Stijging ontwikkelingshulp grotendeels schijn, zeggen VN
Thalif Deen
19 april 2005
De industrielanden zijn trots op het feit dat ze de laatste jaren steeds meer besteden aan ontwikkelingshulp. Volgens een nieuw VN-rapport valt het behoorlijk mee met die stijging. Als je de dollarontwaarding, de wereldwijde inflatie en de slechte kwaliteit van de hulp in rekening brengt, gaat het eerder om een status quo.
De officiële ontwikkelingshulp zat na de val van de Berlijnse Muur in een neerwaartse spiraal. De geldstromen van Noord naar Zuid volgen sinds 2001 weer een opwaartse curve. De jongste twee jaar betekenden onmiskenbaar een kentering: in 2003 gaven de 22 rijkste industrielanden 69 miljard dollar uit en in 2004 steeg de bilaterale ontwikkelingshulp tot 78,6 miljard.
Een stuk meer dus dan de 55 tot 60 miljard dollar die werd opgetekend in de tweede helft van de jaren 90. De stijging van 2002 naar 2003 bedraagt 18 procent, zegt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), die 22 industrielanden telt.
Volgens een rapport dat de VN gisteren (maandag) presenteerden, klopt dat verhaal niet. In absolute termen stijgt het ontwikkelingsbudget inderdaad sterk, maar de cijfers moeten toch geïnterpreteerd worden met een zeker voorbehoud, zegt VN-baas Kofi Annan.
Het rapport bracht de sterke waardedaling van de dollar en de wereldwijde prijsinflatie in rekening. Resultaat: De stijging (van 2003) bedraagt ongeveer een kwart van het officiële cijfer. Bovendien, vervolgt Annan, neemt aan aanzienlijk deel van het stijgende ontwikkelingsbudget recentelijk de vorm aan van noodhulp, wat een heel ander verhaal is. De stijging is ook voor een deel toe te schrijven aan het feit dat de VS en andere landen massaal geld pompten in de wederopbouw van Afghanistan en Irak.
Wanneer je Afghanistan en Irak niet meetelt, dan is de officiële ontwikkelingshulp van de OESO-landen in 2003 nauwelijks gestegen in reële termen. In werkelijkheid is er niet zoveel meer geld beschikbaar om de millenniumdoelstellingen te halen, zegt Annan. De acht millenniumdoelstellingen streven tegen 2015 onder meer naar een halvering van de honger en de armoede en naar universeel basisonderwijs wereldwijd.
De gekwantificeerde doelstellingen zijn uitgegroeid tot een internationaal aanvaarde ontwikkelingsagenda. Om ze te halen, is jaarlijks 50 miljard dollar extra nodig, schatten de VN. De OESO verwacht dat de rijke landen volgend jaar 88,4 miljard dollar halen en dat de kaap van 100 miljard gerond wordt in 2010.
Arabella Fraser, van de humanitaire organisatie Oxfam, is blij dat de VN de zelfgenoegzaamheid van de rijke landen ontmaskert. Er is zeker sprake van een trendbreuk met de budgetinkrimping van de jaren negentig. Maar je kan niet zeggen dat de rijke landen op weg zijn om 50 miljard dollar extra per jaar te halen, zegt Fraser. De kwaliteit van de ontwikkelingshulp laat vaak te wensen over. Van elke dollar die uitgegeven wordt aan hulp, bereikt slechts 40 cent de armste landen. De rest gaat naar geostrategische belangen in landen als Egypte, Israël, Irak en Afghanistan.
De stijging van het budget waar de VS en andere landen mee dwepen is onvoldoende en bijzonder misleidend, zegt ook Ann-Louise Colgan van de Amerikaanse ngo Africa Action. Zeventig procent van de Amerikaanse hulp is gebonden aan de verplichting om dat geld te gebruiken voor de aankoop van goederen en diensten in de VS. Dat ondermijnt de inspanningen voor de arme Afrikaanse landen.
De lat voor 2015 ligt op 0,7 procent. Slechts vijf landen van de OESO (Denemarken, Luxemburg, Nederland, Noorwegen en Zweden) halen die norm, zegt Annan in zijn rapport. Een reeks van vier andere landen, waaronder België en Frankrijk, hebben een groeipad gefixeerd om de 0,7-norm te halen. Dit jaar is het exact 35 jaar geleden is dat de Algemene Vergadering van de VN een resolutie stemde om die norm te halen. (MM)