ESSAY: Van Expo’58 tot de Congolese onafhankelijkheid
Guy Poppe
26 maart 2008
Een halve eeuw geleden opende Expo ‘58 de deuren. Onder de 42 miljoen bezoekers van de Heizelvlakte waren ook 300 Congolezen. Guy Poppe duikt terug in de tijd en gaat na welke invloed de wereldtentoonstelling van 1958 heeft gehad op de Congolese onafhankelijkheid twee jaar later.
Ik ontwikkelde nieuwe wortels in België
Het land dat mij opving vijftig jaar geleden
toen ik op Expo 58 kwam zingen
met de Troubadours van Koning Boudewijn
(Hier ben ik, Kabuta Ngo Semzara)
De sixties hangen in de lucht, maar dat beseffen die 18de april 1958 de eerste bezoekers van de wereldtentoonstelling op de Heizel niet –niemand overigens. Brussel heeft een metamorfose ondergaan met grote stalen bruggen die de kruispunten op de grote binnenlanen overspannen. Als ultieme ode aan die nieuwe vorm van mobiliteit moet je toch met de auto tot in het centrum van de stad kunnen rijden?
Voor de televisie betekent Expo ‘58 de doorbraak, vijf jaar na de maidenuitzending met de later legendarische leading lady en socialistische senator Paula Semer. Een stel jonge Turken vult van op de Exposite urenlange praatprogramma’s. In de Vlaamse huiskamer ontdekken ze jong talent als de latere BRT-baas, Cas Goossens, in 1958 nog zonder “floeren portemonnee”. Op straat deelt de flamingantische studentenleider Wilfried Martens leeuwenvlaggetjes uit en jut de Brusselse schoolkinderen op om daarmee te zwaaien en zo de nakende scheiding van België te bewerkstelligen. De Vlaamse Volksbeweging moet hem nog inlijven voor hij het tot eerste minister schopt. Het hele land schakelt over op Expobrood, het kroonstuk van de naoorlogse wittebroodsjaren.
‘t Is me wat, Expo ‘58: in het Amerikaanse paviljoen bekijk je kleurentelevisie en in het Russische de spoetnik –op de maanlanding is het nog maar tien jaar wachten maar ook dat beseft niemand–, in het Braziliaanse drink je maté. Vrolijk België trekt in grote getale mosseletende en bierdrinkende Belgen aan. Het geld mag rollen. Er is weer werk voor iedereen. De ronddrentelende werklozen verdwijnen uit het straatbeeld, gedaan met het dagelijkse stempeltje. Expo ‘58 is het Belgische wirtschaftswunder. In het Expojaar vindt, in tegenstelling tot een halve eeuw later, geen enkele econoom een werkloosheid van tussen vier en vijf procent doodnormaal.
De ruim driehonderd Congolezen die van de Belgische kolonisator de toestemming krijgen om tijdens Expo ‘58 in “la Joyeuse Belgique” op bezoek te komen, kijken zich de ogen uit hun kop. Anders dan bij de wereldtentoonstelling in 1897 moeten ze niet met zijn allen samenklitten in een Afrikaans dorp dat voor de gelegenheid aan de vijvers van Tervuren is opgericht. In 1958 na afloop geen graven aan de kerkmuur voor Congolezen die hun Belgische avontuur niet overleefd hebben. Vernederingen vallen hun wel te beurt wanneer bezoekers de Congolezen in hun paviljoen bananen toesmijten. Maar op dat incident na is de ontvangst van de Congolese gasten respectvol.
De uitgenodigde évolués en militairen krijgen alle gelegenheid om na te gaan wat de kolonisator te bieden heeft: uitgestalde weelde en hervonden levensvreugde na de kater van de oorlog en vooral een onwrikbaar vertrouwen in de vooruitgang en de techniek. Maar voor het eerst krijgen ze ook het andere België te zien: onafgewerkte wederopbouw, zware handenarbeid in diepe, gevaarlijke mijnen (de 262 doden in Marcinelle twee jaar voordien liggen nog vers in het geheugen) en armoedige gezinnen in de 19de eeuwse stadsgordels. Arme, hardwerkende Vlamingen en Walen, geen enkele sale Flamand, missionaris of districtsbeheerder, had daarvan ooit gewag gemaakt.
Ze komen uit alle streken van Congo, de nieuwsgierige religieuzen, journalisten, politici in spe, traditionele dansers en militairen, onder andere gekozen voor hun sportieve en muzikale aanleg. De Troubadours van Koning Boudewijn en hun opvoering van de Missa Luba zijn in het collectieve geheugen blijven hangen.
Wat de Congolezen in hun eigen land niet mogen, kunnen ze moeiteloos in België: met elkaar contact leggen, ervaringen en ideeën uitwisselen. Expo ‘58 opent ogen en oren. Tot dan waren ze opgesloten binnen de grenzen van de kolonie en de karige informatie over de gang van zaken in de wereld, die de kolonisator hen toestond te garen. Nooit tevoren in hun leven hebben ze de kans gezien om van gedachten te wisselen met andere Afrikanen, sommigen afkomstig uit landen met veel meer politieke vrijheid, zoals Ghana, dat in het voorjaar van 1957 –toen nog als Goudkust– zijn onafhankelijkheid verwierf.
