Hoe duurzaam is de Libische ommekeer?
Louise Brown
11 juli 2006
In de Westerse media heeft Libië een bocht gemaakt van terroristische bedreiging naar regionale baken van hoop, met koppen als ‘Het nieuwe gezicht van Libië’ en ‘Terrorisme was gisteren’. De bevolking zelf merkt nog weinig van de zogenaamde ommekeer.
Als een horde wilde beesten cirkelen Tripoli’s zwartwitte taxi’s rond het centrale Groene Plein, elke auto naar zijn bestemming scheurend als ging het om een race op leven en dood. Weinig taxi’s lijken effectief passagiers te vervoeren. “We zien hier nog steeds weinig buitenlanders”, zegt taxichauffeur Mustafa. “Als Westerlingen Libië horen, denken ze nog steeds meteen aan terrorisme.”
Libië telt slechts zes miljoen inwoners. Het is één van Afrika’s rijkste staten, en toch liggen de straten bezaaid met rommel en vuil. Alcohol mag dan verboden zijn, en de meeste vrouwen mogen zich in een jihab tooien, nergens in de wet staat dat het ze verboden is een bikini te dragen. Op papier wordt Libië geregeerd door het volk via zijn Volksbasiscongressen. In realiteit houdt er één man alle touwtjes in handen: kolonel Moamer Gaddafi.
Net als de ghiblis, de zandstormen die de dag in nacht doen veranderen in Tripoli, is Libië nooit wat het lijkt. Maar dat er onder Libiës woestijnen minstens 39 miljard vaten olie liggen, dat het daarmee de grootste oliereserve van Afrika heeft, en dat die hevig begeerd is door het oliedorstige Westen, dat staat vast.
Olie is niet het enige dat Libië zo begerig maakt in het Westen: In de oorlog tegen het terrorisme van de VS, grenst Libië aan het Middelandse Zeegebied, maar ook aan het Midden-Oosten en aan Centraal-Afrika. Zijn uitgestrekte, onbezoedelde stranden zijn de ideale zandbak voor bouwpromotoren van luxeresorts, net als voor opvangkampen voor illegale immigranten, op weg van Centraal-Afrika naar Europa.
In een land met 70 miljard dollar aan buitenlandse reservemunten, maar zonder een bestaand spoor- of wegennet, leveren vooral Europese, maar ook Aziatische bedrijven een verbeten strijd om de centen.
Internationaal is er inderdaad bewijs voor een ommekeer: onder druk van de VS gaf Gaddafi drie jaar geleden zijn chemisch en nucleair wapenprogramma op. Sindsdien heeft hij beloofd zich in te zetten voor de mondiale campagne tegen de radicale islam. Meer dan 100 van de 500 politieke gevangenen zijn vrijgelaten. Aan de nabestaanden van de passagiers van het Amerikaanse vliegtuig dat Libische terroristen opbliezen boven het Schotse Lockerbie betaalde Libië genereuze schadevergoedingen.
Om het zegebulletin nog wat completer te maken toonde Gaddafi zich meermaals voorstander van economische hervormingen, en verklaarde hij onlangs dat liberalisering de sleutel tot vooruitgang is, en dat stabiele instituties vitaal zijn voor Libiës internationale geloofwaardigheid. In ruil haalden de VS Libië van de zwarte terroristenlijst en loofden het als een voorbeeld voor Iran en Noord-Korea.
In Tripoli is de sfeer minder optimistisch. “Je kan niet ontkennen dat er zich geen ommekeer heeft voorgedaan”, zegt een Europese diplomaat. “De vraag is alleen: hoe duurzaam is die verandering? Dat hangt nog steeds helemaal af van Gaddafi.”
De hoofdstad Tripoli ligt er nog steeds even verkommerd bij als ten tijde van de diplomatieke isolatie. Voor de restauratie van de infrastructuur alleen is zeven miljard dollar voorzien, maar van kranen is nog steeds geen spoor. Van een georganiseerde vuilnisdienst is nog steeds geen sprake, en in het hele land zijn maar twintig bankautomaten te vinden. De staatslonen, het hoofdinkomen voor twee derde van de actieve beroepsbevolking is sinds 1981 bevroren. Een derde van de beroepsbevolking is werkloos. Dat geeft niet: alle levensmiddelen zijn toch zwaar gesubsidieerd door de staat. Die combinatie van lage lonen en hoge subsidies zet niet aan tot werken. De zwaarste jobs worden door Egyptenaren en zwarte Afrikanen gedaan.
Net als in andere olierijke staten is er van economische diversiteit weinig sprake: veel studenten vrezen dat ze met hun talent nergens aan de bak komen. Het gebrek aan ondernemingszin doet ook de uitbreiding van de olieproductie stokken: er worden nu 1,7 miljoen vaten per dag naar boven gehaald, nog steeds minder als de helft van de productie voor Gaddafi.
Inshallah, bokra, moumken. ‘Als God het wil, morgen, misschien’, zou ’s lands vaandelspreuk kunnen zijn. De reden voor die levensfilosofie vindt je nog terug in de gebouwen die achtergelaten zijn door Libiës twee belangrijkste koloniale machten: de Byzantijnse corruptie, en de Italiaanse bureaucratie. Het duurde meer dan zes maanden vooraleer hij een klein reisagentschap kon beginnen, herinnert een voormalige regeringstolk zich.
Verandering komt er voornamelijk van buitenaf: vandaag de dag kunnen Libiërs 250 televisieposten ontvangen, via satelliet. Op Arabische kanalen zoals al-Jazeera kunnen ze Libië vergelijken met andere Arabische landen. Dertig jaar geleden stond Libië verder dan Saoedi-Arabië. Vandaag is er geen vergelijking meer mogelijk.