Steeds meer vrouwen werken, maar ongelijkheid blijft
Mattias Creffier
06 maart 2008
In 2007 waren wereldwijd 1,2 miljard vrouwen aan de slag, ruim 18 procent meer dan tien jaar geleden. Aan de ongelijkheid is er niet veel veranderd. Vrouwen maken nog altijd maar 40 procent van de werkende bevolking uit en ze werken vaak voor minder geld en met minder sociale bescherming. De cijfers komen uit het rapport Global Employment Trends for Women van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO).
Het aantal vrouwen dat officieel erkend is als werkloos steeg tussen 1997 en 2007 van 70,2 tot 81,6 miljoen. Net als tien jaar geleden zitten meer vrouwen zonder werk dan mannen, met globale werkloosheidspercentages van respectievelijk 6,4 en 5,7 procent.
Op tien jaar tijd heeft de dienstensector de landbouw ingehaald als grootste werkgever voor mannen en vrouwen. In 2007 werkte 46 procent vrouwen in de dienstensector, 36 procent in de landbouw en 17,6 procent in de industrie. In 1997 werkte nog 43,5 procent van de vrouwen in de landbouw en 39,6 in de dienstensector.
Regionale verschillen
Achter die globale cijfers schuilen grote regionale verschillen. Noord-Afrika valt in negatieve zin op omdat daar nog geen 22 procent van de vrouwen aan het werk is. Voor elke honderd mannen die economisch actief zijn, werken er ongeveer 35 vrouwen. Noord-Afrika heeft met 16,2 procent ook het hoogste vrouwelijke werkloosheidscijfer.
De landen van het Midden-Oosten halen nauwelijks betere cijfers, als is het aandeel vrouwen binnen de werkende bevolking in tien jaar met bijna acht procent gestegen, van 25,6 tot 33,3 procent. De grootste hindernissen voor een grotere vrouwelijke participatie in beide regio’s zijn vooral van sociale aard. Een lichtpunt is dat de vrouwen die wel werken meestal een goed beschermde baan bij de overheid hebben.
Dat geldt allerminst voor zwart Afrika en Zuid-Azië, de regio’s die aan de kop staan wat betreft het aandeel vrouwen die werken in precaire statuten. Meer dan acht op tien werkende vrouwen werken er als zelfstandige of helpen onbetaald mee in een bedrijfje van een familielid. Niet toevallig zijn dat ook de regio’s waar nog de meeste vrouwen in de landbouw werken, 68 procent in zwart Afrika en 60,5 procent in Zuid-Azië. In die laatste regio is het aandeel vrouwen in de landbouwsector de voorbije tien jaar met 15 procentpunten gedaald.
Opvallend is dat in deze twee relatief arme regio’s er geen groot verschil is in de tewerkstellingsgraad van de vrouwen. In Zuid-Azië werkt slechts 34 procent van de volwassen vrouwen, in zwart Afrika 57 procent. Dat komt omdat de armoede in Afrika nog net iets groter is en de onderwijsmogelijkheden beperkter, waardoor meisjes al heel vroeg moeten werken om te overleven.
De regio met de hoogste tewerkstellingsgraad voor vrouwen is Oost-Azië (65,2 procent). De combinatie van sterke economische groei en een trage bevolkingsaangroei zorgt ervoor dat de werkloosheid er zo goed als onbestaande is: 2,7 procent voor de vrouwen en 3,8 procent voor de mannen. Oost-Azië is ook de regio die de vrouwelijke werkkracht het best mobiliseert: het verschil in tewerkstellingsgraad met de mannen is er het kleinst.
In Europa en Noord-Amerika werken er gemiddeld 82 vrouwen voor elke 100 werkende mannen. Uit de statistieken blijkt dat er meer nieuwe jobs bijkwamen voor vrouwen dan voor mannen. Het aantal werkende vrouwen steeg tussen 1997 en 2007 met 12 procent, het aantal mannen met 5 procent.
Werk alleen is niet genoeg
De ILO besluit dat meer vrouwen aan het werk zetten een goede manier is om voor economische groei te zorgen. Een hoge tewerkstellingsgraad alleen garandeert evenwel niet dat die toenemende welvaart de vrouwen ook ten goede komt. Daarvoor moeten vrouwen toegang kunnen krijgen tot de beter betalende banen met een goede sociale bescherming.