Voor de Congolezen gaan tijdens Expo ‘58 deuren open, die anders voor ze gesloten blijven. Ze ontmoeten politici van uiteenlopende strekking, ook uit de progressieve hoek, tot ministers toe, academici en vakbondsverantwoordelijken. Belgische kelners bedienen hen, Belgische taxichauffeurs vervoeren hen, Belgische vrouwen dansen met hen. Onvoorstelbaar in de kolonie, de pret kan niet op!
Een veelzeggend citaat van Gaston Eyskens –op 26 juni 1958 legt hij de eed af als premier van het laatste homogene CVP-kabinet– geplukt uit een van zijn laatste interviews: ‘De zwarten waren fantastisch beïnvloed door hetgeen ze hier zagen… Zij werden rondgeleid door Belgen, vooral mensen van de universiteit van Brussel. Zij gingen naar restaurants, cafés, bioscopen, enzovoort. In alle instellingen waar ze in Congo werden buitengetrapt, werden ze hier vriendelijk ontvangen. Zij konden naar bordelen gaan en blanke vrouwen hebben, zoveel als ze wilden. Stel u zoiets voor in Congo. Ondenkbaar! België was een aards paradijs. En de onafhankelijkheid ging hen ook naar zo’n paradijs leiden.’
Het grote woord is gevallen, Dipenda. Een woord dat de achteraf erg lucide Eyskens tijdens de euforie van Expo ‘58 beslist nooit uitgesproken heeft. In 1958 is de onafhankelijkheid van Congo geen thema voor de Belgische politiek. Getuige daarvan een hallucinante paragraaf uit een brief aan Eyskens van de hand van zijn partijvoorzitter, Theo Lefèvre. Die schrijft over de nieuwe minister van koloniën, voormalig gouverneur Pétillon, dat hij ‘duidelijk niet wil verstaan dat de Kongolezen en de Ruandezen veel meer verlangen naar uitbreiding van het onderwijs, stages en studies in België, dan wel naar onmiddellijke, spektaculaire politieke maatregelen’. Met andere woorden: Pétillon, onafhankelijkheid, hallo?
In diezelfde periode gaat in politieke milieus het idee rond om in Congo een vice-koning aan te stellen. De naam van Leopold III valt in dat verband. Een dergelijk denkspoor past in het plan voor de oprichting van een Belgisch-Congolese gemeenschap, een soort Gemenebest, dat in die periode opgeld maakt. Het dertigjarenplan voor de onafhankelijkheid van de kolonie, van de visionaire Jef Van Bilsen, was kort na zijn publicatie in december 1955 afgeschoten en was sindsdien dood en begraven.
De dekolonisatiegolf die na de tweede Wereldoorlog in Azië op gang is gekomen, heeft (zwart) Afrika bereikt, maar daarvoor sluit iedereen de ogen. In Guinee(-Conakry) zegt Sekou Touré non tegen De Gaulle alsof hij de halsstarrige Joëlle Milquet of de beginselvaste Bart de Wever zelf is. Op 2 oktober, net voor het einde van Expo ‘58, roept Guinee zijn onafhankelijkheid uit. In december komt in Ghana, onder impuls van president Kwame Nkrumah, een Pan-Afrikaanse conferentie van alle toenmalige en toekomstige Afrikaanse leiders bijeen. Daaraan nemen naast de Tanzaniaan Nyerere, de Zambiaan Kaunda en de Rhodesiër Nkomo ook drie Congolezen deel. Eén van hen heet Patrice Lumumba.
Ook in missiekringen gaan ze ervan uit dat ze absoluut niet met een eindig project bezig zijn. De film Tokende, speciaal naar aanleiding van Expo ‘58 gedraaid, ademt de geestesgesteldheid uit dat het missiewerk eeuwig duurt. De pers bindt al evenmin de kat de bel aan. Kortom, de elite van dit land heeft niet door dat wat in de rest van de wereld in beweging gekomen is onvermijdelijk ook op Congo invloed heeft. België loopt met oogkleppen op.
Maar als je dezer dagen vaststelt hoe de splitsing van Brussel-Halle-Vilvoorde het alfa en omega is van Vlaamse politici, dat de aidsepidemie de bisschoppen niet aanzet tot creatief denken over condoomgebruik, en hoeveel pagina’s de pers de ontboezemingen van Carla Bruni waard acht, dan vraag je je af of er op vijftig jaar veel veranderd is.
Ook de Congolezen zijn niet voorbereid op een spoedige overdracht van de macht. Er zijn er geen tien met een universitaire opleiding. Belachelijk laag is ook het aantal évolués. Tot in het Expojaar 1958 is er precies 1557 Congolezen een carte du mérite civique uitgereikt, op een bevolking van dertien miljoen. Exact 217 hebben er aan de voorwaarden van de immatriculation voldaan. Er zijn geen politieke partijen, van politieke activiteit is er geen sprake.
