Buitenlandse oliededrijven maakten winst op de rug van Sudanese bevolking - rapport

Nieuws

Buitenlandse oliededrijven maakten winst op de rug van Sudanese bevolking - rapport

Jim Lobe

25 november 2003

De oliebedrijven die in Sudan actief waren, hebben passief deelgenomen aan de mensenrechtenschendingen van de Sudanese regering tegen de bevolking in de olierijke gebieden. Dat zegt Human Rights Watch in een omvattend rapport. De mensenrechtenorganisatie stelt dat de struisvogelpolitiek die de bedrijven tot op vandaag voeren, het vredesproces in het land dreigt te ondermijnen.

‘Sudan, olie en mensenrechten’ is het meest omvattende rapport over een van de meest verwoestende burgeroorlogen die het Afrikaanse continent gekend heeft. Het conflict tussen de islamitische regering en de SPLM/A dateert al van 1983, toen Khartoem de sharia invoerde in het zuidelijke deel van het land, waar christenen en animisten de meerderheid uitmaken. Zo’n twee miljoen mensen verloren er de voorbije twee decennia het leven bij. De burgeroorlog zorgde ook voor vier miljoen vluchtelingen.

Human Rights Watch stelt de rol van de oliebedrijven aan de kaak die in 1999 olie begonnen op te pompen voor de export. De regering heeft het geld dat de olie-uitvoer opleverde gebruikt om wapens te kopen voor de strijd tegen het Sudanese bevrijdingsleger. In 2001 bijvoorbeeld leverde de Sudanese olie 580 miljoen dollar op; 250 miljoen daarvan is gebruikt om helikopters, vliegtuigen ander militair materieel te kopen.

HRW documenteert hoe de regering de infrastructuur (wegen, bruggen en luchthavens) die werd aangelegd om de olie te transporteren, gebruikte om aanvallen te lanceren tegen burgers in de olierijke deelstaat Westelijke Oppernijl (WUP). Ze maakte systematisch gebruik van radicaal-islamitische milities tegen de rebellen en tegen de bevolking. De regering bewapende ook rivaliserende zuidelijke facties van de SPLM/A. Die verdeel-en-heers-strategie heeft etnische spanningen in de regio doen ontstaan, met name tussen de Dinka’s, een bevolkingsgroep waar de SPLM/A de plak zwaait, en de Nuer, die met de jaren regelmatig van kamp zijn verwisseld.

Het rapport komt op een cruciaal moment in het vredesproces. Onder druk van de Verenigde Staten, Noorwegen, Groot-Brittannië en de buurlanden praten de strijdende partijen al sinds juli 2002 over vrede. Beide kampen hebben de voorbije weken te kennen gegeven dat er tegen het eind van dit jaar een vredesakkoord mogelijk is. Het ‘Protocol van Machakos’ voorziet een referendum over afscheiding van het zuiden, zes jaar nadat het wordt goedgekeurd. De inkomsten van de olievelden, die voornamelijk in het roerige zuiden van het land liggen, zijn echter nog een struikelblok.

De bedrijven die in Sudan investeerden, knepen volgens Human Rights Watch een oogje dicht voor de aanvallen op burgers. De bombardementen op hospitalen, scholen, hulpposten en scholen gingen nochtans verre van onopgemerkt voorbij. Journalisten, hulporganisaties en kerkelijke groepen in het zuiden en mensenrechtengroepen en zelfs VN-gezanten brachten de afgelopen vijf jaar uitvoerig rapport uit over de schendingen.

De bedrijven waren zich goed bewust van de moordpartijen, de bombardementen en de plunderingen die zich in het zuiden hebben afgespeeld, zegt Jemera Rone, de Sudan-specialist van HRW. De bedrijven werden herhaaldelijk op de feiten gewezen op openbare zittingen en privé-vergaderingen, maar ze bleven actief terwijl de verwoestingen verder gingen.

Met uitzondering van Talisman heeft geen enkel bedrijf toegegeven dat de regering een loopje neemt met de rechten van haar burgers. Veel bedrijven hebben daarentegen wel excursies georganiseerd in de olievelden om journalisten te overtuigen dat er niets aan de hand is. HRW vindt dat de 100.000 mensen die gedwongen werden te verhuizen voor de olieontginning recht hebben op een herstelbetaling.

De Amerikaanse oliegigant Chevron effende het terrein en trok zich in de tweede helft van de jaren terug nadat verschillende van haar werknemers waren gedood tijdens een aanval van de rebellen. Naast twee Sudanese bedrijven waren Canadese, Chinese, Maleisische, Zweedse, Oostenrijkse, Qatarese en Franse oliebedrijven actief in Sudan. TotalFinaElf heeft de grootste concessie maar heeft die nog niet gebruikt. Vooral het Canadese Talisman en het Zweedse Lundin lagen de afgelopen jaren onder vuur van mensenrechtengroepen. Ze hebben zich beiden vorig jaar teruggetrokken als gevolg van de negatieve publiciteit die hen dat opleverde. Het Indiase ONGC Videsh heeft hun plaats ingenomen.