Koerden zitten klem in niemandsland tussen Jordanië en Irak
Brian Conley
21 juni 2006
"We hebben deze plaats het Kamp van de Wezen van de Internationale Gemeenschap gedoopt", zegt Azad Gvanmiri, een Koerdische vluchteling in de woestijnstrook tussen Jordanië en Irak. De Koerden zitten hier al bijna anderhalf jaar klem. Ze dreigen met een hongerstaking als de Jordaanse overheid hen de toegang blijft weigeren en de VN-Vluchtelingenorganisatie hen niet helpt.
De vrachtwagenchauffeurs op de autoweg tussen Amman en Bagdad kennen de kinderen van het Ruweishid-kamp goed. Die bedelen bij de truckers om water en eten. Het kamp heeft geprobeerd volwassenen die taak te laten vervullen, maar de chauffeurs lijken alleen sympathiek te staan tegenover de kinderen. Al gaat het vaak ook fout tussen de chauffeurs en de kinderen. “Vaak nemen de kinderen gewoon water of brandstof uit de vrachtwagens zonder eerst te vragen. Sommige chauffeurs hebben daarvoor al kinderen geslagen of gestraft”, zegt Khabat Muhammadi. Hij is nog maar 20 jaar oud, maar voor zijn lotgenoten is hij een leider en een woordvoerder.
Officieel ligt het kamp in Jordanië, sinds de Iraakse regering heeft beslist een deel van haar westelijke grensstreek af te staan aan het buurland. Maar Jordanië laat hen niet binnen, en dus zitten de Koerdische vluchtelingen klem in een sort niemandsland.
Na anderhalf jaar heeft de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) nog geen oplossing gevonden die de vluchtelingen acceptabel vinden. Deze week nog bezocht een UNHCR-vertegenwoordiger en de Koerdische regering hen met een aanbod om zich in Noord-Irak te vestigen. De Koerden weigerden.
Velen onder hen sloegen op de vlucht na de islamitische revolutie in Iran in 1979. Sommigen verlieten Iran omwille van de repressie, anderen sympathiseerden met of waren betrokken bij de Koerdische afscheidingsbeweging PKK in Turkije. Sommige vluchtelingen belandden in het Al-Tashkamp buiten Ramadi, in Irak. Een van hen vertelt hoe ze daar in 2003 met meer dan 10.000 mensen woonden, in een kamp omgeven door prikkeldraad. “De Iraakse regering gaf ons identiteitskaarten waarop stond dat we Ramadi niet mochten verlaten. Al die jaren hadden we geen echte scholen of gezondheidsvoorzieningen, en geen organisatie om ons te helpen”, zegt Sadr, een Iraanse Koerd die in 2003 naar Jordanië trok.
De in Irak achtergebleven Koerden kregen het na de tweede VS-aanval op Falluja in 2004 erg moeilijk. Dus vertrok een groep van een tweehonderdtal Iraanse Koerden in januari 2005 uit het Al-Tashkamp. “We wilden een gesprek met de UNHCR, maar die ontvingen ons niet. We hadden geen proviand, het weer was slecht en we hadden vele problemen”, herinnert Muhammadi zich. De groep zette koers naar Jordanië. Ze hoopten daar bij vrienden en familie onderdak te vinden. Maar Jordanië vond dat het zijn maximale aantal vluchtelingen uit Irak had bereikt. Dus zijn ze hier gestrand.
De UNHCR ging niet in op verzoeken van IPS om commentaar. Volgens de Iraanse Koerden behandelt de VN-organisatie hen als economische vluchtelingen, terwijl zij benadrukken dat ze politieke vluchtelingen zijn.
“We willen onze rechten. We kunnen niet in Irak leven na 27 jaar zonder wettelijke rechten of identiteit”, zegt Azad Gvanmiri, een andere kampbewoner. “We hebben een politiek probleem. We zijn mensen en we zouden moeten kunnen leven als alle mensen.”
51 procent van de mensen in het kamp zijn jonger dan 18, en verscheidene vrouwen zijn zwanger. Er zijn zeven baby’s geboren in het kamp, eentje overleefde het niet. De vluchtelingen zien geen uitweg meer. “De situatie is erg hard. Gisteren is een vijfjarig meisje verbrand door het kampvuur. De baby’s huilen om eten en water.”
Khabat Muhammadi zegt dat hij de stilte van de UNHCR en de Jordaanse regering niet zal aanvaarden. “We betoogden op 2 mei, maar we kregen geen reactie. Als ze niet ingaan op onze eisen, zullen we voor de UNHCR een hongerstaking beginnen. We kunnen zo niet leven - het is een gevangenis nu. We kunnen niet nog eens 27 jaar in een niemandsland leven.”
Nog een andere kampbewoner, Barzan, hoopt dat leden van de internationale gemeenschap zullen langskomen om hun situatie te bekijken en anderen erover te vertellen. “We lijden elke seconde. We hebben een erg sterk verhaal – mensen zouden het met hun eigen ogen moeten zien.” (ADR/PD)