Witte raven zijn de auteurs van het manifest van het blad Conscience Africaine, onder wie de toekomstige kardinaal Malula. Dat pleit in oktober 1956 voor veranderingen. Nous voulons être des Congolais civilisés, non des “Européens à peau noire”, staat er in vetjes in de tekst. Maar zelfs die vooruitdenkende Congolezen gaan de oprichting van politieke partijen manifest uit de weg.
Naast Evariste Kimba –toekomstig premier, in 1966 met Pinksteren door Mobutu opgehangen– en Joseph Ngalula –in 1960 eerste minister van het afgescheurde Zuid-Kasaï– is de jonge abbé Malula van de partij op Expo ‘58.
Eind mei houdt hij een voor de aanpak van de Belgische kolonisatoren vernietigende toespraak. Een fragment: ‘Psychologisch gezien zouden de blanken de onafhankelijkheid een kwartier te laat geven, en de zwarten zouden die een kwartier te vroeg willen hebben… Te vroeg, dan zal zij een vreedzame co-existentie tussen blanken en zwarten alsook een gezonde samenwerking toelaten. Te laat, dan zijn het de meest ongelukkige gebeurtenissen die de meest catastrofale oplossingen zouden dicteren.’
Van 28 tot 30 juni vindt in de marge van Expo ‘58 een internationaal congres van de koloniale pers plaats met meer dan honderd Europese en Afrikaanse journalisten. Onder hen de jonge Congolees Joseph Désiré Mobutu. Aan het woord, een flemende mouwveger, van wie niemand vermoedt dat hij iets meer dat twee jaar later de verkozen politici in zijn land aan de kant zal zetten om zelf de lakens uit te delen: ‘De stem van de rede dicteert ons nochtans dat op dit ogenblik de Afrikaan eerst verplicht is zich te vormen en voor wat meer bepaald de ridders van de Afrikaanse pers betreft om hun pen goed te scherpen. Want ik vind toch dat het beter is eerst een goed journalist te worden vooraleer aanspraak te maken op de titel van hoofdredacteur of krantendirecteur… Met de wijze raadgevingen van elke dag hebben onze Europese confraters ons ten laste genomen en gevormd naar hun beeld en gelijkenis… In naam van al mijn Afrikaanse confraters… breng ik geen gevleide maar verdiende hulde aan die Belgische journalisten die in Congo werken.’
Samengevat: op Expo ‘58 pronkt België met zijn modelkolonie en tegenspraak van de Congolezen krijgt het nauwelijks. En toch stijgt er in die periode een wind van verandering op. Op 10 oktober, negen dagen voor de tentoonstelling haar deuren sluit, richten Congolezen de MNC op, Congo’s eerste politieke partij. Haar voorzitter: Patrice Lumumba. De verguisde Van Bilsen schrijft daarover: ‘Het is niet duidelijk in hoeverre de ervaringen tijdens de Expo en de samenleving van Afrikanen bij die gelegenheid bijgedragen hebben tot de voorbereiding en oprichting van het Mouvement National Congolais onmiddellijk na het einde van de Expo en bij de thuiskomst van de Afrikaanse bezoekers.’
Minder dan drie maanden later, op 4 januari 1959, breken in Leopoldstad rellen uit na een verboden bijeenkomst van Abako, de cultureel-politieke beweging van de latere president Kasavubu. Er vallen tientallen doden, officieel zijn het er 42. Op 13 januari zet koning Boudewijn de deur naar onafhankelijkheid op een kier. ‘Het uiteindelijk doel van ons streven is dan ook, in voorspoed en vrede, de Congolese bevolkingen te leiden op de weg naar de onafhankelijkheid, zonder uitstel maar ook zonder onbezonnen overhaasting.’ Van een stroomversnelling gesproken.
Er valt niet naast te kijken: Expo ‘58 heeft absoluut invloed gehad op de gang van zaken in Congo. Zij het veeleer indirect, niet rechtstreeks. Expo ‘58 heeft de evolutie naar onafhankelijkheid niet op gang gebracht, maar je kunt ervan op aan dat de tentoonstelling stimuli gegeven heeft, ‘weldra de katalysator van een nationaal gevoel en van een streven naar dekolonisatie’ werd, om een laatste keer Van Bilsen te citeren. Hij spreekt in zijn memoires over het sleuteljaar 1958. De geschiedenis heeft hem niet tegengesproken.
BRONNEN
Algemeen Rijksarchief, Brussel
CHOME Jules, “L’Ascension de Mobutu”, ed. Complexe, 1975
ETAMBALA Zana Aziza, “Congo ’55-’65, van Koning Boudewijn tot President Mobutu”, Lannoo, 1999
OMASOMBO Jean & VERHAEGEN Benoît, “Patrice Lumumba, Acteur politique, de la Prison aux Portes du Pouvoir, juillet 1956-février 1960”», Cahiers Africains, 2005
http://soc.kuleuven.be/arc/afrikaverteltd
Van BILSEN Jef, “Kongo 1945-1965, het Einde van een Kolonie”, Davidsfonds, 1993
VANTHEMSCHE Guy, “Congo, de Impact van de Kolonie op België”, Lannoo, 2007