzet: leerkrachten, clerici en internationale ngo’s. De ambassadeur vertelt over het voorstel van het lokale zusterbedrijf van BHP Billinton om leerkrachten -vaak lid van de communistische vakbond- en bisschoppen te laten “roteren”, om hun invloed op de lokale boerenbevolking te temperen. Ook zouden internationale ngo’s “misbruik maken van het gebrek aan onderwijs en de zwakke staatsinstellingen in rurale gebieden, om een anti-mijnbouwhouding door te drukken”. Oxfam America en Friends of the Earth worden met naam genoemd.

Zoals de Peruaanse gespecialiseerde ngo Cooperacción zegt, gingen bedrijven en regeringen na hun ontmoeting in augustus 2005 al snel onder één hoedje aan de slag om de leiders van het verzet tegen mijnbouw op de voet te volgen: zo werd priester Marco Arana van Cajamarca, een vooraanstaand leider in de boerenprotesten tegen de grootste goudmijn van Latijns-Amerika (eigendom van het Amerikaanse Newmont), een tijdlang dag en nacht bespioneerd. Ook verschillende leiders in het verzet tegen het Río Blanco-project kregen met spionage te maken. Een interessante anekdote, overigens: huidig presidentskandidaat Pedro Pablo Kuczynski, eerste minister onder toenmalig president Toledo, wordt in de gelekte documenten als “een bondgenoot” vernoemd om het lokale protest klein te krijgen en mijnbouwinvesteringen in Peru veilig te stellen.

Grote verrassingen vallen er op zich niet te lezen in de Wikileaks-documenten. Wél bewijzen ze zwart op wit de nauwe dialoog tussen buitenlandse ambassades en mijnbouwbedrijven in Peru, de gedeelde ongerustheid over het protest van lokale actoren, en de voorgestelde mechanismes om dat protest te fnuiken.

_© 2011 — Catapa – Wies Willems
_