Egyptische militairen willen van geen wijken weten

Nieuws

Egyptische militairen willen van geen wijken weten

Cam McGrath

22 mei 2012

In de aanloop naar de presidentsverkiezingen in Egypte lijkt de militaire junta, die het land de voorbije vijftien maanden heeft geregeerd, niet bereid om iemand boven zich te dulden.

“Het proces om de greep van het leger op de staat losser te maken zal jaren duren”, verklaart Robert Springborg, hoogleraar aan de Amerikaanse Naval Postgraduate School.

Het leger heeft achter de schermen bijna zestig jaar lang het politieke leven gedomineerd in Egypte. Vier presidenten met een militaire achtergrond en nu een raad van generaals hebben het land bestuurd sinds de laatste koning in 1952 bij een staatsgreep door het leger van de troon werd gestoten.

Experts ramen dat de legertop tussen 5 en 40 procent van de Egyptische economie controleert. Het echte cijfer zullen we waarschijnlijk nooit kennen, want deze informatie geldt als een staatsgeheim: een journalist die hierover bericht, kan in de cel belanden.

Gevaarlijke confrontatie

Zeker is dat de Egyptische presidenten in het verleden mooie sommen hebben neergeteld om de loyaliteit van het leger af te kopen. Bij zijn pensioen kreeg een officier vaak het bestuur van een provincie, stad of gemeente in handen. Anderen werden benoemd aan het hoofd van overheidsbedrijven of mochten in hun raad van bestuur zitten. Het gevolg is dat gewezen militaire officieren zowat elke invloedrijke positie in het land bekleden.

“Je zou kunnen stellen dat de staat min of meer ten dienste staat van het leger”, legt Springborg uit. “Wat het leger doet met de inkomsten uit de staat, is volledig hun zaak: het kent geen enkele mate van toezicht of aansprakelijkheid.”

De favorieten bij de presidentsverkiezingen hebben beloofd dat het leger niet boven de president of de grondwet verheven zal zijn. Maar de macht of economische privileges van de militairen afbouwen, kan tot een gevaarlijke confrontatie leiden. “Het beste wat een politicus kan doen, is de basis leggen zodat het leger geleidelijk aan onder een grotere civiele controle valt”, aldus Springborg.

Privileges veiligstellen

De Hoge Raad van de Strijdkrachten (SCAF) beloofde aanvankelijk om binnen de zes maanden het land over te dragen aan een verkozen civiele regering. Nadat de excuses uitgeput waren, ging de militaire top ermee akkoord om presidentsverkiezingen te houden en de macht eind juni af te staan.

De generaals hebben deze verlengde transitieperiode gebruikt om hun machtsbasis te consolideren. De SCAF heeft actieve en gepensioneerde officieren op sleutelposities gezet in industrie, vastgoed en media. Militaire rechters hebben bevoegdheid gekregen in civiele rechtszaken, waarbij ze strenge straffen opleggen aan manifestanten die tegen de militaire junta betoogden.

Hossam Bahgat, directeur van het Egyptische Initiatief voor Persoonlijke Rechten, meent dat de SCAF er alles aan doet om de militaire positie en privileges ook onder civiel bestuur veilig te stellen. De generaals willen minstens het laatste woord over alle kwesties van nationale veiligheid en militaire aangelegenheden, en hun economische activiteiten ontrekken aan staatstoezicht.

“Het is duidelijk dat de SCAF niet wil dat een verkozen president het leger controleert”, verklaart hij.

Nationale Veiligheidsraad

Zolang er nog geen nieuwe grondwet is, behoudt de SCAF de autoriteit over de president en het parlement, voeren sommige juristen aan. De militaire leiders kunnen deze controle uitbreiden via de voorgestelde Nationale Veiligheidsraad. Deze raad zou bestaan uit kabinetshoofden, parlementsleden en legerofficieren. Zo zouden de generaals hun stem hebben in kwesties gaande van buitenlandsbeleid tot voedselschaarste.

Volgens Bahgat zou de junta dit voorstel zien als een manier om “de macht van de president over het leger af te zwakken” terwijl het lijkt alsof ze zich aan het civiele bestuur onderwerpt.

Maar het is onwaarschijnlijk dat de militaire top zou instemmen zonder garanties te krijgen voor hun economische privileges, voor hun rol in het nationale veiligheidsbeleid en – gezien de vele beschuldigingen van mensenrechtenschendingen in de voorbije vijftien maanden – voor immuniteit voor vervolging.