Oliemaatschappijen respecteren mens en milieu het minst
Thalif Deen
17 mei 2006
Olie-, gas- en mijnbouwbedrijven zijn verantwoordelijk voor twee derde van alle gevallen van mensenrechtenschendingen, uitbuiting en milieuvervuiling door ondernemingen. Dat zeggen de Verenigde Naties.
Op de tweede plaats van de lijst met zondaars komt de voedingsindustrie, gevolgd door de textielsector, de schoeiselindustrie en de informatie- en communicatietechnologiesector.
“Bedrijven in de olie-, gas- en mijnbouwsector staan ook in voor het gros van de zwaarste misbruiken, tot en met medeplichtigheid aan misdaden tegen de menselijkheid”, zegt het voorlopige rapport ‘Bevordering en Bescherming van Mensenrechten’. Een meer gedetailleerde studie over het onethis gedrag van bedrijven wordt voor het eind van dit jaar verwacht.
Grootschalige corruptie, schending van de arbeidsrechten en een uitgebreid gamma aan misbruiken ten opzichte van plaatselijke gemeenschappen, in het bijzonder inheemse volkeren: dat zijn de ergste verwijten aan het adres van de bedrijven. Voor sommige wandaden is de bedrijfsleiding direct verantwoordelijk, andere misbruiken komen op rekening van de veiligheidsdiensten die veel bedrijven bewaken.
De voorlopige VN-studie, uitgevoerd door John Ruggie, een bijzonder afgevaardigde van secretaris-generaal Kofi Annan, werd uitgevoerd op vraag van de inmiddels ter ziele gegane VN-Commissie voor de Mensenrechten.
“Omdat de informatie niet volledig, eenduidig en onpartijdig is, kunnen we niet met zekerheid zeggen of misbruiken in de bedrijfswereld nu toenemen dan wel afnemen. We kunnen alleen zeggen dat ze vaker gemeld worden”, vermeldt het rapport.
Momenteel voeren de VN een enquête uit bij de ‘Fortune 500-bedrijven’, ‘s werelds 500 grootste bedrijven, over de manier waarop ze ervoor zorgen dat bij hun activiteiten de mensenrechten beschermd worden. Totnogtoe hebben slechts 80 bedrijven de enquête ingevuld teruggestuurd.
“Dat toont duidelijk aan dat we mondiale mensenrechtennormen nodig hebben die bindend en afdwingbaar zijn voor de bedrijven”, zegt Kathryn Mulvey van Corporate Accountability International. Rapporteren moet verplicht worden, net zoals dat vandaag al het geval is voor financiële gegevens. En er moet een even streng auditregime komen. “Transnationale bedrijven mogen dan wel inzien dat ze verantwoordelijkheid dragen voor de mensen en gemeenschappen rond hun bedrijven, op lange termijn zijn er mondiale democratische instituten en afdwingende mechanismen nodig om misbruiken tegen te gaan”, zegt ze.
“De goedkeuring van de ‘Mensenrechtennormen voor Transnationale Bedrijven’ door de Subcommissie voor de Bescherming en de Promotie van Mensenrechten was een stap in die richting, en Ruggie moet daarop voortbouwen”, vindt Mulvey.
Ook wat betreft duurzame ontwikkeling spelen transnationale bedrijven hun rol nog niet goed, vindt Saradha Iyer van het in Maleisië gevestigde Third World Network. Terwijl enkele bedrijven echt een langetermijnvisie hanteren, bewijst het merendeel van de ondernemingen slechts lippendienst aan de ‘triple bottom line’ - de criteria die zowel economisch, sociaal als op milieuvlak het succes meten. En dat doen ze dan nog enkel omdat beursanalisten en aandeelhouders op verandering aansturen. (JVP/PD)