Peruaanse legerchef vindt mensenrechtenprocessen demoraliserend
Ángel Páez
22 maart 2009
Processen rond mensenrechtenschendingen tijdens de burgeroorlog in Peru zijn slecht voor het moreel, omdat ze "de indruk geven dat wie tegen de opstandelingen vocht alleen maar bezig waren met het doden van burgers", zegt de Peruaanse legerchef Otto Guibovich.
In Peru zijn inmiddels zo’n 640 militairen berecht voor mensenrechtenschendingen tijdens de burgeroorlog tussen 1980 en 2000. Maar de Peruaanse legerchef ergert zich aan die processen, omdat ze de indruk geven dat alle militairen zich bezondigd hebben aan de schendingen. “Ikzelf heb meegevochten in de oorlog, en ik kan beklemtonen dat het niet waar is”, zegt Guibovich. Volgens de generaal hebben de Peruaanse strijdkrachten inmiddels geleerd dat een onwrikbaar respect voor de mensenrechten een fundamentele component is van een strategie tegen opstandelingen.
Toch lijken de praktijken niet helemaal verdwenen. Sinds in augustus vorig jaar “Operatie Excellentie” begonnen is tegen een laatste fractie van de rebellenbeweging “Het Lichtend Pad” die in de jungle, hebben lokale boeren al 47 militairen beschuldigd van verdwijningen en andere misdaden.
Over één kam
De generaal is het er mee eens dat iedereen berecht moet worden die zich schuldig gemaakt heeft aan de mensenrechtenschendingen tijdens de oorlog tegen het Lichtend Pad en de Tupac Amaru Revolutionaire Beweging (MRTA). Maar, zegt hij, de indruk mag niet gewekt worden dat het leger mensenrechtenschendingen als een standaard praktijk gebruikt. “De foutenmarge in de oorlog tegen de rebellen was erg klein”, benadrukt hij. “Erg betreurenswaardig, maar klein. Het gaat om erg specifieke, beperkte gevallen. We zijn in het leger niet opgeleid om verdachten in een kamer te verzamelen en een granaat binnen te werpen. We zijn niet geïndoctrineerd om te doden, te verkrachten, te folteren. Zo is het gewoon niet.”
Volgens de legerchef wordt het probleem niet voldoende bekeken vanuit het perspectief van de oorlog. “Drie officieren die dezelfde training gekregen hebben, kunnen verschillend reageren in een oorlog. Onder vuur kan ik rustig reageren, terwijl anderen terug beginnen schieten. Dat is erg menselijk, maar men wil dat niet proberen te begrijpen. Dat een kleine groep excessen begaat, wil niet zeggen dat we allemaal over één kam geschoren kunnen worden.”
Officieren
Guibovich ergert zich bovendien aan het feit dat ook de officieren beschuldigd worden die het bevel voerden over soldaten die misdaden begingen. Eén van die officieren die inmiddels veroordeeld is, is Andrés Egocheaga, die bevelhebber was van een kamp waar een zeventien jaar oude jongen gefolterd en verbrand werd, omdat hij er ten onrechte van verdacht werd een terrorist te zijn. Processen zoals dat van Egocheaga slepen lang aan, onder meer door procedureslagen van de verdediging.
Als de rechters meer rekening zouden houden met de omstandigheden zouden ze minder snel de bevelhebbende officieren veroordelen van de soldaten die misdaden begaan, stelt Guibovich. “Het werk is erg hard, en wij moesten het doen. Ik heb mensen onder mijn bevel zien sterven. Ik moest dode soldaten oprapen, jongemannen tussen achttien en twintig die hun militaire dienst deden en de democratie wilden beschermen”, zegt hij. “Het waren geen moordenaars, maar zonen van arme families, net zoals de boeren die vermoord werden door het Lichtend Pad. Maar wie zit er nu in de beklaagdenbank? Het leger”.
Volgens de legerchef voelt het hele leger zich daardoor beschuldigd. “De rechters generaliseren de zaak omdat ze niet enkel de soldaat, de luitenant en de kapitein beschuldigen die deelnamen aan de schendingen, maar de hele bevelstructuur, helemaal tot de generaal, de chef, het hele instituut”, klaagt hij.
Ronald Gamarra van de National Human Rights Coordinator, een lokale mensenrechtenorganisatie, ontkent echter dat bevelhebbende officieren zomaar mee beschuldigd worden. “Je kunt niet zeggen dat de beschuldigingen zomaar uitgebreid worden”, zegt Gamarra. “Soms worden militaire bevelhebbers mee veroordeeld, maar dat is omdat de rechtbank ontdekt heeft dat ze het bevel of de toestemming gegeven hebben voor mensenrechtenschendingen. In die gevallen is er dus bewijs dat soldaten die de misdaden begingen, dat deden met medeweten van hun bevelhebbers.”