”Colombia sluit ogen voor foltering”
Constanza Vieira
23 juli 2008
Het lijk van vakbondsleider Guillermo Rivera, die sinds april werd vermist, is gevonden na 84 dagen wanhopig zoeken door familie en vrienden. Volgens de advocaat van de weduwe heeft forensisch onderzoek uitgewezen dat het lichaam “duidelijke tekenen van foltering” vertoont. Dat gebeurt volgens activisten systematisch in Colombia.
De 52-jarige Rivera - stedelijke ambtenaar, voorzitter van een vakbond in Bogotá en lid van de communistische partij - werd het laatst gezien in de ochtend van 22 april. Een getuige zag hoe politieagenten hem geboeid in hun wagen duwde. Op de beelden van beveiligingscamera’s nabij Rivera’s woning zijn verschillende politievoertuigen te zien op het ogenblik dat de man verdween”, aldus een bron nabij de Procureur-Generaal.
Het lichaam van Rivera werd twee dagen na zijn verdwijning gevonden op een vuilnisbelt nabij de stad Ibagué, op 215 km ten oosten van de hoofdstad. Daar kreeg het een anonieme begraafplaats op 28 april. De nationale commissie voor de opsporing van vermiste personen liet het lijk opgraven. Na onderzoek bleek het om Guillermo Rivera te gaan. Hij kreeg een begrafenis in Bogotá op 17 juli.
Jorge Gómez, de advocaat van de weduwe, spreekt van “verwaarlozing” door de Procureur-Generaal en noemt de zoektocht “ondoeltreffend”. Tal van staatsinstellingen zijn volgens hem medeplichting aan de verdwijning. Een andere bron denkt dat het mogelijk is dat de politie Rivera liet verdwijnen. Niet de hoofdstedelijke politie, maar “een andere staatsinstelling”.
Neveneffect
Bovendien was Rivera gemarteld voor hij gedood werd. Slachtoffers van moord of willekeurige opsluiting worden vaak eerst gefolterd, blijkt uit een rapport van 2007 dat de Colombiaanse Coalitie tegen Foltering vorige week in Bogotá voorstelde. “Maar de overheid maakt zelden melding van folterpraktijken, die vallen onder de categorie van neveneffect”, stelt advocate Jahel Quiroga, die met haar groep Reiniciar deel uitmaakt van de coalitie.
Een andere organisatie uit het verbond heeft 346 gevallen van marteling opgetekend. Daarbij stierven 234 van de slachtoffers, van juli 2004 tot juni 2007. Vorig jaar alleen al werden 93 gevallen aangegeven, waarbij 43 doden vielen.
Het rapport beschuldigt in 90 procent van de gevallen de staat. In 70 procent van de gevallen gaat het om politiemannen die hun boekje te buiten gaan, de rest zijn stilzwijgende medeplichtigheid aan schendingen door paramilitairen, die oogluikend worden toegestaan. Linkse guerrilla zou verantwoordelijk zijn voor zo’n 10 procent van de gevallen.
De coalitie noemt foltering in Colombia “systematisch, wijdverspreid en willekeurig”. Het is een middel van politieke vervolging dat bedoeld is om terreur te zaaien onder individuen, gemeenschappen en sociale bewegingen. De slachtoffers zijn doorgaans boeren die in oorlogsgebied leven, maar ook activisten en vakbondsleden zoals Rivera. Rivera was het 28ste vakbondslid dat dit jaar in Colombia werd vermoord. Daarmee is dit land is het gevaarlijkste ter wereld voor syndicalisten.
Hardnekkig fenomeen
Volgens het rapport mondt foltering in rurale gebieden vaak uit in standrechtelijke executies, die later het etiket “gedood bij gevechten” meekrijgen. Vermoedelijk zijn er 955 slachtoffers vermoord door veiligheidstroepen in de vijf jaar voor juni 2007.
Foltering hangt bovendien vaak samen met gedwongen verdwijning. Het merendeel van de menselijke resten in massagraven en clandestiene kerkhoven vertonen tekenen van foltering, aldus een organisatie uit de coalitie.
“Foltering is een oorlogsmisdaad”, weet Eric Sottas van de Wereldorganisatie tegen foltering. “Het is duidelijk dat het Internationale Strafhof tot op zekere hoogte zijn jurisdictie kan laten gelden in deze kwestie in Colombia”, voegt hij eraan toe. Dit door burgeroorlog verscheurde land ratificeerde het verdrag van Rome, dat in 2002 leidde tot de oprichting van het Internationale Strafhof.
De coalitie geeft mee dat in bijna 90 procent van de foltergevallen geen overtreders geïdentificeerd of gestraft werden. Dat zou te wijten zijn aan de weigering van de Colombiaanse overheid om de hardnekkigheid van het fenomeen te erkennen.