VN stellen Israëlische omgang met journalisten aan de kaak
Thalif Deen
05 oktober 2008
Een nieuw rapport van de Verenigde Naties over de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden maakt brandhout van de manier waarop de Israëlische overheid met journalisten omgaat.
Het rapport draait met name om de mishandeling van de gerenommeerde journalist Mohammed Omer, die werd uitgekleed, ondervraagd, geschopt en geslagen bij zijn terugkeer uit Europa. Omer, journalist voor het persagentschap Inter Press Service (IPS), was er geweest om de Martha Gellhorn Prize for Journalism in ontvangst te nemen, die hij had verdiend “door moed en vakmanschap te tonen in de berichtgeving uit een oorlogszone”.
Het VN-rapport werd opgesteld door Richard Falk, de speciale rapporteur voor de Mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden. “De veiligheidsagenten waren zich er volledig bewust van dat hij de Gellhorn Prize gewonnen had, en probeerden het prijsgeld in beslag te nemen, maar waren gefrustreerd omdat het al op de bank gezet was,” schrijft Falk.
Toen Omar Gaza verliet, was hem een Nederlandse diplomatische escorte beloofd bij zijn terugkeer. Maar die kwam pas laat aan bij de grenspost, waar hij zo zwaar geslagen was dat hij het bewustzijn verloor. De journalist werd naar eigen zeggen gedwongen zich uit te kleden door een Israëlische agent in een politie-uniform. Hij werd op de grond vastgehouden met een schoen in zijn nek en raakte bewusteloos tijdens de ondervraging. Toen hij weer bijkwam, werden zijn oogleden gedwongen open gehouden. Hij werd uiteindelijk aan zijn voeten over de grond naar buiten gesleept door agenten van Shin Bet.
“Geen ongelukje”
Een ambulance bracht hem van de grenspost naar het Jericho ziekenhuis op de Westelijke Jordaanoever gebracht, van waar hij enkele uren later naar Gaza getransporteerd werd.
In een verklaring ontkende de Israëlische persdienst alle aantijgingen van fysieke mishandelingen: “In tegenspraak tot zijn getuigenis, werd de klager op geen enkel moment blootgesteld aan fysiek of mentaal geweld.”
Maar het rapport van de ambulanciers van de Palestijnse Rode Halve Maan, laat wat anders uitschijnen: “we noteren vingerafdrukken rond de nek en op de borst.” Ook het rapport van het Europese Gaza Hospitaal spreekt over “ecchymosis” (onderhuidse bloedingen, een typisch gevolg van kneuzingen) aan de bovenzijde van de borst.
Na het misbruik riepen internationale persverenigingen zoals het Committee to Protect Journalists and Reporters Without Borders op tot een onmiddellijk en publiek onderzoek van het incident.
Falk stelt duidelijk dat het incident niet kan afgedaan worden als een ongeluk of een uitwas van ongedisciplineerd personeel. “De behandeling van Mohammed Omer lijkt gemotiveerd vanuit een Israëlische woede om de internationale erkenning van zijn journalistiek werk, zijn bereidheid om zijn beschrijvingen in het buitenland te herhalen en zijn toewijding en intentie om verder te getuigen over de uitwassen van de bezetting.”
“Er moet ook op gewezen worden dat Mohammed Omer van geen enkel misdrijf beschuldigd werd of enig verboden materiaal op zak had”, besluit Falk.
Nadia Hijab van het Institute for Palestine Studies in Washington schaart zich achter de analyse van Falk. Journalisten zijn eerder al gedood of gewond door Israëlische veiligheidstroepen, ook zijn zij of hun voertuigen duidelijk aangeduid als pers. De mishandeling van Omer draagt de duidelijke boodschap dat “geen enkele Palestijn, journalist of niet, veilig is en dat Europese diplomaten geen indruk maken.”
Ook Falk besluit dat het incident niet enkel gevolgen heeft voor Omer als individu, maar deel uitmaakt van een algemene politiek van Israël om onafhankelijk journalistieke berichtgeving over de bezetting onmogelijk te maken. De VN hebben volgens hem “de duidelijke verantwoordelijkheid en welomlijnde verplichting om onafhankelijke journalistiek te beschermen, met name in oorlogsgebieden die bezet worden”