Ngo’s verwerpen enige verwezenlijking Doha-ronde
Diego Cevallos
12 september 2003
Sommige leden van de Wereldhandelsorganisatie (WHO) zijn nogal trots op het akkoord over goedkope medicijnen voor de arme landen dat eind augustus tot stand is gekomen - net voor het begin van de vijfde WHO-ministerconferentie die zondag eindigt in de Mexicaanse badplaats Cancun. Zij zien hierin het bewijs dat een succesvolle samenwerking binnen de WHO wel degelijk mogelijk is. Maar volgens de niet-gouvernementele organisaties (ngo's) is er weinig reden tot feestvreugde.
Michael Bailey, woordvoerder van Oxfam International, meent dat het akkoord geen oplossing biedt voor de dieperliggende problemen. Het enige wat de WHO volgens hem heeft gedaan, is de deur op een heel smalle kier zetten, maar de doorgang is nog altijd bijzonder moeilijk. Ellen t’Hoen van Artsen zonder Grenzen is het daar mee eens. Het akkoord stelt wel dat arme landen een grotere toegang mogen hebben tot generische geneesmiddelen tegen een lage prijs, maar volgens haar zal dat veel moeilijker blijken te zijn dan op het eerste gezicht lijkt, omdat de afspraken heel ingewikkelde regels met zich mee brengen.
Waarnemers stellen dat de bereikte consensus het resultaat is van wanhopige pogingen om de ontwikkelingslanden te bewijzen dat de WHO voor hen ook voordelen kan bieden. Door het akkoord mogen landen die worden geconfronteerd met een crisis op het vlak van de volksgezondheid, zoals HIV en aids, malaria en tuberculose, de nodige medicijnen invoeren uit andere landen die de toelating hebben om generische geneesmiddelen te produceren. Deze middelen zijn meestal veel goedkoper dan gelijkaardige producten met een handelsmerknaam. Vooraleer een land generische middelen kan invoeren, moet het de aankoop - op enkele uitzonderingen na - altijd onderwerpen aan een controle en goedkeuring van het WHO-secretariaat en de Raad voor Handelsgebonden Intellectuele Eigendomsrechten (TRIPs). De ingevoerde medicijnen moeten ook een speciale verpakking en etiket krijgen om hen te onderscheiden van commercieel verkochte producten.
Michael Bailey vindt het akkoord bijzonder ingewikkeld. Het voorziet onder andere een vastlegging van de vervaldata voor patenten en dat zal zeker leiden tot conflicten met de grote farmaceutische bedrijven die hun patenten niet willen opgeven en die niet willen dat er generische middelen op de markt komen. Actiegroepen voor gezondheidsrechten menen dat de vele obstakels en beperkingen in het akkoord het gevolg zijn van de druk vanwege de grote laboratoria voor medicijnen, die hun patentrecht niet graag opgeven. Die bedrijven vinden dat zij de toestemming moeten krijgen om hun investeringen in onderzoek en ontwikkeling te recupereren. Maar Ellen t’Hoen is heel duidelijk: Het enige dat telt is de gezondheid van de mensen, niet de winst van enkele bedrijven.
De tien grootste farmaceutische labo’s ter wereld zijn Pfizer & Pharmacia, GlaxoSmithKline, Merck & Co., Bristol-Myers Squibb, AstraZeneca, Aventis, Johnson & Johnson, Novartis, Wyeth en Eli Lilly. Samen nemen zij 58,4 procent van de wereldmarkt voor geneesmiddelen voor hun rekening, met een omzet van 287 miljard euro per jaar. De woordvoerders van Eli Lilly voeren aan dat hun bedrijf zonder de bescherming van patenten niet in staat zou zijn de bijna 450 miljoen euro terug te verdienen die het elk jaar uitgeeft aan het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe medicamenten. Uit een studie van het Amerikaanse Bureau voor Technologie-Beoordeling over 25 jaar farmaceutische productie blijkt nochtans dat 97 procent van de medicijnen die op de markt komen een kopie zijn van een bestaand middel, waaraan alleen wat uiterlijke details veranderd zijn. De studie toont ook aan dat zeventig procent van de overige middelen geproduceerd is door laboratoria die in overheidshanden zijn en dat de helft van de echt nieuwe middelen die de privé-sector ontwikkelt van de markt is gehaald omwille van bijwerkingen.
Oxfam is van mening dat de arme landen volledig vrij moeten zijn om te beslissen welke generische middelen zij invoeren en wanneer zij dat doen, zonder dat dit mag leiden tot conflicten met de transnationale farmaceutische bedrijven. Artsen zonder Grenzen geeft de ontwikkelingslanden de raad het nieuwe akkoord uit te testen en het zo flexibel mogelijk toe te passen. Vele deskundigen binnen de WHO stellen dat het akkoord bewijst dat de organisatie ondanks de meningsverschillen tussen de lidstaten toch in staat is een consensus te bereiken. Zij vinden dat de geest waarin het akkoord over geneesmiddelen tot stand is gekomen, ook zou moeten gelden voor de moeilijker onderhandelingsthema’s, als de handel in landbouwproducten - een centraal onderwerp op de top van Cancun. Algemeen directeur van de WHO Supachai Panitchpakdi ziet in het akkoord het bewijs dat de WHO zowel humanitaire als handelsbekommernissen kan bespreken. Maar de ngo’s vinden dat het akkoord niet ver genoeg gaat. Zij zien dan ook geen reden tot tevredenheid en stellen dat het akkoord moet worden aangepast zodat het meer voordelen biedt aan de arme landen die echt verlegen zitten om goedkope medicijnen om het hoofd te bieden aan ernstige problemen op het vlak van de volksgezondheid.