Vrouwen kunnen hongerprobleem in Afrika oplossen
Moyiga Nduru
27 maart 2003
Volgens Suresh Babu heeft Afrika binnen
twintig jaar misschien helemaal geen voedselhulp meer nodig als de
beleidsmakers er nu voor de juiste ontwikkelingsstrategie in de landbouw
kiezen. Babu, een onderzoeker van het International Food Policy Research
Institute (IFPRI) in Washington, gelooft dat de armoede in Afrika het best
bestreden wordt door kleine landbouwers en vooral boerinnen hulp te bieden.
Hij probeert zijn boodschap te laten doordringen in Gaborone, waar de
Zuidelijk Afrikaanse Ontwikkelingsgemeenschap (SADC) deze week vergadert
over strategieën om de voedselveiligheid in de regio te verhogen.
De overtuiging dat steun verlenen aan kleine boeren de beste manier is om de
honger de wereld uit te helpen, wordt al lang gedeeld door veel
niet-gouvernementele organisaties, maar regeringen en donorlanden kiezen
toch vaak weer liever voor de grootschalige projecten en investeringen in
moderne technologie.
Als de (kleinschalige) Afrikaanse landbouwproductie met één procent stijgt,
gaan naar schatting zes miljoen mensen meer verdienen dan één dollar per
dag, weet Babu. Tegen zo’n tempo kan een strategie die inzet op kleine
boeren de armoede op het Afrikaanse platteland in twee decennia ver
terugdringen. Die armoede is de belangrijkste oorzaak van honger: boeren
kunnen niet investeren in goede inputs, moeten roofbouw plegen op de natuur
en worden gedwongen bij de minste tegenslag hun vee of zaaigraan op te eten.
Tachtig procent van alle Afrikanen verdient per dag niet meer dan twee
dollar; bijna de helft daarvan moet rondkomen met één dollar of nog minder
per dag. Zowat 600 miljoen Afrikanen - één derde van de totale bevolking van
het continent - zijn ondervoed. In Zuidelijk Afrika worden momenteel bijna
14 miljoen mensen bedreigd door hongersnood, een gevolg van een
uitzonderlijke droogte vorig jaar, maar ook van verkeerde beleidskeuzes.
Volgens Babu moet er in de eerste plaats meer gedaan worden om de Afrikaanse
vrouwen te helpen de opbrengst van hun velden te verhogen. Vrouwen
verrichten meer dan 70 procent van het werk op de Afrikaanse akkers en staan
bijna alleen in voor de voedselbevoorrading van hun gezin. Met een even
goede opleiding als mannen en met dezelfde inputs produceren ze duidelijk
meer, schrijven de auteurs van een recent beleidsdocument van het IFPRI.
Daarom moeten programma’s om meer landbouwgrond in gebruik te nemen en
betere technologieën te introduceren ook speciaal op vrouwen worden
gericht. Door bijvoorbeeld lichtere ploegen in te voeren, kunnen ook
vrouwen en jongeren ermee aan de slag - niet onbelangrijk in landen waar
veel gezinnen onthoofd zijn door aids. Vrouwen moeten volgens het IFPRI ook
overal het recht krijgen land te bezitten.
Babu vindt dat de Afrikaanse regeringen kleine boeren ook moeten helpen hun
producten te vermarkten. Daarvoor zijn vooral investeringen in wegen en
transportinfrastructuur nodig. Alleen op die manier kan de productiviteit in
de landbouw in de arme landen volgens het IFPRI weer sneller gaan stijgen.
En dat is hard nodig, want de komende 20 jaar komen er naar schatting nog
1,5 miljard monden bij in de ontwikkelingslanden.