Nationaal pensioenfonds overtreedt verdrag op verbod van landmijnen
Stephen Leahy
22 december 2003
De Canadese vredesbeweging beschuldigt het Nationaal Pensioenfonds ervan het internationaal verdrag op het verbod van de productie en het gebruik van landmijnen te overtreden. Canada ondertekende dit verdrag. Maar het Nationale Pensioenfonds blijft investeren in Amerikaanse bedrijven die landmijnen aanmaken.
In een pas verschenen rapport van de Coalition to Oppose the Arms Trade (COAT) wordt aangetoond dat het Canada Pension Plan (CPP) blijft investeren in 15 van de 20 belangrijkste wapenbedrijven van de wereld. Met de pensioenbijdragen van arbeiders en bedienden beschikt het CPP over een reusachtige pot van 64 miljard dollar.
Drie van deze bedrijven, Lockheed Martin, Raytheon en General Electric staan op de lijst van de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch, omdat ze betrokken zijn bij de productie van landmijnen.
Lockeed Martin, de grootste wapenproducent ter wereld, vervaardigt nog steeds onderdelen voor de CBU-89 Gator-landmijnen, zegt COAT-coördinator Richard Sanders. Door in deze bedrijven te investeren, overtreedt Canada niet alleen de geest, maar ook de letter van het internationaal verdrag. En dat is ongelooflijk schijnheilig, aldus een verontwaardigde Sanders.
Canadese ngo’s speelden een vooraanstaande rol in de wereldwijde strijd voor een verbod op landmijnen en antipersoonsmijnen. De Mines Action Canada behoorde in 1992 tot de eerste zes ngo’s die de International Campaign to Ban Landmines (ICBL) op gang trokken. De ICBL ontving voor dit werk in 1997 de Nobelprijs voor de vrede. Merkwaardig genoeg was ook de Canadese regering een van de voortrekkers in het tot stand komen van een internationaal verbod op de productie en het gebruik van landmijnen. Canada was de eerste staat die in 1997 het bewuste verdrag ondertekende. Inmiddels hebben 141 staten dit verdrag geratificeerd. Het verdrag verbiedt niet alleen het gebruik, de productie, de opslag of de overdracht van landmijnen aan derden, maar ook elke hulp of aanmoediging aan al wie betrokken is bij activiteiten, die onder het verbod van dit verdrag vallen.
Het probleem is echter dat de Verenigde Staten het verdrag niet hebben ondertekend. Washington weigert in te stemmen met een verbod op het gebruik van landmijnen en het Amerikaanse leger beschikt in zijn arsenalen nog steeds over meer dan 10 miljoen antipersoonsmijnen.
Volgens Paul Hannon, de directeur van de Mines Action Canada, kan het voor het Nationaal Pensioenfonds (CPP) helemaal niet moeilijk zijn om te controleren waar het geld van de Canadese loontrekkenden wordt belegd. Het CPP beschikt over een Investment Board, die op de beleggingen moet toezien. John Cappelletti, het hoofd van deze board, beweert dat het CPP alleen in legale ondernemingen investeert. De wetgeving, waaraan de Investment Board is onderworpen, verbiedt zelfs bedrijven te beoordelen op basis van ethische of morele argumenten, zo benadrukt hij. De drie bedrijven waarover het thans gaat, zijn gerespecteerde ondernemingen. Een beoordeling op ethische grondslagen, zou trouwens ondoenbaar zijn. Het CPP vertegenwoordigt miljoenen Canadezen met de meest uiteenlopende opvattingen en overtuigingen.
Voor Robert Walker is dit klinkklare onzin. Hij is vice-voorzitter van Ethical Funds, een vereniging die toeziet op ethische fondsenwerving en beleggingen. Het is helemaal niet moeilijk om een consensus te bereiken over de vraag in welke ondernemingen er niet mag of kan belegd worden. In sommige staten van de VS en in het Verenigd Koninkrijk zijn de pensioenfondsen verplicht te melden in welke bedrijven ze beleggen en hun investeringen moeten ethisch verantwoord zijn. En Walker besluit: ik ben er zeker van dat heel wat Canadezen bezwaar zouden maken, als ze wisten dat hun bijdragen aan het CPP in de wapenindustrie worden belegd. Naast de wapenindustrie (2,5 miljard dollar) investeert het CPP ook in Altria, British American Tobacco en Japan Incorporated, de drie grootste tabaksproducenten in de wereld.